31 Genade, genade, honderd procent genade

Aan het kruis wordt duidelijk wat God tegen ons wil zeggen. Juist op die gruwelijke plek waar iedereen met een boog omheen wil lopen, die ‘Schedelplaats’ buiten de stad, demonstreert Jezus wat er in Gods hart leeft. Of moet ik liever zeggen: komt er logischerwijs tevoorschijn wat er in God leeft – omdat middenin de druk, de stress en het lijden naar boven komt wat er werkelijk in iemand verborgen zit? Dat zal bij Jezus, die zei dat hij in alles één is met God, niet anders zijn.

Hoe dan ook, kijk naar Jezus, daar aan het kruis – en zie wat God beweegt. Zie hoe God vanaf die plaats naar ons mensen toe beweegt, dieper en dieper, tot het diepste punt waar een mens ooit heeft kunnen zijn. Hoor ook Gods hartenklop. Hoor hoe het ritme van Gods bewegingen door de eeuwen heen op dat cruciale moment in de geschiedenis wordt samengeperst in de gekneusde borst van zijn Zoon: zijn bewogenheid met mensen. Hoor hoe dat ene woord dat God zover brengt dat hij het kruis opzoekt als een langgerekte zucht naar ons toestroomt: ge-na-de.

Gesprek aan het kruis
Stel je die ‘Schedelplaats’ voor. Terwijl omstanders staan toe te kijken hoe daar drie mannen hun doodsstrijd voeren, Jezus, één misdadiger links en één rechts van hem, ontstaat er een korte woordenwisseling tussen die drie. De evangelieschrijver Lucas laat ons meeluisteren. De ene gekruisigde spot en vloekt: waarschijnlijk om afleiding te zoeken voor zijn pijn en angst, richt hij zijn boosheid en haat op Jezus en spuugt hij zijn gal. De andere veroordeelde kan het opbrengen om het voor Jezus op te nemen, om daarna weer te worden opgeëist door zijn eigen strijd. Maar dan keert hij zich in zijn wanhoop toch nog tot Jezus. Tussen het steunen en kreunen door vraagt hij: “Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk komt.” Deze misdadiger kijkt de dood in de ogen, terwijl daarachter het oordeel opdoemt dat al zijn gedachten en daden uit zijn afgebroken leven bloot zal leggen. Er is geen sprankje hoop. Dat vooruitzicht is beangstigender dan zijn huidige pijn. Hij vraagt wat onmogelijk lijkt: toch nog een beetje genade. Hoe schat Jezus zijn vraag in? Welke voorwaarden zal hij verbinden aan zijn antwoord? “Ik verzeker je,” antwoordt hij, “nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn” (Luc. 23:42-43). Wat een wonderlijke conversatie tussen die twee mannen die daar tussen hemel en aarde hangen. Een onmogelijke vraag, een onmogelijk antwoord. Jezus schenkt de misdadiger een hoopvolle toekomst, hoewel hij maar al te goed weet dat deze man hem om aandacht vraagt uit angst. De man heeft zijn verdiende straf nog niet ondergaan, hij zal ook niets kunnen doen om die te ontlopen, het is te laat om nog te bewijzen dat hij een goed mens kan zijn, laat staan een goed christen, hij zal niet trouw de kerk kunnen bezoeken, bidden, de bijbel bestuderen, het in orde kunnen maken met de mensen die hij heeft benadeeld. Hij lijkt verloren. Toch schenkt Jezus hem een open hemel. Zelfs in dit laatste uur voordat de duisternis toeslaat breekt Jezus de toekomst open voor een hulpeloos mens.

Jezus’ laatste daad is schokkend voor iedereen die vindt dat je moet krijgen wat je toekomt, je verdiende loon, niets meer en niets minder. Goede mensen krijgen het goede en slechte mensen het slechte. Niet deze misdadiger. God beoordeelt mensen anders. Het is de ergernis van de genade die Jezus niet alleen predikt, maar ook tot het laatste moment uitdraagt. De radicale, onomkeerbare genade, die niet afhankelijk is van wat wij doen voor God, maar van wat God doet voor ons. Het kruis vertelt ons dat wij niets hoeven te doen wat God al heeft gedaan. Als wij roepen om hulp, blijkt dat hij die allang beschikbaar heeft. Als wij één stap in zijn richting doen, blijkt dat hij al veel meer stappen in onze richting heeft gezet. Onze goedheid voegt niets toe aan zijn liefde voor ons. Er is niets wat ons tot Gods lieveling kan maken, we zijn het al. Er is ook niets dat afbreuk kan doen aan Gods liefde voor ons, de rekening is al vereffend. De misdadiger aan het kruis had al een plek in het paradijs, gereserveerd door Jezus. Jezus ging de weg van het kruis, hij degradeerde zichzelf van God tot een mens om te sterven in ruil voor ons allemaal (Fil. 2:6-11).

Barabbas
Die ruil! Wat zou er met Barabbas gebeurd zijn, denk ik plotseling! Die had daar ook kunnen hangen, maar hij werd geruild voor Jezus, in zekere zin als eerste. Barabbas was een beruchte gevangene, een oproerkraaier en moordenaar die de Romeinse prefect Pilatus achter de hand hield om het Joodse volk een plezier te doen door hem vrij te laten als het hem uitkwam. Toen Pilatus onder de indruk kwam van de kalme onschuld van Jezus, wilde hij Jezus vrij laten in ruil voor Barabbas. Maar het volk schreeuwde dat Jezus gekruisigd moest worden en dat hij Barabbas vrij moest laten. En zo gebeurde het. ‘Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden,’ schrijft Matteüs (Matt. 27:15-26). Barabbas, die al veroordeeld was tot het kruis, werd vrijgelaten in ruil voor Jezus. Zou hij begrepen hebben wat voor genade hem geschonken was toen hij de ketenen van zijn enkels schudde en de hekken van de Romeinse kerkers achter zich liet? Stel dat hij de gratie die Pilatus hem verleende aan zijn hart zou drukken, dan zou hij waarschijnlijk niet langer de buurt onveilig maken, omdat die gebeurtenis zijn levensstijl zou veranderen. Maar als het hem niks kon schelen, dan ging hij gewoon op de oude voet verder als terrorist. Er zou ook nog iets anders met hem kunnen gebeuren. Stel dat hij achter het geluk dat hem ten deel was gevallen keek naar Jezus en dat hij de ruil die Jezus tot stand had gebracht tot zich door liet dringen en de genade die hem door God was bewezen aan zijn hart zou drukken. Dan zou niet alleen zijn levensstijl veranderen, maar zou hij een compleet ander mens worden, opnieuw geboren.

