Jezus en zijn goede herders

‘Ik zal herders over ze aanstellen die ze zo zullen hoeden dat ze geen angst meer kennen en er niet één zal worden gemist.’

Jeremia 23:4

Als Jezus mensen ziet, vergelijkt Hij hun graag met schapen. Ze hebben namelijk voedsel en veiligheid nodig. En dat kan Hij hun geven. Voedsel: het woord van God dat ze altijd geliefd zijn. Veiligheid: de zekerheid dat ze voor eeuwig gezegend zijn met Gods aandacht en zorg. Maar het leiderschap waaronder ze tot nu toe gebukt gingen roofde dat weg. Gods liefde en zegen werden in twijfel getrokken door die afhankelijk te stellen van wetten en regels, of zelfs te ontkennen.

‘Een dief komt alleen om te roven, te slachten en te vernietigen, maar ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid’ (Joh. 10:10).

Slechte herders zien hun schapen als prooi: ze moeten aan hun eisen voldoen. Ze jagen hun schapen op en veroordelen hen. Maar God redt zijn schapen uit hun mond. Zijn woord brengt rust (Ez. 34:10-15).

Jezus en zijn schapen zijn voor elkaar bestemd. Ze kennen elkaars stem. Als je Jezus hoort spreken, springt je hart op. Daarom volg je Hem graag, en niet de rovers die je aan Gods goedheid en genade laten twijfelen.

‘Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven’ (Joh. 10:27-28).

De herders die Jezus in zijn gemeente aanstelt hoeden en voeden zijn schapen namens Hem op zijn manier. Daarom zullen deze schapen geen angst meer kennen, geen ontmoediging en geen tekort (Jer. 23:4, volgens de King James Version).

Johannes 10