De ster van Lola

Uit ’t Karpatengebergte stroomt een rivier door ’n dorp met houten huizen. In de zomer verliest die rivier zoveel water, dat-ie zowat droogvalt. Da’s niks erg, want nu kunnen de dorpsbewoners mooi hun stoelen op de rivierbodem zetten, om de winter te vergeten en te genieten van de zon. Dat doen ze dan ook iedere zomer opnieuw. De oudjes gaan zitten lezen en de kinderen spelen om hen heen in ’t zand, of in ’t overgebleven stroompje water. En iedereen knippert tevreden van de vroege ochtend tot de late avond in de zon.

De eerste die de zon begroet, is het meisje met de vlechtjes. Ze heet Mariola, maar haar moeder noemt haar Mariolka en haar vriendinnen zeggen Lola.
Voordat Lola vroeg in de ochtend op blote voeten ’n spurtje naar de rivier maakt, roept ze in de deuropening naar binnen: ‘Dag Mammoesjka!’ – en naar buiten: ‘Ha, die zon!’ Daarna huppelt ze met ’n mand vol plastic kopjes en bordjes en wel tien verschillende bakvormen langs de houten hekken het pad af, om daar beneden in het zand en water te gaan spelen.
Ondertussen ontwaakt ’t dorp. Er klinken meer en meer vrolijke begroetingen van kinderen, die ook allemaal in de holte van de rivierbedding komen spelen. Ze vermaken zich alle dagen van de zomer in de warme zonnenstralen, net als de oudere jongens en meisjes uit ’t dorp, die halverwege de ochtend komen opdagen om zich uit te strekken op hun handdoeken, en de bejaarde dorpsgenoten, die als laatsten de rivierbedding betreden en in hun klapstoelen onderuitzakken en binnen de kortste keren zitten te knikkebollen boven hun krant of boek. Zo brengen ze de lange zomerdagen door, de inwoners van het dorp aan de voet van de Karpaten, dankbaar voor het goede leven in de zon.
Maar niemand van hen heeft ’n betere verstandhouding met de zon dan Lola met de vlechtjes. Iedere dag is zij de eerste die de zon begroet. En iedere dag drukt de zon een nieuw sproetje op haar neus.

De zon is Lola’s speciale hemelvriend. Maar niet alleen de zon. Ze heeft er nog een. Het is de ster die ’s avonds als eerste van alle sterren verschijnt. Als de zon ondergaat en de lucht nog nagloeit, pinkelt die ster al boven de bergen. Lola houdt ‘m in de gaten. Zodra ze die pinkelaar ziet, zingt ze dit liedje:

Sterretje, sterretje, maak me blij,
sterretje, sterretje hou ook van mij.

Nou, die ster houdt wel van haar. Hij ziet haar al vanuit de verte en is razend gelukkig met dat meisje. Dat die kleine Lola speciaal op hem let en zelfs ’n liedje voor ‘m zingt vindt-ie buitengewoon. Ja, ’t is een wonder dat zij hem opmerkt. Ze herkent hem tussen alle andere sterren. Als het bedtijd is, staat ’t er vol mee aan de donkerblauwe hemel. Het lijken wel honderdmiljoen suikerkorreltjes, uitgestrooid over ’n donker fluwelen kleed; maar die kleine Lola weet feilloos die ene pinkelaar ertussenuit te pikken. Dan doet ze ’t raam open en zingt ze haar liedje – speciaal voor hem. En dan glanst en spettert de pinkelster extra uitbundig, speciaal voor haar, want hij vindt haar ge-wel-dig.

