63 Ontspannen leven

Waarom die zorgen over jezelf? Waarom zo gestresst? Er wordt zoveel van je verwacht. En je verwacht ook zoveel van jezelf. We leven in een tijd van versnelling en onrust. Maar in onrust verlies je jezelf. Je hebt rust nodig. In Gods rust word je aan jezelf teruggegeven. Maar hoe kom je daar? (Leestijd 13 minuten.)

Stress is een slechte leraar. Vanuit stress kom je niet waar je wezen moet. Het is bekend dat je in een veilige omgeving gemakkelijker leert dan in een omgeving vol spanning. In een beschermd gezin komt een baby beter tot ontwikkeling. Als een leraar je ligt is het vak dat je leert leuker en gaan je cijfers vooruit. Als de auto geen monster meer voor je is haal je eerder je rijbewijs. God wil dat jouw identiteit in een veilige omgeving tot bloei komt. Daarom biedt hij jou de veiligheid en zekerheid van het geloof, een leven in hem.

God leert ons zijn levenskunst vanuit de rust die hij ons aanbiedt: de rust van zijn genade. Zijn plan is geniaal, hij weet hoe wij in elkaar zitten en wat we nodig hebben.

Leven in Jezus, dat is de levensles die het Nieuwe Testament ons aanbiedt. Ook in het Oude Testament komen we dat leven in hem al tegen. Natuurlijk, want ook toen wisten mensen de weg naar God, al was Gods genade nog niet zo duidelijk beschikbaar als in Jezus. In Psalm 91, de Psalm waarin gezongen wordt over Gods bescherming onder zijn vleugels en de toevlucht onder zijn wieken, wordt hij ook bejubeld als een vesting. Je mag wonen, je mag schuilen in hem.

Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont
en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende,
zegt tegen de HEER: “Mijn toevlucht en mijn vesting,
mijn God, op u vertrouw ik.”1

In Spreuken wordt gesproken over een sterke toren.
‘De naam van de HEER is een sterke toren, de rechtvaardige snelt erheen, en is veilig.’2
Hier wordt de naam van de HEER als veilige plaats aangewezen. Zijn naam, zijn aanwezigheid is genoeg. Je hoeft je maar één keer druk te maken in je leven, maar één keer te rennen, namelijk als je nog niet in Jezus bent, om daarna te rusten in die veilige schuilplaats waar Gods naam heerst. Omdat je weet: hij zal er zijn.

In Hebreeën staat het zo: ‘Laten we alles op alles zetten om te kunnen binnengaan in die rust.’3 Als je je dan moet inspannen, dan alleen om daar te komen waar je kunt ontspannen. God is er en hij zal er zijn en wij zijn er ook, in Jezus. Daar moet je zijn om tot rust te komen. En let dan op: vanuit de rust kun je veel meer aan. Je leeft als méér dan overwinnaar.
1Ps.91:1-2 2Spr.18:10 3Hebr. 4:11

Standhouden
Dat doet me denken aan David en het geheim waarmee hij de reus versloeg. Hij deed dat in de naam van de HEER.

Ga met me mee naar Israël, duizend jaar voor de komst van Jezus. Twee legers liggen tegenover elkaar op de flanken van de bergen van Juda, met een dal vol bomen tussen zich in, de Israëlieten onder leiding van koning Saul en de Filistijnen met hun geheime wapen, Goliat. Dagen achtereen komt die reus van een vent dat dal in om de Israëlieten en hun God uit te dagen en te bespotten. Geen van de Israëlieten durft het duel aan. Totdat een herdersjongen de legers komt bezoeken, David genaamd. Hij kan het gevloek en getier van die Filistijn niet aanhoren en biedt zich aan.
Het is grappig hoe die jonge, rossige knul in de outfit van de koning wordt gehesen: een bronzen helm, een borstkuras, een gordel met een loeizwaar zwaard. Hij probeert een paar passen te lopen, maar merkt dat die wapenrusting hem voor geen meter past.
“Ik kan hier niet mee lopen,” zegt hij tegen Saul, “ik ben dat niet gewend.”
Hij doet wat hij wel gewend is: pakt z’n herdersstok, zoekt vijf gladgeschuurde stenen uit de beekbedding, steekt die in z’n herderstas en neemt de slinger in z’n hand. Zo loopt hij de berg af, het dal in, op de reus af.