We weten niet hoe Barabbas gereageerd heeft op zijn vrijlating. Wel weten we dat de genade die God schonk door Jezus in ruil voor ons aan het kruis te slaan miljoenen mensen heeft veranderd. De mensen die gebruik maakten van deze ruil en zijn genade aan hun hart drukten.

De ruil
Laten we nog wat langer stilstaan bij het kruis. Wat droeg Jezus daar in onze plaats? ‘God heeft hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde,’ schrijft Paulus, ‘zodat wij door hem rechtvaardig voor God konden worden’ (2 Kor. 5:18). God verklaart ons rechtvaardig: we mogen dankzij Jezus recht staan voor God. Die ruil komt van Gods kant, het is zijn genadeblijk. ‘Dit alles is Gods werk,’ benadrukt Paulus (2 Kor. 5:18). Wat mogen we dan inruilen bij het kruis? Eigenlijk alles. De ruil is één van de meest fascinerende elementen van het evangelie, waar we niet genoeg mee bezig kunnen zijn. We hebben een heel leven nodig om te ontdekken wat we allemaal bij hem mogen afgeven voor wat hij ons wil geven. Laat ik een paar dingen noemen die de bijbel ons aanreikt. Wij mogen onze zorgen bij het kruis inruilen voor vreugde, lezen we in Jesaja (Jes. 53:3). De profeet noemt nog zo’n ruilwonder. Jezus’ striemen brengen ons genezing (Jes. 53:5). En nog zo één. We hoeven ons niet geminacht, verstoten, veracht of verguisd te voelen, want dat was Jezus in onze plaats, zodat wij met open armen ontvangen worden (Jes. 53:3). Wil je meer horen? Hij werd arm, zodat wij rijk mogen worden (en dit gaat hier toch echt over geld, 2 Kor. 8:9). Hij onderging lijden en dood om ons in zijn plaats eer, luister en volmaaktheid te geven (Hebr. 2:9-10). Hij werd verlaten door God (Matt.27:46), wij worden nooit meer verlaten door de Vader (Hebr. 13:5). Hij dronk zure wijn, zodat de zure vrucht van ons voorgeslacht geen invloed meer in ons leven heeft (Joh. 19:29-30, Jer. 32:29-30). Hij volbracht de wet, zodat onze overtredingen Gods genade niet meer beïnvloeden (Rom. 5:15). Hij droeg onze schuld en kocht ons vrij van de zonde (Tit. 2:14). Hij onderging de vloek van de wet, zodat wij al Gods zegeningen mogen ontvangen (Gal. 3:13-14). Zelfs de vloek die de aardbodem trof, dat zij doorns en distels zou voortbrengen, werd in een doornenkroon op zijn hoofd gedrukt, zodat we uit mogen zien naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En de volgende ruil vind ik misschien wel de meest indrukwekkende. Ooit verborg Adam zich voor God omdat hij naakt was en zich schaamde. Jezus werd naakt aan het kruis te kijk gezet, zodat wij in plaats van onze eigen schaamte te dragen met hem bekleed mogen worden (Gal. 3:27). Jezus’ ruil was compleet. Zijn dood werd ons leven – en dan ook alles wat God bedoelt met een goed leven (Rom. 6:8-11). Daarom schrijft Paulus: ‘Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles (alles!) schenken?’ (Rom. 8:32). En op een andere plaats: ‘Stel je hoop op God, die ons rijkelijk van alles (alles!) voorziet om ervan te genieten’ (1 Tim. 6:17).

Kun je je voorstellen dat er een revolutie op gang zou komen als deze ruil weer onverbloemd gepredikt zou worden in onze kerken? Maarten Luther had het al rond 1520 over deze ‘vrolijke ruil’, zoals hij dat noemde. Toen hij de bijbel ging bestuderen kwam hij erachter dat we helemaal niet gevraagd worden om te voldoen aan alle eisen die de kerk ons stelt. De Wet is bedoeld om onszelf te leren kennen, om daarna in Jezus te vluchten. Zijn genade maakt je vrij en geeft je alles wat God beschikbaar heeft. Je mag alle ballast van je afschudden en alles wat van Jezus is jezelf eigen maken. Je wordt één met Jezus – en dat verandert je zo, dat je hem wil dienen en ook je naaste. Gods genade maakt je vrij om te dienen en lief te hebben en geeft je alles wat je daarvoor nodig hebt. Met dat inzicht ontketende Luther indertijd een reformatie in de kerkgeschiedenis, maar het lijkt erop dat er opnieuw zo’n revolutie nodig is om de kerk terug te voeren tot het fundament van genade.

Onverdiende gunst
Genade wordt in de Dikke Van Dale omschreven als gunst, hulp, rust. Het staat ook voor vergevingsgezindheid, barmhartigheid, goedheid. Genade in bijbelse zin betekent letterlijk ‘onverdiende gunst’. Je kunt er niets voor doen om die goedheid te krijgen. Je kunt alleen maar in geloof en vertrouwen ontvangen. Daarom is de tekst uit Habakuk 2:4 die zegt dat ‘de rechtvaardige uit het geloof zal leven’ voor iedereen die deze genade wil begrijpen zo’n sleuteltekst. Genade valt niet te berekenen, je kunt haar niet beïnvloeden door goed je best te doen. Alleen een kinderlijk geloof dat in verwondering en dankbaarheid ontvangt kan met Gods genade omgaan. Philip Yancey noemt in zijn boek ‘Genade, wat een wonder!’ genade ‘het laatste goede woord’, omdat het niet aan slijtage onderhevig is. Het is altijd fris, verrassend, ontwapenend. Genade is het hart van het evangelie en de hoop voor deze wereld. In het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, heet genade ‘chesed’. Dit woord drukt Gods unieke en heilige natuur uit waarmee hij zich naar mensen uitstrekt en dat ook vertaald kan worden met onwankelbare liefde, trouw, gunst. Het is een actief woord, alsof het de lezer wil veroveren, dus kun je het ook vertalen met genadeblijk, liefdebetoon, getrouwheid, goedgunstigheid. Het wordt ook vaak vertaald met barmhartigheid: vol erbarmen, warm van hart dus. God geeft gul, lezen we in de bijbel (Ps. 145:16).

