Het mysterie van Gods naam

‘Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en dat zal ik blijven doen.’

Johannes 17:26

In de tijd van de aartsvaders lag Gods naam op ieders lippen. Abraham en zijn kinderen riepen hem overal uit. Nog heel lang zouden ouders hun kinderen een naam geven waarin Gods naam verwerkt zat. Maar op den duur verdween die naam in Israël uit het dagelijks leven. Omdat de Israëlieten steeds minder vrijmoedig met God omgingen, werd het verboden zijn naam uit te spreken. Alleen de hogepriester mocht hem nog noemen, één keer per jaar, in het allerheiligste, waar niemand anders het kon horen.

Zo is het met Gods naam gesteld als Jezus komt. Maar Hij wijst vrijmoedig naar zichzelf als Hij zinspeelt op Gods naam. Als je de betekenis van Gods naam wilt begrijpen, moet je naar Jezus kijken. De Joden ergeren zich eraan dat Hij zo vrijmoedig omgaat met Gods naam. Ze willen Hem er zelfs om stenigen (Joh. 8:58-59, 10:31-33).

Maar Jezus zal Gods naam juist heiligen. Dat betekent vrij maken uit de greep van mensen en apart stellen waarvoor hij bedoeld is. Het is de bedoeling dat God zijn naam kan verbinden aan alle mensen die zijn kinderen zijn geworden.

‘Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden’ (Mat 6:9).

God had gezegd: ‘Ik zal er zijn’. Hoe zou Hij er dan zijn? Dat maakt Jezus duidelijk: als onze Vader. Jezus heiligt Gods naam door ons met onze eeuwige, hemelse, heilige Vader te verbinden. Zo mogen we God nu dus vrijmoedig noemen: onze Vader. Want als Jezus één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat God er voor ons zal zijn als onze Vader!

Johannes 17