David doet niets anders dan wat hij thuis deed bij de schapen: beren en leeuwen te lijf gaan in z’n eigen outfit, snel en doeltreffend. Maar ook met vertrouwen in God.
Hoor hoe de Filistijn bralt: “Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me afkomt?” Hij vloekt en roept: “Kom maar op, dan maak ik aas van je voor de gieren en hyena’s.”
Dan spreekt David. Let op hoe hij spreekt; heel anders. David doet een geloofsuitspraak.
“Jij staat daar met je machtsvertoon, je zwaard en je lans en je kromzwaard,” zegt hij, “maar ik daag je uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, de God van Israël.”
Luister dan welke conclusie David trekt, bij voorbaat: “Vandaag zal hij jou aan mij uitleveren, want hij is degene die de uitslag van de strijd bepaalt.”
Vervolgens slingert David een steen naar de reus, die hem velt.4

Kijk, hier zien we een jongeman die optreedt als meer dan overwinnaar. De strijd is al gestreden voordat hij eraan begint. Er is geen uiterlijk machtsvertoon nodig, geen menselijke wapenrusting, alleen een doorleefd vertrouwen in God. David wist wat het was om zijn plaats in te nemen en stand te houden, in hem.Davids identiteit was verankerd in God. Wat David thuis was, was hij in de strijd.

In een preek over David en Goliat nam ik eens vijf kiezelstenen mee. Daar had ik met een permanent marker vijf begrippen op geschreven die David thuis kende en beoefende. Gehoorzaamheid. Liefde. Aanbidding. Gods woord. Gebed. Ik nodigde vijf mensen naar voren, gaf hen elk een steen waar Davids ervaringen opgeschreven stonden en vroeg hen iets te vertellen over hun eigen ervaringen met het begrip op hun steen. Daarna vroeg ik wat nu de steen was die de reus versloeg. Dat was nog niet zo eenvoudig om te ontdekken, daar moest je de geschiedenis van David en Goliath goed voor kennen, maar ze kwamen er uit. Inderdaad, dat was Gods woord. David versloeg de reus met zijn geloofsuitspraak dat hij kwam in de naam van de HEER en dat God de strijd al had beslist. (Vervolgens gooide ik die steen het publiek in. Dat was natuurlijk onbezonnen en gevaarlijk, dat had ik niet moeten doen. Gelukkig liep het goed af.)

David kende z’n plaats. Die was in God. Hij kende z’n positie. Hij was door God gezalfd en bevestigd. Hij kende zijn wapens. Dat waren Gods wapens. Hij hoefde geen speciale voorzieningen te treffen, geen extra inspanningen te doen, geen zwaar geschut tevoorschijn te halen. Hij hoefde zich zelfs niet te concentreren op de vijand en diens strategieën en zwakke plekken te analyseren. Hij hoefde slechts te doen wat bij hem paste: zijn positie innemen en de talenten die hij bezat en thuis ontwikkeld had inzetten in de naam van de HEER. God was erbij, hij zou het doen. David hoefde alleen maar beschikbaar te zijn. Er was vertrouwen, geloof. In de strijd bleef hij op zijn positie, zodat hij rustig kon wandelen.
David sprak alleen maar Gods woord. De steen werd gedragen door dat woord. Hij sloeg in het hoofd van de reus naar binnen, waarop de Filistijn door het gewicht van z’n eigen wapenrusting – klabam! – voorover ter aarde stortte, zodat David hem met z’n eigen zwaard het hoofd kon afhakken.