Het hoort bij God om gaven uit te delen, niet om loon uit te betalen. Als God ons zou moeten uitbetalen wat we verdienen, zouden we allemaal weggevaagd worden, want niemand voldoet aan Gods eis om een volmaakt leven te leiden. Daarom staat de Wet, die eist, tegenover de genade, die geeft. We staan allemaal in het rood, maar God is barmhartig en genadig. Gods ‘chesed’, zijn genade, duurt eeuwig, lezen we keer op keer. In één van de Psalmen klinkt het refrein “eeuwig duurt zijn genade” zelfs zesentwintig keer achter elkaar (Ps. 136). Eentonig, die Psalm? Helemaal niet. Het is alsof de dichter wil benadrukken dat we voortdurend bevestigd moeten worden met Gods genade, als een refrein na elke zin die aan ons leven wordt toegevoegd, omdat onze geopende handen zich zo snel weer toesluiten tot gebalde vuisten en we Gods gunst weer zelf willen verdienen. Als je bekijkt hoe verschillende bijbeledities deze zin hebben vertaald, valt het je op hoe rijk aan betekenis Gods genade is. ‘Loof de HEER, want hij is goed – eeuwig duurt zijn trouw,’ lezen we in de Nieuwe Bijbel Vertaling. ‘Looft de HERE, want Hij is goed – want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid,’ schrijft de NBG-vertaling. ‘Prijs de HEER, want Hij is goed – zijn liefde kent geen grenzen,’ zegt de Willibrord-vertaling. ‘Breng dank aan de ENE, want hij is goed – want voor eeuwig is zijn vriendschap,’ lezen we in de Naardense bijbel. Trouw, goedertierenheid, liefde, vriendschap: wat een genade!

Concentratie op genade
Genade vraagt niet om onze goedheid, genade vraagt om een reactie. Voor God is de zonde geen probleem. Zijn probleem is of we wel bij hem willen komen. Dat blijkt al in het Oude Testament. God is heilig, zo wordt hij ons voorgesteld: honderd procent afgekeerd van het kwaad, maar ook honderd procent toegekeerd naar mensen. Daar zit een ogenschijnlijk onoverbrugbare spanning in, want hoe kan God zich keren naar mensen die vol zijn van kwaad? Voor God is dat echter geen probleem, want hij is van nature vol van genade (Ex. 34:6). Ja, hij wil honderd procent op mensen gericht zijn – en nee, dat kan hij niet omdat hij het kwade haat. Hij zou ons moeten veroordelen. Maar hij heeft dat probleem zelf opgelost in zijn genade, door Jezus te sturen om ons te redden van het oordeel (Rom. 8:1). De zonde is voor God geen probleem. Dat werd al voorzien in oud-testamentische tijden. Petrus schrijft: ‘Wat die redding inhoudt, trachtten de profeten te achterhalen toen ze profeteerden over de genade die u ten deel zou vallen’ (1 Petr. 1:10). Wij weten inmiddels dat onze redding door Jezus werd bewerkstelligd. Hij bracht geen afwijzing, maar behoud, inclusief alles wat dat met zich meebrengt. De toorn van God over alle zonde kwam op hem, zodat Gods genade vrijuit op ons allemaal zou kunnen komen, niemand uitgezonderd, met alle zegen en goedheid die dat met zich meebrengt. Als we die hemelse weldaad maar willen ontvangen!

Geloof in genade
Geloven we in Gods genade? Vertrouwen we op zijn onverdiende gunst? Petrus schrijft enkele verzen eerder dat we in dat geloof onuitsprekelijke, hemelse vreugde ervaren (1 Petr. 1:8). Nou, daar zie ik nog niet zoveel van onder christenen en ik denk dat ik wel weet waarom. We concentreren ons op onze fouten en hoe we die goed kunnen maken, in plaats van op Jezus en zijn genade. Hoe vaak hoor je in de prediking niet dat we niet deugen, terwijl God toch echt anders over ons denkt. Zelfs bijbellezen kan ons een gevoel van veroordeling bezorgen, als we de bril van de Wet opzetten, die de zonde aan het licht brengt en de straf op de zonde benadrukt. Niet voor niets waarschuwt Paulus dat het voorlezen van de Wet een sluier voor onze ogen neerlaat (2 Kor. 3:15-16). We vergeten zo snel wat Jezus bereikt heeft. Ons moralisme staat Gods genade in de weg. Daardoor missen we veel van wat die genade kan uitwerken. God zweert erbij Het Oude Testament legt veel nadruk op de Wet. Die werd tot norm verheven omdat mensen niet met Gods genade konden omgaan. Toch hoor je in het Oude Testament soms ook de volle rijkdom van Gods genade op je afkomen, waarin mensen tot bloei komen en in voorspoed mogen leven. Luister naar de volgende Psalm. “Prijs de HEER mijn ziel, vergeet niet één van zijn weldaden. Hij vergeeft u alle schuld, hij geneest al uw kwalen, hij redt uw leven van het graf, hij kroont u met trouw en liefde, hij overlaadt u met schoonheid en geluk, uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar…” (Ps. 103:2-5). Hier wordt vooruitgekeken naar het werk dat Jezus voor ons volbracht. “Niet eindeloos blijft hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn. Hij straft ons niet naar onze zonden, hij vergeldt ons niet naar onze schuld” (Ps. 103:9-10). Wie deze Psalm met de bril van Jezus op leest (en zo moeten we de bijbel lezen) weet waar het hier over gaat. God haat de zonde, maar hij heeft de zondaar lief. God veroordeelt de zonde, maar zijn toorn trof Jezus. Daarom hoeft hij ons niet te straffen, maar kan hij ons zegenen met alle zegeningen die hierboven beschreven staan, allemaal, één voor één en nog veel meer. Geloven wij dat? Hoe diep zit de zekerheid van Gods genade er bij ons in? Met hoeveel schuldgevoelens lopen wij nog rond? Hoeveel schaamte zit ons nog in de weg? Hoeveel vertrouwen hebben we erin dat Jezus alles – maar dan ook alles – heeft volbracht? “Het is volbracht,” riep hij (Joh. 19:30). Zijn laatste woorden aan het kruis zijn het bewijs dat God zijn eigen genade uiterst serieus neemt. Zo serieus, dat hij erom zweert. “Zo zweer ik dat mijn toorn jou niet meer treft en dat ik je nooit meer bedreig,” zegt hij (Jes. 54:9b). Waarom zou hij zweren? – hij is God. Toch doet hij dat, niet voor zichzelf, maar om ons te tonen hoeveel ernst het hem is dat we overtuigd zullen raken van zijn genade.

