De grijze componist

Het leek een heel gewoon huis. Wel ’n beetje hoog en breed, en groot misschien ook wel, maar verder toch vooral heel gewoon, met een gewone voordeur en een gewone bel, waar Nadine op drukte. Maar vanaf dat moment bleef niets meer gewoon. De deur zwaaide open. Er stond een man op de drempel met een kaal voorhoofd en lang, grijs haar in z’n nek; en terwijl-ie sprak om het meisje welkom te heten en binnen te leiden, wapperden z’n armen en benen alle kanten op.

‘Hartelijk welkom, hartelijk welkom, meisje, ben je daar, gelukkig, kom binnen,’ zei hij, terwijl-ie over z’n woorden dreigde te struikelen. ‘Blij dat je gekomen bent. Je bent de eerste, moet je weten, hoewel ik d’r veel meer verwacht. Veel meer gasten, ja natuurlijk, veel meer bekijks – of behoors, of hoe je ’t ook maar wil noemen. Want horen moet je ’t – ja, m’n melodieën moet je horen.’
Hij nam Nadine mee naar binnen en bleef maar praten, de man met z’n slingerplantachtige armen en benen. Ze moest zich inspannen om te volgen wat-ie zei, maar uit haar ooghoeken zag ze in dit huis gebeuren wat ze niet voor mogelijk hield. Nee, het kon niet waar zijn. Alles bewoog!
‘Deze gang in, hier de trap op, naar links en hier naar rechts. Vind je die gang te lang? Dan nemen we deze, die doet ’t kalmer aan. Ja, het beweegt hier overal, alles groeit in z’n eigen tempo een of andere kant op. De ruimte neemt voortdurend toe, d’r kunnen steeds meer mensen bij. Wat wil je ook: ik verwacht veel, heel veel gasten, dus moet er voor iedereen ’n eigen plek zijn in dit huis, voor iedereen die komt ’n eigen woning – net als voor iedereen ’n eigen melodie, want ik maak voor iedereen afzonderlijk muziek.’
Hij ratelde maar door, die man met z’n elastieken armen en benen, terwijl het huis van binnenuit groeide. Nadine zag het met eigen ogen: de gangen werden langer, er kwamen steeds maar deuren bij waar kamers achter lagen, en de traptreden kropen omhoog als rupsen die op elkaars schouders klommen.
Plotseling stonden ze voor twee klapdeuren, die de man met een sierlijk gebaar opengooide.
‘Voor iedereen ’n eigen melodie, voor alle gasten op hun persoonlijke smaak gemaakt – en die melodieën komen hier vandaan,’ zei hij, terwijl hij met een weids gebaar naar binnen wees en grijnsde van oor tot oor. Beneden hen strekte zich ’n enorme concertzaal uit, met een zee van roodpluche stoelen, die allemaal richting het podium golfden. Daar in de diepte stond een wonderlijk instrument, het wonderbaarlijkste dat Nadine ooit gezien had: zo imposant, zo groots, zo harmonieus. Ze wist niet wat ze zag. Het was iets met toetsen en snaren en computerschermen, met allerlei soorten trommels die op eilandjes gegroepeerd stonden, een gong, blaasinstrumenten, flessen, klokken en bellen die met elkaar verbonden waren met draden en buizen, en pijpen die in allerlei diktes tot aan het plafond reikten. En voor dit vreemde, mysterieuze, indrukwekkende muziekinstrument stond een stoel, zo een als de kapper gebruikt, die je in allerlei standen kunt stellen, met een stalen onderstel dat rustte in rails die langs al die instrumenten liepen. De man met de grijze lokken huppelde tussen de rode stoelen door het gangpad af naar beneden, draafde zonder z’n vaart te minderen de podiumtrap op en plofte neer in die stoel.
‘Hier gaat ’t gebeuren,’ riep hij en wees met zwiepende gebaren in het rond, terwijl-ie z’n stoel in allerlei standen verzette en heen en weer wipte als een duikeend. ‘Hier op dit podium gaat ’t gebeuren voor al die mensen, een hele zaal vol. Je weet niet wat je zult meemaken als ’t zover is; je gaat wat beleven, jazeker, dit zal werkelijk alles slaan. Mijn muziek zal je raken, het zal iedereen persoonlijk raken, het is muziek die op iedereen afzonderlijk wordt afgestemd. Niks geen muziek voor miljoenen, geen populaire muziek voor de massa. Nee, dit wordt muziek waar iedereen iets speciaals in zal herkennen, iets dat alleen voor hem of haar bestemd is. Het is ’n compositie die iedereen op z’n eigen wijze zal treffen en ontroeren en gelukkig zal maken. Daarom moet je zoveel mogelijk mensen uitnodigen, lieverd – maakt niet uit hoeveel: de concertzaal kan groeien, weet je. Nodig iedereen van harte uit. Zeg de mensen dat ze hun geluk hier niet op zullen kunnen, dat ze mogen blijven zolang ze willen, dat er voor iedereen plaats is in dit huis. Zeg hun dat ze de muziek zullen horen die ze altijd al hadden willen horen, hier in deze zaal. Hier gaat ’t gebeuren voor elk die wil. Nu weet je ’t. Doe het. Nodig ze allemaal uit. Toe maar, ga maar, doe je best.’
Nadine moest toegeven dat ze het allemaal heel bizar vond, dat groeiende huis en de muziek die de componist beloofde, maar dat ze eigenlijk ook wel behoorlijk enthousiast geworden was – een beetje opgewonden, zelfs. De geestdrift van die man werkte aanstekelijk, en ze was werkelijk benieuwd wat hij met z’n muziek voor elkaar zou krijgen.
‘Ik zal je wel weer even d’ruit leiden,’ zei de componist, ‘het is hier ook zo’n doolhof van gangen en deuren en hallen en vertrekken.’
Hij nam het meisje bij de hand en leidde haar via een langere route dan ze zich van de heenweg kon herinneren terug naar de buitendeur.
‘Toe maar, ga maar. Ja, tot gauw!’