Zet dat eens om in deze tijd, waarin onze strijd niet gericht is tegen mensen, maar tegen de machthebbers van de duisternis in de hemelsferen, die ons geloof betwisten.5 We zien hier een geweldig voorbeeld van geestelijke strijd, waarin God het werk doet, terwijl wij in vertrouwen beschikbaar zijn om mee te werken. Een voorbeeld ook van leven in hem.
Het leger van Israëlieten, goed getraind en zwaar bewapend, had op eigen kracht vertrouwd toen de bedreiging oprukte, Saul voorop, maar was daarin vastgelopen. Die eenvoudige herdersjongen bewandelde een andere weg. Het was een weg van geloofsvertrouwen, licht, eenvoudig, doeltreffend. Hij wist wie hij was in Gods ogen: gewild, geliefd, bevoorrecht. Zo trad hij dan ook op en dat was voldoende.
4Ef.6:121 5Sam.17:17-51

Relaxed op weg
Relaxed, zo wandelen volgelingen van Jezus, zelfs als ze reuzen tegenkomen.
Jezus noemde zichzelf de weg.6 De eerste christenen werden mensen van de Weg genoemd; het waren wandelaars op een unieke weg, de weg van Jezus.7 Wij kunnen onze eigen weg bewandelen, of de weg van Jezus.

Ons land kent een bekende wandelroute, het Pieterpad geheten. Het is het langste aaneengesloten wandelpad en kronkelt van het uiterste noorden van het land naar het uiterste zuiden, van Pieterburen in Noord-Groningen naar de Sint-Pietersberg in Zuid-Limburg. Je kunt natuurlijk ook het Janpad, Vivianpad, of hoe je ook mag heten volgen, maar je moet niet gek kijken dat die eigen weg van jou al snel geblokkeerd wordt door snelwegen, bouwterreinen en kanalen. We kunnen ons eigen spoor volgen, of het spoor dat Jezus voor ons trok.

“Wie zegt in hem te blijven, behoort in de voetsporen van Jezus te treden,” zegt Johannes.8
Paulus schrijft: ‘Let dus goed op welke weg u bewandelt, gedraagt u niet als dwazen maar als verstandige mensen.’9
Paulus heeft het erover dat we de geur van Christus met ons meedragen.10 Die geur nemen we over als we met hem onderweg zijn. Dragen we zijn geur en blijven we in die geur, dan geeft zijn geurspoor ons richting.
6Joh.14:6 7Hand.9:2 81Joh.2:6 9Ef.5:15 102Kor.2:15

Het spoor houden? Ontspannen wandelen in hem? Het lijkt erop dat God zijn kinderen in deze tijd vol stress opnieuw wil leren wat dat betekent.
De druk waarin wij leven dwingt ons om ons te bezinnen op onze houding en God toe te staan ons te corrigeren. We proberen er alles aan te doen om het juiste spoor te houden, maar we gaan vaak over de rooie. Onze focus deugt niet en ons tempo evenmin. We zijn het wandelen verleerd. We moeten leren door de Geest het spoor te houden, zoals de bijbel dat zegt.11 Alleen vanuit rust kunnen we de geur van Christus met ons meedragen, anders ruikt iedereen onze zweetlucht.

Helaas heb ik die ook nogal eens meegedragen. Op een gegeven moment kon ik me niet meer ontspannen, sliep ik ’s nachts slecht, was ik snel prikkelbaar en had ik moeite om me te concentreren. In het begin gaf ik m’n werk de schuld, tijdgebrek, de verantwoordelijkheden waarin ik me alleen voelde staan, het gevoel dat ik het nooit goed deed. Ik bad of God iets wilde veranderen aan m’n takenpakket, totdat ik besefte dat ik mijn omstandigheden wel de schuld kon geven dat ik vastliep, maar dat ik zelf de enige was die daar wat aan kon doen.