Gods garantie
Gods garantie dat hij onze zonden niet aanrekent is in Jezus onvoorwaardelijk en onomkeerbaar. Daarom hoeven we ons niet te richten op onze tekorten – daar heeft hij mee afgerekend -, maar kunnen we ons rustig concentreren op alles wat hij ons wil geven. Want ook die garantie heeft God ons gegeven: dat we alles mogen ontvangen wat Jezus toekomt. Daarom moeten we ons geloof voeden door ons oog op Jezus te richten en de gevolgen van de ruil die hij voltrok, de zegen die voor ons beschikbaar kwam, ons dagelijks toe-eigenen. Wij denken vaak nog zo klein van God en van wat hij ons in Jezus heeft geschonken. Ons geloof moet gevoed worden, want van nature praten we elkaar gemakkelijk de put in. Door negatief over anderen te praten hopen we er zelf beter vanaf te komen, want we zijn bang dat we vroeg of laat in ongenade vallen. We kunnen ook onszelf de put inpraten door minderwaardig over onszelf te doen. Maar dat is allemaal nergens voor nodig. We zijn gerechtvaardigd in Christus, daar kan de zonde niet meer tussen komen. God wil positief ingestelde, gezonde mensen van ons maken. Natuurlijk zijn we nog niet zonder zonde. We zondigen allemaal. We vallen onszelf en elkaar regelmatig tegen. Maar het is niet nodig om te blijven liggen als we vallen. ‘De rechtvaardige (en dat ben jij in Jezus) komt zevenmaal ten val, maar telkens staat hij op,’ zegt God tegen ons (Spr. 24:16). Hij is erbij als we vallen en helpt ons weer overeind. ‘Een steun is de HEER voor wie is gevallen, wie gebukt gaat richt hij op’ (Ps. 145:14), lezen we. In Jezus val je veilig. Op het fundament van genade mag je weer opstaan. Zijn genade helpt je verder, leert je wie je in Christus bent en hoe je met de voorrechten die zijn ruil tot stand bracht leven moet. Gods zegen krijgt de overhand, de zonde krijgt minder en minder invloed. Wie Gods genade toelaat krijgt een afkeer van de zonde. De zonde krijgt steeds minder invloed. Wie vanuit Gods genade leeft zegt na enige tijd: “Toen ik dacht: mijn voet glijdt weg, hield uw trouw mij staande, HEER” (Ps. 94:18). Het wonder van de genade is dat onze schuld vergeven is en dat als we falen we ons niet hoeven te schamen, maar ons opnieuw en opnieuw mogen richten op God, totdat elk besef van schaamte is geweken en we vrij zijn om alles te ontvangen wat hij heeft beloofd. ‘Wie naar hem opzien, stralen van vreugde, schaamte zal hun gezicht niet kleuren’ (Ps. 34:6).

Proclamatie van genade
In het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, is genade ‘charis’, wat je terugvindt in onze woorden charme (innemendheid), charisma (bijzondere uitstraling) en caritas (spontane hulp). Het goede nieuws, het evangelie, is de boodschap van genade. Jezus maakt dat bij de start van zijn onderricht direct duidelijk als hij de profeet Jesaja citeert: “De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.” In de oorspronkelijke tekst die Jezus hier citeert wordt ook gesproken over een dag van wraak voor onze God (Jes. 61:1-2). Dat laat Jezus echter achterwege – en met reden. Hij is juist gekomen om Gods boosheid weg te nemen. De bijzondere nadruk op Gods genade valt de omstanders duidelijk op. ‘Allen betuigden hem hun bijval en verwonderden zich over de genaderijke woorden die uit zijn mond vloeiden,’ staat er (Luc. 4:17-22). Jezus onderstreept zijn onderwijs over Gods genade met genezingen, die illustreren wat de genade in de praktijk uitwerkt.

Genade en zegen horen bij elkaar. De proclamatie van Gods genade verleent de prediking haar kracht. Er gebeuren wonderen en tekenen als het evangelie van genade klinkt. Lees de verslagen maar in Handelingen. ‘Paulus en Barnabas bleven geruime tijd in de stad en spraken vrijmoedig over Gods woord, vol vertrouwen in de Heer, die de verkondiging van zijn genade kracht bijzette door hen tekenen en wonderen te laten verrichten’ (Hand. 14:3). Paulus begint al zijn brieven met een gebed om genade: dat is namelijk de kernboodschap van zijn prediking. Ook de Korintiërs wijst hij op dit fundament dat hij daar in de achttien maanden van zijn eerste bezoek heeft gelegd. ‘Ik dank mijn God altijd voor u, omdat hij u in Christus Jezus zijn genade heeft geschonken,’ schrijft hij in de eerste regels. Vervolgens wijst hij de Korintiërs op de gevolgen van die genade: het ontbreekt hen aan niets. ‘Door hem bent u in alle opzichten rijk geworden. Alles wat u zegt en al uw kennis bewijst dat het getuigenis over Christus bij u verankerd is. Hierdoor ontbreekt het u terwijl u op de komst van onze Here Jezus Christus wacht aan geen enkele gave van de Geest.’ Hoewel zijn brief vol vermaningen en correcties staat, omdat de Korintiërs nog lang niet hebben uitgewerkt wat het evangelie van genade veronderstelt en er schrikbarende praktijken op na worden gehouden, wijst Paulus hen desondanks op de zekerheid van het geloof dat het fundament van genade biedt. ‘Hij is het ook die u tot het einde toe de zekerheid geeft dat u geen blaam zal treffen op de dag van onze Heer Jezus Christus.’ Geen blaam, schrijft hij, dat hebben we te danken aan God zelf. ‘God, door wie u geroepen bent om één te zijn met zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer, is trouw.’ In het fundament dat Paulus met zijn prediking en onderricht heeft gelegd is Gods genade de bron van de zekerheid die de Korintiërs mogen koesteren, niet hun eigen slagen of falen (1 Kor. 1:4-9). Ook in zijn andere brieven is dit zijn uitgangspunt. Gevaar van gemixte genade De focus van Paulus’ prediking is dus het evangelie van genade. “Ik hecht niet de minste waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de opdracht uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb,” zegt hij: “getuigen van het evangelie van Gods genade” (Hand. 20:24). Hij benadrukt dat de genade ons fundament is: ‘Dankzij Jezus hebben wij toegang gekregen tot Gods genade, die ons fundament is’ (Rom. 5:2). Duidelijk zat. Maar niet duidelijk genoeg voor veel christenen. Sommige mensen proberen namelijk iets aan die genade toe te voegen. Ze willen ‘balans’ in hun geloof en spreken over ‘genade en waarheid’ of ‘genade en heiliging’ of ‘wet en genade’. Maar genade kent geen balans. Het is een misvatting om genade in balans te willen brengen; dan heb je de genade niet goed begrepen. Genade is namelijk de basis van ons geloof, het uitgangspunt waaruit alles ontstaat wat we denken en doen. Het is de rots waarop Jezus wil dat we ons huis bouwen: pas als we uit genade leven wordt het mogelijk om te doen wat hij zegt. Genade heeft genoeg aan zichzelf, als we daar iets aan toevoegen is het geen genade meer.

