Dochtertje, dochtertje

Jaïrus had een dochtertje,
het liefste dat hij had,
Jaïrus zag het somber in,
ze was zo ziek als wat.

(refrein)
Dochtertje blijf toch leven,
dochtertje ga niet dood,
dochtertje wacht nog even,
nog even dan ben je groot.

Jaïrus had een dochtertje,
het liefste dat hij had,
hij rende zo de straat maar op,
en zijn ogen waren nat.

Jaïrus had een dochtertje,
het liefste dat hij had,
Heer Jezus kom toch helpen,
dat was wat Jaïrus bad.

Jaïrus had een dochtertje,
het liefste dat hij had,
en Jezus zei: kind sta maar op,
en Jaïrus wist niet hoe-die ’t had.

Dochtertje jij blijft leven,
dochter jij gaat niet dood,
Hij heeft je het leven gegeven,
nog even dan ben je groot.