Ik had wijsheid nodig. Dus besloot ik om toch maar eens naar de dokter te gaan. Die hoorde mij aan en knikte instemmend.
“Heel herkenbaar,” zei hij. “Dokter, ik ben zo moe – dat is de meest gehoorde klacht hier. En zal ik je ‘ns wat vertellen? Ik hoor hem vooral uit de mond van christenen. Die denken vaak dat ze extra hun best moeten doen, een tweede mijl moeten gaan omdat ze christen zijn, terwijl hun lichamen allang protesteren. Maar we vormen naar geest, ziel en lichaam een eenheid en ons lichaam liegt nooit. Zeg eerder nee en neem je rust, jongen.”

Dat was een simpele, wijze raad. En een die door en door bijbels is. Ik nam hem graag ter harte.
De dokter heeft me daarna trouwens niet meer gezien; ik gaf mijn takenpakket aan God terug en besloot me te verdiepen in Gods genade en daarin te rusten. Hij zou wel uitwerken wat hij in me zag en wat ik voor hem mocht doen. Dat bezorgde niet alleen mijzelf een geloofsopleving, maar ook mijn gezin.

Wie gelooft, kent rust. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Geloof brengt rust, we mogen immers op God vertrouwen. Hij heeft het werk gedaan, wij mogen daarin rusten.
“Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven,” zegt Jezus.12

En verderop lezen we: ‘Aangezien de belofte om binnen te gaan in Gods rust nog steeds van kracht is, moeten we ervoor waken dat iemand van u ook maar de schijn wekt deze gelegenheid aan zich voorbij te laten gaan. Omdat wij geloven, gaan we binnen in de rust waarvan eerder sprake was. Wie is binnengegaan in Gods rust, vindt rust na zijn werk zoals God na het zijne.’13
Dus moest ik leren meer achterover te leunen en uit te zien naar wat God gaat doen.
11Gal.5:25 12Matt.11:28 13Hebr.4:1,3,10

In de rust
Ik heb ontdekt dat ik vaker bij de Vader moet binnenlopen. Het medicijn voor onze oververmoeidheid is een intiem leven met God de Vader. Een diep doorleefde verhouding tussen Vader en kind.
De Geest leert ons zeggen: Abba, Vader.14 We hoeven niets te presteren. We mogen er gewoon zijn voor hem, zoals hij er is voor ons. Onze positie innemen. Leven in hem.
Maar daar zit nu juist ons probleem. Wij scheppen er veel meer genoegen in om er voor onszelf te zijn. En dan willen we ook nog dat God ons steunt. Wij willen wel zijn zegen, maar niet zijn aanwezigheid. Stel je voor dat hij te dichtbij komt, dan kunnen we niet meer zelf bepalen wat we wel of niet doen. Zoveel vertrouwen gunnen we hem niet. Dus rennen we maar door.

Eigenlijk zijn we behoorlijk sceptisch over de mogelijkheid om God toe te laten in ons leven. Wat zou een vertrouwelijke omgang met hem ons moeten opleveren?

Wandelen is nodig om in alle rust samen in gesprek te zijn en elkaar te leren kennen. Dat zit er bij ons echter niet in. We gaan hooguit met God in gesprek om hem te vragen ons te zegenen. We hebben ons eigen idee over de manier waarop God dat moet doen. We vragen net als de Israëlieten in de woestijn om regels, methoden en principes die ons moeten helpen om goed te leven en onze persoonlijke ontwikkeling, ons gezin en onze ondernemingen tot een succes te maken. Kunnen we mooi trots zijn op onszelf. Vervolgens proberen we ons daar krampachtig aan te houden, want we verwachten dat onze inspanningen dus die broodnodige zegen waar we om vroegen zullen opleveren. Als dat niet het geval is, zoeken we andere voorwaarden om aan te voldoen om die zegen te bemachtigen. En zo hollen we verkrampt door de arena van de wet die altijd weer uitloopt op ons falen.