Gods gratis aanbod
Genade is Gods gratis aanbod, zijn onverdiende gunst. ‘Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; en iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost,’ schrijft Paulus dan ook (Rom. 3:23-24). Zo heeft God het gewild, zo wilde hij tonen wie hij is. Hij wil in zijn genade helemaal zelf ons geluk bewerkstelligen, omdat hij weet hoe we daar zelf in tekort schieten. Als we het daar niet mee eens zijn kleineren we Gods eer. Daarom fulmineert Paulus tegen mensen die dit evangelie van genade proberen te compromitteren. ‘Het verbaast me dat u zich zo snel hebt afgewend van hem die u door de genade van Christus heeft geroepen en dat u zich tot een ander evangelie heeft gekeerd,’ schrijft hij aan de Galaten. ‘Er is geen ander evangelie, er zijn alleen maar mensen die u in verwarring willen brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien.’ Het gaat hier om predikers die vinden dat het evangelie van genade met voorwaarden moet worden aangevuld en dat je iets extra’s moet doen om door God geaccepteerd te worden. Paulus gaat daar frontaal tegenin en vervloekt deze predikers die de genade willen mixen met voorwaarden om bij God te komen, omdat los van de genade alleen maar de vloek van de Wet overblijft, die de zonde afstraft met de dood (Gal. 1:6-9). Het is genade, honderd procent genade wat God aanbiedt. Zijn volle ja voor ons, in Jezus uitgesproken. Hij vraagt ons om daar in geloof op te reageren en dat in vertrouwen aan te nemen, niets meer en niets minder. Genade vraagt om rust en vertrouwen. Zo leggen we het geloofsfundament.

Gods genade biedt ons de rotsvaste zekerheid dat we gerechtvaardigd zijn door het geloof. Daar begint alles mee en alleen daar vanuit bouwen we een stevig levenshuis. De genade is ons uitgangspunt, de rest volgt daaruit. Eerst schenkt God vergeving voor al onze zonden, daarna helpt hij ons om de zonde de rug toe keren. Eerst moeten we leren leven vanuit de gerechtigheid die de genade ons biedt, daarna volgt de heiliging. Het is onmogelijk de zonde te overwinnen als we vastgepind worden aan het oordeel en niet eerst doordrongen raken van de vrijspraak die God ons in zijn genade heeft gegeven. Dat is de reden dat Jezus eerst mensen hun zonden vergeeft, voordat hij hen geneest of aanspoort om niet meer te zondigen. Denk aan de mannen die in Jeruzalem een vrouw hebben betrapt toen ze vreemd ging. Ze nemen haar mee naar het tempelplein en willen dat Jezus over haar rechtspreekt. “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?” Let op hoe Jezus reageert en met de wet omgaat. Hij laat het oordeel achterwege. In de cirkel die ze om de vrouw heen hebben gevormd wijst hij hen erop dat iedereen tekort schiet en niemand het oordeel kan ontlopen. “Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.” De mannen druipen één voor één af. Jammer, want zo blijven ze gevangen in de wet en missen ze de les in genade die Jezus daarop geeft. Hij vertelt de vrouw eerst dat hij haar niet veroordeelt en na deze vrijspraak die haar letterlijk het leven redt stuurt hij haar weg met de opdracht om niet langer te zondigen. “Ik veroordeel u niet,” zegt hij, “ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer” (Joh. 8:1-11). Niet alleen ons eigen levenshuis moet op dit fundament van genade gebouwd worden, maar ook onze gemeenten. De prediking en het onderwijs moeten ons voortdurend voeden met geloof in Gods genade. Gods ja moet telkens weer klinken. Geen ja maar, maar ja, honderd procent ja, honderd procent genade.

Geen veroordeling
Waarom is er zoveel veroordeling in onze kerkgemeenschappen en staan we voor buitenstaanders bekend als een star volkje van wetten en regels? We meten elkaar langs de meetlat van onze eigen vermeende heiligheid en laten elkaar niet vrij volgens de maatstaf van Gods genade. Er is weinig vertrouwen dat God het goede in ons zal uitwerken. Daarentegen wordt er in onze kerkdiensten veel gewaarschuwd tegen de zonde en wordt de nadruk gelegd op een correcte levensstijl in plaats van dat er voeding wordt gegeven aan het geloof in Gods genade en gerechtigheid. Geloofszekerheid wordt afhankelijk gesteld van gedrag, zodat de aandacht van Jezus wordt verplaatst naar onszelf. Onze houding naar elkaar en naar omstanders zou doordrenkt moeten zijn van vertrouwen, omdat we alleen daarmee het getuigenis van het evangelie weerspiegelen. Dan zal de kerk bekend staan als een plaats van genade en mensen trekken die daarnaar hunkeren. In veel gevallen zal dat leiden tot geestelijke vernieuwing en opwekking, omdat Jezus al zei dat de velden wit zijn om te oogsten (Matt. 9:37).

Volgens Richard Lovelace, een gezaghebbende auteur op het gebied van geestelijke vernieuwingen in de kerkgeschiedenis, gaan opwekkingen altijd gepaard met prediking die Gods genade benadrukt. Hij schrijft in zijn boek ‘Dynamics of spiritual life’ in het hoofdstuk ‘primary elements of continuous renewal’ dat bij de redding rechtvaardiging altijd vooraf moet gaan aan heiliging. Wordt dit omgedraaid (als er geleerd wordt dat je wel heilig moet zijn om rechtvaardig voor God te kunnen staan), dan leidt dit tot moralisme en wetticisme en dooft de vernieuwingsbeweging uit. Hij stelt het gevaar van gemixte genade aan de kaak en zegt dat te weinig christenen zich bewust zijn van de noodzaak om elke dag opnieuw te doorleven dat je volledig geaccepteerd bent en mag rusten in Gods rechtvaardiging. Wie rust in die kwaliteit van vertrouwen, zal in toenemende mate een geheiligd leven voortbrengen, omdat het geloof dan actief wordt in liefde en goede werken. Maar eerst dus Gods genade waar de mensen hun fundament op moeten leren bouwen, wil de geestelijke vernieuwing doorgaan en standhouden en van betekenis blijven voor de omgeving.
Genade maakt de kerk tot een krachtig teken van hoop in een wereld die zelf geen enkele hoop kan bieden. Gezondheidszorg, levensverzekeringen, veilige huizen, diploma’s, mooie carrières, economische groei en goede relaties garanderen, hoe goed ook, geen hoopvolle toekomst. Je weet niet wat je je kinderen meegeeft als je die op de wereld zet (dus nemen sommige mensen om die reden maar geen kinderen). Hoop blijft onzeker, tenzij je Gods genade kent. Genade is het beste geschenk wat het christendom de wereld kan bieden. Het is sterker dan discriminatie, racisme, haat, terrorisme, wetticisme, cynisme en al die krachten die ons uit elkaar drijven en ons tot een karikatuur van onszelf maken. Genade bevrijdt mensen uit hun angst en schaamte. Omdat genade vergeving veronderstelt, brengt het ontspanning in relaties, rust in ons streven, vreugde in ons bestaan en de zekerheid van een hoopvolle toekomst. De kerken die het fundament van genade leggen en het evangelie van genade prediken zullen volstromen, want ik ben ervan overtuigd dat de wereld snakt naar genade.