Nadine ging de wijken van de stad in en nodigde de bewoners uit voor het concert van de grijze componist. Maar wie ze ook aansprak, waar ze ook aanbelde, iedereen was al bezet. Ze hadden ’t allemaal te druk. En die muziek, ach, de mensen waren tevreden met wat ze tot nu toe te horen hadden gekregen via de media. Dat was hun muziek. Wat maakte ’t uit dat die muziek niet verschilde van de muziek die hun buurman en buurvrouw hoorden. Wat had muziek eigenlijk te betekenen voor mensen die hard werkten voor hun geld om huizen te kunnen bouwen met veel sloten en grendels? Muziek was een futiliteit, net als een behangetje op de muur, of een rol w.c.-papier. Daar moest je niks van verwachten. Nee, voor die onzin van zo’n concert hadden ze helaas geen tijd.
Wat Nadine ook probeerde, hoe ze ook haar best deed, ze kon niemand overtuigen om te komen luisteren naar het bijzondere meesterwerk van de componist. Teleurgesteld liep ze terug, toen ze achter het huis met de ontelbare kamers een krottenwijk zag liggen. Hé, dacht ze, nooit geweten van ’t bestaan van zo’n wijk. Daar moesten heel wat mensen leven, want het zag er opeengepakt en overbevolkt uit.
Ze besloot de brug over te steken en de mensen daar uit te nodigen. En wat een andere reacties kreeg het meisje hier. Ze hoefde maar iets te zeggen, of de mensen kwamen achter me aan. Binnen een mum van tijd werd ze gevolgd door een hele menigte arme sloebers, straatschoffies, zwervers, zieken en verslaafden, mensen met holle ogen, ongezonde tinten, schilferende huiden. Ze wist dat ’t geen gezicht was, al dat soort mensen achter zich aan, die straks de concertzaal zouden vullen. Het waren mensen die stinkende kleren droegen die voor geen meter pasten en stuk voor stuk verschoten waren van kleur. Je zou je schamen om bij z’stelletje aan te moeten schuiven. En zelf wisten ze ook niet wat ze moesten verwachten. Maar ze kwamen met Nadine mee. De hele wijk liep leeg. En ze verwachtten veel van het feest dat komen zou, dat kon je merken. Een paar kinderen met ongekamde haren en op blote voeten begonnen een zelfgemaakt liedje te zingen. Al snel zong de hele meute mee. Het werd een lied waar de brug van trilde.