Het idee dat we Gods genade moeten verdienen zit er diep ingebakken. We hollen, rennen, springen, vliegen om aan de eisen die we onszelf en elkaar opleggen te voldoen. We stoppen al onze energie in onze goede bedoelingen, in de hoop dat het een succes wordt. Wij grijpen naar onze idealen en God zegene de greep. Maar het lukt niet, het wordt niks. Onze inspanningen en gebeden leveren niet op wat we vroegen. De zegen die we verwachtten komt niet. Dat brengt ons in de problemen. We weten niet hoe we met onze tegenvallers moeten omgaan. We geven onszelf en iedereen de schuld, we zeggen dat God er wel een bedoeling mee gehad zal hebben (eigenlijk geven we hem de schuld) en gaan op zoek naar andere inspanningen die zegen kunnen garanderen. We gaan nog harder rennen. Maar de druk, het schuldgevoel en de frustraties nemen toe, totdat we uitgeput en teleurgesteld in elkaar zakken. Dus zoeken we weer wat anders, weer…

Nee, dit werkt niet. Het heeft geen enkele zin om op die manier je best te doen. Gestresste christenen moeten namelijk weten dat wandelen met God heel wat anders is dan zo goed mogelijk proberen te leven en zoveel mogelijk te geven, in de hoop dat God je zal zegenen.

God wil ons zegenen, zeker, maar niet op grond van onze inspanningen. Hij wil zijn goedheid met ons delen, absoluut, maar niet omdat wij het zo goed doen. Hij wil ons vullen met zijn vrede, maar niet omdat wij het voor elkaar hebben. Hij laat zich niet omkopen. Hij wil simpelweg dat we met hem wandelen. En wees maar niet bang dat je daar lui van wordt, want tijdens het wandelen valt er genoeg voor ons te doen en uit te delen.
Of we nu op water lopen, in de mist, over bergtoppen of in de woestijn, dáárin ligt de zegen die God geeft. Hij geeft, als wij ontspannen willen ontvangen. De winst van dat leven is niet de zegen, maar zijn aanwezigheid. Tijdens al die wandelingen leren we hem beter kennen. We gaan begrijpen dat hij echt van ons houdt. En dat hij ons op zijn manier wil laten delen in zijn zegen. Vanuit rust.
14Gal.4:6

Ontspannen wandelen
Misschien ken je Henoch wel, die beroemde wandelaar. Er staat in de Bijbel niet veel over hem opgetekend, maar het is opmerkelijk wat in het geslachtsregister in Genesis over hem te vinden is. Henoch wandelde met God, staat er tot twee keer toe.
‘Hij leefde in nauwe verbondenheid met God,’ lezen we in de nieuwe bijbelvertaling, maar eigenlijk staat er dus gewoon dat hij wandelde met God. Hij wandelde met God en was er niet meer, staat er, omdat God hem wegnam.15

Henoch wandelde. Blijkbaar was dat alles wat hem te doen stond om in Gods heerlijkheid opgenomen te worden.

De strijd die wij ervaren heeft vaak te maken met ons onvermogen om God te vertrouwen. Dat heeft natuurlijk niks te maken met de geestelijke strijd waarin God ons wil betrekken en waarin we simpelweg hoeven stand te houden omdat we bij voorbaat meer dan overwinnaars zijn. Spanningen sluipen ons leven binnen omdat we ons niet ontspannen in zijn aanwezigheid. We gaan weer ons stinkende best doen om de controle vast te kunnen houden. Maar wat we doen spoort niet met zijn genade die hij ons wil geven zonder dat er iets van ons gevraagd wordt.

Ik weet waarover ik het heb. Ik heb God vaak gezien als opdrachtgever. Ik ben boos geweest omdat ik niet kreeg waar ik meende recht op te hebben op grond van het goede werk dat ik voor hem deed. Natuurlijk belijd ik Jezus als mijn Heer, maar God weet maar al te goed dat mijn ego diep geworteld zit in het centrum van mijn eigen heelal. Ook al geef ik mijzelf aan hem, ik vind wel dat hij mij moet helpen om van mijn leven een kunstwerk te maken. Die houding pakt hij aan. Hij verandert mij, omdat hij van mij houdt. Hij leert me met milde hand en humor om anders naar mezelf te kijken, zodat ik kan veranderen naar dat wat hij in me ziet.
Ik zal je een voorbeeld geven dat illustreert hoe hij op unieke wijze met iedereen zijn weg gaat; in dit geval met mij.