De genadevolle Vader
“Geef me wat mij toekomt, pa.” Zomaar een man met twee zonen. De jongste van de twee eist z’n erfenis op, verkoopt alles wat hij kreeg en gaat op reis. In het buitenland zet hij de bloemetjes buiten. Hij jast al z’n geld er doorheen; maar dat breekt hem op als daar hongersnood uitbreekt. Hij leefde als een opportunist, maar nu knaagt de honger aan z’n maag en aan z’n hersens. Wat kan hij doen, hoe iets verdienen om toch wat voedsel te bemachtigen? Hij papt aan met iemand die hem z’n land op stuurt. Daar kan hij varkens hoeden, een beroep dat in z’n eigen land uit den boze is – daar zijn varkens onreine dieren die je niet in je veestapel opneemt, laat staan dat je ze aanraakt. Met een stok houdt hij die beesten op afstand. Maar dat eten dan! Zijn maag knort van de honger. Wie kan die varkensschillen voor hem pakken en in z’n mond laten glijden? Niemand – er is geen mens die zich om ‘m bekommert. De jongen zakt met een zucht in elkaar, hoofd tussen z’n knieën, meer dood dan levend. Daar ziet hij z’n vader voor zich, die hem van top tot teen opmeet: gewogen en te licht bevonden. Hij voelt zich een nul. De schaamte vreet aan z’n ingewanden en hij schraapt het laatste restje moed bij elkaar. “Vader, uhhh, ik heb me tegen de hemel en tegen u misdragen… ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me maar als een knecht,” zal hij zeggen – ja, dat zal ik zeggen, als ik maar te eten krijg, denkt hij erbij. Ja, zo zal hij naar z’n vader gaan. Zijn vader staat op een duintop naar ‘m uit te kijken en ziet hem in de verte al aankomen. Bewogen begint hij aan een spurt naar z’n zoon, valt hem om de hals en kust hem. “Vader,” begint de jongen, “uhhh, ik heb me tegen de hemel en tegen u misdragen, ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel mij maar…” Hij krijgt geen kans om “als een knecht” te zeggen, want z’n vader snoert hem de mond, wenkt zijn knechten en roept: “Haal vlug de mooiste mantel voor de dag en sla die om hem heen, doe hem een ring aan z’n vinger en geef hem sandalen aan z’n voeten!” Iedereen begrijpt wat dit betekent. De jongste zoon wordt in eer hersteld als erfgenaam, met een mantel die zijn waardigheid als erfgenaam tot uitdrukking brengt, een ring waarmee hij elke transactie namens de familie kan bezegelen en sandalen die hem in plaats van een slaaf op blote voeten de status van een vrij man geven. De vader denkt ook aan zijn acute nood, maar hij doet geen keukenkastje open – hij roept dat ze het gemeste kalf moeten slachten om een feestmaal te beginnen.

Feest! De jongste zoon, die alles verknald had, wordt verwelkomd met een feest. Voor de vader is dat vanzelfsprekend, “want,” zegt hij, “deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” Zo begint het feest voor een zoon die in eigen ogen mislukt was, maar in de ogen van de vader gewild, geliefd en bevoorrecht. Dit verhaal dat Jezus vertelt over de vader en zijn zoons is echter nog niet klaar. Het gaat verder met de oudste zoon, die werkt op het land. Wanneer die zoon naar huis gaat en dichtbij komt, hoort hij muziek en dat er gedanst wordt. Hij vraagt aan een knecht wat er te doen is en als die hem vertelt van zijn jongste broer en hoe die verwelkomd werd door z’n vader wordt hij razend. De vader komt naar buiten en probeert z’n oudste zoon mee naar binnen te krijgen, maar die wordt nog pissiger. “Kijk nou toch, ik ben al zoveel jaren uw knecht geweest en nooit heb ik een opdracht genegeerd of een gebod overtreden, maar mij hebt u zelfs geen bokje gegeven om met mijn vrienden een feestje te bouwen. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, moet je kijken…” En hij begint z’n broer uit te maken voor hoerenloper en lapzwans. “Jongen,” zegt z’n vader, “jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou. Zing, dans, we moeten feestvieren en blij zijn, want jouw broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”

Helemaal geaccepteerd
Deze parabel van Jezus (Luc.15:11-32), één van zijn bekendste, is beroemd geworden onder de naam ‘de verloren zoon’, maar misschien had hij beter ‘de verloren zonen’ genoemd kunnen worden. In dit verhaal gaat het namelijk over zonen die zich allebei als knechten gedragen, maar die door de vader allebei aan het hart worden gedrukt, omdat ze beiden door hem gewild, geliefd en bevoorrecht zijn. De zoons hebben allebei het gevoel tekort te schieten en niet de moeite waard te zijn en dat proberen ze ieder op hun eigen manier op te lossen. De één probeert z’n vluchtgedrag te verontschuldigen, de ander wil juist door goed z’n best te doen waardering oogsten. Het is zonder meer verrassend hoe Jezus de vader laat reageren op beide zonen, temeer daar we wel aanvoelen dat Jezus met die man verwijst naar onze hemelse Vader. Wat zouden wij met die zonen doen als wij de vader waren? Wij zouden die jongste zoon natuurlijk ook best wel weer willen aannemen, maar we zouden hem toch wel even goed laten voelen hoe fout hij had gezeten. Zijn wangedrag kan natuurlijk niet ongestraft blijven, vinden wij, al was het maar om rechtvaardig te zijn naar z’n broer toe, die zich toch altijd zo keurig heeft gedragen. Wie schuld heeft moet boeten, vinden wij. Oog om oog, tand om tand, het is nog bijbels ook (Ex. 21:24). Maar de vader denkt daar anders over. Hij wil niets van straf weten en al helemaal niet van schaamte, wat blijkt wanneer hij zijn jongste zoon de mond snoert voordat hij kan zeggen “ik ben het niet waard om uw zoon te zijn”. De vader bepaalt of hij zijn zoon wel of niet de waardigheid van een erfgenaam zal aanmeten, en dat doet hij dus wel en nog grondig ook: allereerst in de privésfeer door hem te omhelzen en te kussen en vervolgens in het openbaar door hem in eer te herstellen. Zo zet hij als het ware de tuinslang van genade op de minderwaardigheidsgevoelens en schaamte van zijn jongste zoon. De oudste zoon heeft recht op dezelfde bevestiging; die wordt hem door de vader ook zonder enige terughoudendheid gegund, maar deze zoon blokkeert dat door zich te beroepen op zijn goede gedrag. Hij vindt dat hij verdient wat hem toekomt, wat hem ongeschikt maakt om de genegenheid die z’n vader ook naar hem toe toont te aanvaarden. Hij laat de genade liggen. Het feest gaat aan zijn neus voorbij.