Kom naar het feest, kom!
Kom naar het feest, kom!
Jij en ik en wij zijn allemaal welkom!
De muziek zal voor ons spelen en daar gaat ’t om!
Kom naar het feest,
kom, kom, kom!

Wat klonken die stemmen rauw en weerbarstig. Nadine kreeg er kippenvel van. Ze vroeg zich af of dat ruige, ongeschoolde volk ooit in staat zou zijn om te genieten van de muziek die de componist voor hen zou laten klinken. Nou ja, ze zouden in ieder geval de concertzaal van de componist tot de nok toe vullen, en dat was z’n bedoeling.
Met de menigte op m’n hielen belde het meisje aan bij de deur van het huis van de componist, waar van buiten niets bijzonders aan te zien was. Zou het allemaal wel waar zijn wat ze hier binnen gezien had en waarvoor ze op pad gegaan was? schoot ’t door haar heen. Stel je voor dat ’t tegen zou vallen wat hier binnen ging gebeuren: hoe zouden al die mensen achter haar reageren? Maar ze kon niet lang tobben, want daar deed de grijsaard al open. Hij gebaarde nog drukker dan de eerste keer hoe welkom ze was, hoe welkom iedereen was, en dat ze allemaal direct verder moesten komen. De mensenmenigte stroomde binnen en zwermde uit in het huis dat vanbinnen inderdaad veel groter was dan het van buiten leek; en Nadine was verbaasd hoe gemakkelijk iedereen z’n plek vond – alsof iedereen al thuis was.

Vroeg in de avond verzamelden de bezoekers zich in de concertzaal, al die verschillende types en huidskleuren samen. De componist begon te spelen. De menigte kwam tot bedaren. De zaal werd in vrede gedompeld. De mensen ademden de muziek in als gezonde lucht. Iedereen pikte z’n eigen melodie uit de compositie. En elke melodie deed z’n werk. Het leek alsof sommige gasten een snelwerkende vitaminepil hadden ingeslikt, zo zag je hen opveren. Anderen gingen stralen en glanzen, alsof ze door een onzichtbare schoonheidsspecialist onder handen werden genomen. De muziek had een weldadige uitwerking. Nadine zag kleine, zielige figuren veranderen in mooie, tevreden mensen, zodra ze hun eigen melodie in zich opnamen. Verminkte gezichten herstelden zich en werden gaaf en harmonieus. Boze ogen kwamen tot rust en keken warm en tevreden. Lelijke monden, die verwrongen stonden van het schelden en vloeken, werden zacht en teder van dankbaarheid. Zelfs de kleding van deze paupers uit de krottenwijk fleurde op. Alle mensen werden door de muziek in unieke kleuren gedompeld. Alles paste. Iedereen straalde. Die grijze man op het podium toverde het allermooiste in alle aanwezigen tevoorschijn.

Nadine raakte zo aangedaan door dit schouwspel, dat ze bang was dat ze in huilen uit zou barsten. Daarom verliet ze de concertzaal. Ze volgde een van de lange gangen, die uit kwam op een balkon. Ze opende de deur en keek naar buiten. Daar zag ze de krottenwijk die vlak achter het huis van de componist had gelegen van zich wijken. De huisjes van afvalhout en karton en golfplaat raakten steeds verder van haar verwijderd. Ze keek naar beneden: water. Toen drong het tot haar door dat het huis van de componist een schip was dat vaarde. Maar het vaarde niet – het vloog, want het had zich losgemaakt van het water. Ze stegen op! Nadine herinnerde zich nu wat de componist gezegd had toen ze zichzelf had aangeboden om hem te helpen om mensen uit te nodigen en de concertzaal vol te krijgen.
Hij zei: ‘Luister goed, lieve kind. Ik maak je deelgenoot van ’n groot geheim…’ – en hij boog zich naar haar toe. ‘We zullen op de klanken van m’n muziek naar ’n nieuwe wereld vliegen,’ had-ie gezegd, ‘en iedereen die wil, mag mee, want d’r is voor alle gasten passende muziek en ’n passende woning.’
Dat had de grijze componist gezegd. Tja, en nu zag ze het met eigen ogen gebeuren: nieuwe mensen, op weg naar ’n nieuwe wereld!