Indertijd besloot ik fulltime aan het stripverhaal over het leven van Jezus te gaan werken. Ik zat in de reclame, maar de topbureaus waar ik voor werkte eisten me helemaal op, zodat ik niet aan het project toekwam waar ik al vanaf mijn tienertijd van droomde en waar God mij en mijn vrouw via bijbelteksten, preken, aanwijzingen van mensen en vooral via de aandrang van ons hart in had bevestigd om daarmee aan de slag te gaan. Dus schreef ik een brief aan mijn opdrachtgevers dat ik voorlopig niet voor hen beschikbaar was, omdat ik deze klus onder handen zou nemen.
Vanaf dat moment hadden we geen inkomen, behalve van wat vrienden in onze directe omgeving die ons af en toe wat toestopten. Ik zou meer dan een jaar bezig zijn met het stripboek, maar na drie maanden was ons buffertje op en keken we tegen rode cijfers aan. Waarvan zou mijn vrouw de boodschappen moeten betalen die nodig waren voor een gezin met drie kinderen?

Ik heb de gewoonte om ’s ochtends een wandeling te maken en mijn gedachten af te stemmen op God en dat deed ik toen ook. Ik mopperde in die tijd vaak op God, hield hem voor dat ze mij in de reclame goed betalen, maar dat ik sinds ik voor hem werk in onzekerheid leef.
Nu wilde het geval dat er op de route die ik liep in die jaargetijde de sloten werden uitgebaggerd en ik besloot God te vragen om een teken: misschien lag er tussen de rommel langs de kant van de weg wel geld, waar ik dan een aanmoediging in zou zien dat God mij en het werk dat ik voor hem deed zag zitten en wilde bevestigen. Wat ik vond zou ik dus als een knipoog van God beschouwen dat we op de goede weg zaten.
Dus tuurde ik tijdens die wandeling naar de grond, in plaats van naar boven te kijken, wat ik normaliter gewend ben te doen.
En kijk, op dat polderweggetje buiten ons dorp vond ik zowaar een munt, weliswaar dof en dun, maar toch een geldstuk. Ik bukte, raapte het op, bekeek het van voren en van achteren: het was een vreemd geval, voor mij onbekend – het was een roepie, zo’n Indiaas muntje.
Ik nam het mee naar huis en probeerde te begrijpen wat dat verdwaalde geldstuk dat niet meer dan 0,03 cent waard was mij te vertellen had. Ik had hem gevonden tijdens mijn worsteling met God, hij moest er een bedoeling mee hebben.

Het drong al snel tot me door dat hij me wilde aanspreken op de zorgen die ik me maakte over mijzelf en mijn gezin. Die roepie leerde ons een belangrijke les: wat betekent geld als God wil voorzien?
We leerden dat hij trouw is om voor zijn kinderen te zorgen; we zijn nooit iets tekort gekomen en al zaten we weleens krap, we kunnen met ons gezin ook genieten van de overvloed die hij geeft.

Maar ik leerde meer. Ik was iemand die graag alles zo wilde regelen als mij uitkwam, ook in mijn dienst aan God, waarbij ik hem als mijn opdrachtgever zag. Als ik het goed deed met mijn talenten en slimmigheden, moest hij mij wel belonen. Die roepie vertelde mij dat God helemaal niet in de eerste plaats mijn opdrachtgever wil zijn, die mij beoordeelt als die talentvolle jongen die zich zo inzet voor hem. Hij wil mijn Vader zijn die geïnteresseerd is in de ontwikkeling van mijn karakter en die erop uit is mij te leren wat vertrouwen is.

Het was alsof die munt mij uitlachte: wat maak je je druk, als God jouw Vader wil zijn?

Wandelen met God levert dus verrassende lessen op, die je niet kunt kopiëren uit een boekje. Ze zijn voor iedereen weer anders, omdat God rekening houdt met ieders unieke ontwikkeling.