De Vader eert zijn kind
De kern van wat Jezus hier duidelijk maakt is de genadevolle houding van de vader naar z’n zonen toe, die voortkomt uit zijn soevereine bewogenheid en liefde voor hen, en die niet wordt beïnvloed door hun gedrag. Zo wordt duidelijk wat Jezus bij ons los wil maken met deze parabel. Hier wordt God vooral getoond als Vader en niet zozeer als rechter, omdat wij als kinderen vooral een Vader nodig hebben die ons bevestigt en geen rechter die ons voortdurend beoordeelt. Meer nog dan vergeving hebben we aanvaarding nodig, het gevoel dat wij de Vader toebehoren, dat hij ons omhelst en vasthoudt en bevestigt en dat hij ons nooit meer loslaat, wat wij er ook van bakken. In dit eenvoudige maar verrassende verhaal raakt Jezus ons in het hart met de kern van het evangelie, het fundament van genade, waarin God ons verklaart tot zijn zonen en erfgenamen. Dat dit op een feest uitloopt is logisch, want in die positie mogen we rusten en ons verheugen. Kijk, wil Jezus hier zeggen, de Vader plaatst ons in de positie van zonen en behandelt ons ook zo, wat ons kan helpen om dat ook werkelijk te worden. Onze waardigheid ontlenen we aan hem. Alles wat hij ons te geven heeft is beschikbaar. De volle erfenis komt ons toe, de zegen die God al in het Oude Testament beloofd had aan zijn kinderen en die voorspoed teweeg brengt in ons persoonlijk leven, ons gezin, ons werk (Deut. 28:1-14). We waren dood en zijn teruggekeerd in het leven. We waren weggezonken in onreinheid en schaamte, niet meer waard een zoon te heten, maar werden weer opgenomen in het huisgezin van God. Dood en weer teruggekeerd in het leven? In deze woorden herkennen we Jezus zelf: hij was zelf als een verloren zoon, die stierf in onze varkensstal, maar opstond om ons mee te nemen in de waardigheid van een leven als kind van God de Vader. De kracht die Jezus deed opstaan uit de dood is ook werkzaam in ons die geloven in Gods genade (Ef. 1:19-20). God heeft ons bekleed met de mantel van de verheerlijkte Jezus, hij heeft ons de zegelring van zijn Geest gegeven waarmee we alles wat we aanraken met zijn heerlijkheid kunnen bestempelen en hij heeft ons de schoenen gegeven van vrije mensen die elk gebied wat zij betreden tot hun eigendom maken. In de omhelzing van de Vader smelt onze schaamte weg; als onze identiteit verankerd is in Jezus, hebben we die achter ons gelaten. God wil dat we niet langer zeggen “wij zijn het niet waard”, maar dat we onszelf noemen zoals hij ons noemt, zijn zonen, en dat we onszelf dan ook zo zullen gaan gedragen. Daarmee brengt de Vader een feest teweeg waar onze omgeving van kan meegenieten.

Genade ontvangen en doorgeven
Genade moet je horen. Genade komt van buitenaf, je moet het ontvangen, als een geschenk. Je kunt het niet verdienen, je eigen goedheid erop loslaten om het te bemachtigen. Dat is lastig voor een wereld waarin alles berekend wordt en het recht van de sterkste geldt. Daarom lijkt genade kinderachtig, goedkoop. Genade is in de ogen van veel mensen iets voor watjes. Het heeft iets vernederends om van genade afhankelijk te zijn. Je gaat af. Ik herinner me dat we op de basisschool als jongens onder elkaar vochten. Degene die de ander eronder kreeg en als overwinnaar bovenop je zat eiste dat je hem als verliezer om genade zou smeken. Je moest niet zomaar om genade smeken, maar om meisjesgenade. Pas als je dat had gezegd, meisjesgenade, was je van je belager af. Dat was namelijk nog vernederender. In dit voorbeeld zit een belangrijk aspect van genade, wat we goed moeten overwegen, omdat het ons plaatst voor de vraag of wij in staat zijn Gods genade te aanvaarden. Genade heeft namelijk iets afhankelijks. Je bent afhankelijk van jouw meerdere die jou genade schenkt. Je laat de goedheid van iemand anders prevaleren, alsof je zelf niet goed genoeg bent. En dat is knap lastig, trots als we zijn. Wie is er zo eerlijk om toe te geven dat hij genade nodig heeft? Daarom hoor je zo vaak de smoes die veel mensen vertellen als ze het evangelie afwijzen: “Dat heb ik niet nodig, ik ben toch goed genoeg?” Veel mensen moeten Gods genade niet, omdat ze niet afhankelijk willen zijn en in God niet hun meerdere willen erkennen. Overgave komt niet in hen op. Daarom is het evangelie voor hen een dwaasheid. Maar misschien is het dat ook wel voor ons die de kerk bezoeken en ‘Amazing Grace’ meezingen, en willen we in ons hart eigenlijk helemaal niet afhankelijk zijn van Gods goedgunstigheid. Wie wil er nou leven van liefdadigheid? Altijd maar je hand ophouden? Christenen ook niet, ze willen liever presteren, kunnen zeggen dat ze goed zijn, al is het maar omdat ze weer een zonde hebben overwonnen, de wereld buiten de deur hebben gehouden, stevig hebben geëvangeliseerd, of goede doelen hebben gesteund. Waar op zich niets mis mee is, als het maar uit dankbaarheid voor Gods genade voortkomt en niet om je beter voor te doen. Voor sommige mensen is hun eigen heiligheid echter belangrijker dan Gods genade.

Goedkope genade bestaat niet
Genade is kwetsbaar, een dwaasheid noemt Paulus het, het wordt dan ook nogal eens verkeerd begrepen (1 Kor. 1:23-25). Genade is wat anders dan tolerantie, omdat het niet vrijblijvend is. Het is een daad van toewijding. Wie genade schenkt verbindt zich aan de ander, wie genade ontvangt doet hetzelfde. Gods genade tolereert de zonde niet, maar biedt wel een oplossing die onafhankelijk is van de zonde en daar niet door wordt beïnvloed. Jij bent dankzij Jezus rechtvaardig verklaard. Geen zondaar meer, maar een rechtvaardige. God zal je met zijn Geest helpen om je dan ook niet langer als een zondaar te gedragen, maar als een rechtvaardige. Als zondaar moet je blijven zondigen, als rechtvaardige ben je bevrijd uit de zonde. Gods Geest schrijft zijn wetten in je hart, zodat je graag doet wat hij wil (Hebr. 8:10). Sommige mensen hebben het over ‘goedkope genade’, alsof het allemaal wel erg gemakkelijk is om Gods genade te ontvangen, omdat ze denken dat je daarna weer rustig je wereldgelijkvormige leventje kunt leven. De Duitse theolooog Dietrich Bonhoeffer kwam met die term in zijn boek ‘Navolging’, waarin hij kritiek uitoefent op mensen die vergeving van zonden willen ontvangen, zonder dat ze als zondaar veranderen, en dat genade noemen. Blijf maar zondigen, God vergeeft toch wel, dat idee. Mensen die daar bang voor zijn hebben helaas niet veel begrepen van Gods genade. Die verandert je namelijk van een zondaar die gevangen zit in zijn eigen menselijke natuur in een rechtvaardige in Christus. Paulus liep ook al tegen die kritiek van goedkope genade op. ‘Betekent dit dat we moeten blijven zondigen om de genade te laten toenemen? Dat in geen geval’ (Rom. 6:1). Hij legt in dit gedeelte uit dat de wetten die God had ingesteld aan het licht brachten wat zonde precies is. Je overtrad daarmee de regels. God wil echter niet dat je de zonde de rug toekeert omdat je bang bent dat je de regels overtreedt (angst bindt je juist aan de zonde), maar omdat je vol bent van liefde voor hem (liefde bindt je aan God in plaats van aan de zonde). Genade maakt je vrij om graag het goede te doen. Regels blokkeren een liefdevolle relatie en houden je op afstand, liefde verandert je hart, zodat je de ander graag een plezier doet en regels niet meer als regels worden beleefd. Jezus scherpt de regels van de Wet in zijn bergrede nog eens extra aan om te benadrukken dat alleen een veranderd hart een andere levensstijl voortbrengt.

We moeten opnieuw geboren worden. Alleen Gods liefde maakt dus andere mensen van ons. Genade is daarom wel degelijk de beste oplossing om de zonde te lijf te gaan. Daarom vind ik dat volgelingen van Jezus die term ‘goedkope genade’ niet in de mond moeten nemen. Om te beginnen is het een slechte term, omdat je daarmee Gods genade verdacht maakt. Ten tweede is het een contradictio in terminis, een term die in zichzelf tegenstrijdig is en daarom een leugen, omdat Gods genade absoluut niet goedkoop kán zijn. Zijn genade is immers betaald met het offer van Jezus, de duurste prijs in het universum (al wordt hij ons wel gratis aangeboden). Ten derde suggereert het dat je maar gewoon verder kunt leven als je gegrepen bent door Gods genade, wat ten ene male onmogelijk is. Gods genade drukt je aan Gods hart, zodat je een afkeer krijgt van de zonde. Je kunt Gods genade misverstaan en net doen alsof je daarvan gebruik maakt, terwijl je hart er ver vandaan blijft. Onechtheid is een gruwel voor God, maar niet iets waarvoor hij zijn genade aanpast. Hij neemt liever het risico dat mensen zijn genade misbruiken als alibi om te blijven zondigen, dan mensen in te perken binnen wetten en regels, wat dodelijk zou zijn voor de spontane liefde die hij bij ons zoekt.

Genademomenten
God is de bron van alle genade, schrijft Petrus. (1 Petr. 5:10) Spits dus je oren, open je ogen, zet je hart wagenwijd open. Laat je verrassen door Gods genade, die op alle mogelijke manieren plotseling zomaar naar je toekomt. Genade is aan een glas wijn nippen op een zwoele zomeravond. Je voelt je voldaan. Genade is op je hurken een vlinder op een bloem bekijken. Zomaar mooi. Genade is een compliment krijgen dat je er goed uitziet. Dat stemt dankbaar. Genade is erbij geroepen worden in een gesprek met mensen tegen wie je opziet. Je voelt je gewaardeerd. Genade is geld toegestopt krijgen als je in het rood staat. Het maakt je sprakeloos. Genade is tegen een groepje jongens aanlopen die op het stadhuisplein zijn neergestreken en in hun gitaarspel opgaan, en waar jij onverwachts van mag meegenieten. Genade is dagelijks gevoed worden met de geloofsenergie van Gods woord. Genade is God in klanktaal aanbidden. Genade is midden op de dag je levenspartner in de ogen kijken en weten dat het ’s avonds in bed weer genieten wordt. Genade komt ongevraagd, gratis, zonder voorwaarden. Genade is de kinderlijke blijdschap die bij je opwelt als je iets krijgt wat je niet hebt verdiend. Genade is rusten in vertrouwen. Zingen van dankbaarheid. Stil zijn van genoegen. Genade geeft warmte aan het leven. Kleur. Schoonheid. “Grace finds beauty in everything,” zingt Bono van de popgroep U2. God zag de schoonheid in zijn mensen en gaf Jezus om die terug te winnen. “Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben,” zegt Paulus (1 Kor. 15:1-11). Nou, zijn geheim wil ik graag ontdekken en ik denk dat onze kerken dat geheim ook wel nodig hebben. Inmiddels ben ik hiervan overtuigd geraakt. Er is geen kracht ter wereld die jou zo kan vormen als de genade van God. Als je wilt weten wie je bent, luister je naar Gods genade; als je wilt weten wie je kunt worden, blijf je luisteren. Dat geldt voor jou, voor mij, voor de kerk en eigenlijk ook voor deze hele wereld. Alles komt tot bloei op dit fundament, dit evangelie van genade.

Willem de Vink