Ik ben van nature trots en prestatiegericht, maar God breekt die drang zorgvuldig af. Hij leert mij loslaten, zodat hij mij kan leiden; de controle uit handen geven, zodat ik in het ongewisse op hem leer vertrouwen; niet langer mijn eigen ruimte bevechten, zodat hij mij in de ruimte kan stellen die hij voor mij heeft weggelegd; mijn eigen programma uit handen geven, zodat hij zijn plannen kan vervullen; leren luisteren naar hem, zodat ik hem leer kennen en ook mezelf. Zijn genade geeft mij adem en ruimte om te leven.

Al wandelend begrijp ik het steeds beter: hij is mijn Vader, ik ben zijn kind. We zijn in gesprek en intussen trekt hij mij op naar zijn niveau.
15Gen.5:22,23

In vertrouwen
Ik mag God leren vertrouwen. Zijn beloften zijn goed; daar mag ik blij mee zijn. Zijn plannen met mij zijn een avontuur; daar mag ik hoopvol over zijn. Zijn gedachten over mij zijn kostbaar; hij bevestigt mij en daarin mag ik rusten. Ik hoef me nergens voor te schamen: Jezus is mijn gerechtigheid, zijn genade is het fundament van mijn identiteit – daar mag ik in rusten. Hij vraagt mij om met hem te wandelen, want anders ren ik hem voorbij en schiet ik in de stress. Al wandelend kan ik veel meer voor hem betekenen dan rennend. Wat ik uitdeel aan anderen heb ik zelf doorleefd.

Samen optrekken, geen stap buiten hem om, volgen. Jezus gebruikt de illustratie van een juk, zo’n houten verbinding waar twee ossen onder lopen. Ze wandelen samen, maar de verhoudingen zijn wel duidelijk verdeeld. De ervaren os leidt de onervaren os. Het is zijn juk.
Jezus zegt: “Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.”16

Leef ik vanuit zijn rust? Voel ik een zacht juk, een lichte last, of is alles nog zwaar en moeizaam?
In de brief aan de Galaten lees ik dat ik mag wandelen door de Geest, zonder me te laten opjutten door mijn eigen begeerten.17 Ik hoef niks te bewijzen. Ik hoef me ook niet te schamen. Ik mag er zijn, zoals mijn Vader er is. Zie ik ernaar uit om dagelijks met hem te wandelen? Zijn Geest wil mij dragen, zoals een blad op de wind gedragen wordt, of een vogel op de thermiek.

Wandelen met God is belangrijker dan gebedslijsten doorbidden of bijbelstudieprogramma’s volgen, de wereld bekeren, afstuderen, ons huwelijk verbeteren, onze kinderen zelfstandig maken, bijscholing of training doorlopen, de kerk nieuwe methodes aanleren, mensen voorgaan, promotie maken, verantwoord met geld omgaan, vriendschappen verdiepen, slanker worden.

Ontspannen wandelen in Gods genade maakt andere mensen van ons. Mensen die God als Vader kennen. Hij wil dat ik leer zeggen: Abba, Pappa.

Wie ben ik in hem? Zijn kind – zijn gewild, geliefd en bevoorrecht kind; daar mag ik in rusten. Met dat besef sta ik anders in het leven. Ik ken mijn positie en draag die uit. Zijn liefde voor mij is niet afhankelijk van mijn prestaties. Ik mag hem nemen op zijn woord dat hij mij uitkoos en helemaal geaccepteerd heeft en mij dagelijks wil omarmen. Zo wordt mijn levensweg een ontspannen wandeling in zijn aanwezigheid.

Of ik nu wandel op water omdat alles onzeker lijkt, of in rookgordijnen omdat de omstandigheden onduidelijk zijn, of op straten van goud, ik wandel in hem. Tjonge, wat een relaxed leven!
16Matt.11:29,30 17Gal.5:16

Willem de Vink

Meer artikelen…