Lola heeft dus twee vrienden aan de hemel: de zon en die ene ster. Maar die ster, die pinkelaar daarboven, heeft wel ’n probleem. Hij is namelijk jaloers. Natuurlijk is-ie blij met de liedjes die Lola voor hem zingt, maar hij kan het niet uitstaan dat de mensen toch vooral de zon bewonderen. Hij weet hoe ze speciaal voor de zon naar buiten komen en de hele dag onder z’n stralen blijven zitten of liggen en ’s avonds nog nagenieten en hem prijzen voor z’n warme gloed. Nou ja, zeg! Is die zon niet gewoon een ster als alle andere sterren, al staat-ie wat dichter bij de aarde? Schijnen kunnen ze allemaal, wat denkt-ie wel?
‘Pfff!’ moppert de pinkelaar. ‘Dat heethoofd! Die oliebol! Kijk-em glimmen naar de mensen. Alsof-ie de enige is die zo kan schijnen.’
Maar ja, de mensen kleuren nu eenmaal bij in de zon. Daarom knipogen ze naar hem: van dankbaarheid. Niemand doet dat voor de pinkelaar. Hij valt niet op aan de donkere hemel. En dat maakt ‘m boos. ’t Liedje van Lola kan dat niet goedmaken, hoe trots hij daar ook op is.

Op een nacht ritselt er een gefluister door de hemel. De pinkelaar heeft ’n plan op touw gezet. De sterren zullen zich verzamelen en als een sleepnet de zon omsingelen. Ze zullen hem vangen en verbergen. Dan móeten de mensen wel meer aandacht schenken aan de sterren en hun schijnsel. En dan zullen ze ook hen wel dankbaar moeten zijn.

De zon komt op. De sterren vormen een sleepnet en trekken de zon weer onder…

Lola wil die ochtend met haar kopjes, bordjes en bakvormen op pad, maar als ze de zon wil begroeten, stokken de woorden in haar keel. Geen zon. Ze loopt naar de bedding van de rivier en blijft staan wachten. De andere kinderen komen. Zij wachten ook. De jongeren komen, de ouderen, en allemaal wachten ze tussen de oevers van de rivier. Maar de zon laat zich niet zien. De mensen vertrekken stilletjes naar huis. Ook Lola gaat terug. Ze doet ’t raam van haar slaapkamer open en kijkt naar de hemel. Boven de bergen staat de pinkelaar. Ze zingt haar liedje:

Sterretje, sterretje, maak me blij,
sterretje, sterretje hou ook van mij.

De rest van de dag blijft ze binnen, net als de andere mensen uit ’t dorp met de houten huizen. De sterren knipperen tevreden. De mensen zullen er wel aan wennen dat de zon afwezig blijft. Nog even en ze hebben net zoveel lol met hen.
Maar als de zon de volgende dag weer niet opkomt, lopen de mensen uit ’t dorp met gebogen hoofden naar huis terug. Het is donker. En koud. De honden janken, de bomen zuchten, de bloemen laten hun kopjes hangen. De sterren houden hun adem in en vragen zich af wanneer de mensen naar hen zullen opkijken. Dan gaat er ’n dakraam open en klinkt er ’n droevig stemmetje:

Sterretje, sterretje, maak me blij,
sterretje, sterretje hou ook van mij.

De derde dag blijft de zon weer weg. De mensen zien het. Ze keren zich om en sluiten de deuren van hun houten huizen achter zich. De sterren begrijpen dat er iets mis gaat. Ze kijken naar de pinkelaar. Die kijkt strak voor zich uit. Dan horen ze van heel ver weg ’n liedje klinken:

Sterretje, sterretje, maak me blij,
sterretje, sterretje hou ook van mij.

Er gaat ’n siddering door de sterrenwereld. Plotseling weten ze wat ze moeten doen. Er wordt gefluisterd. De pinkelaar knikt. De sterren formeren ’n net en slepen de zon weer naar boven. Daar komt-ie tevoorschijn: groot, rood en bol.
Lola is de eerste die naar buiten huppelt. ‘Ha, die zon!’ roept ze. Ook de andere dorpsbewoners komen uit hun houten huizen tevoorschijn. Ze dalen de paden af en stromen samen tussen de oevers van de rivier. Daar wordt gelachen en gedanst en gespetterd met water. De honden blaffen, de bomen ruisen, de bloemen heffen hun kopjes op. De kinderen scheppen zand en water, de jongeren strekken zich uit, de ouderen dommelen in. Het is licht. Het is warm. Iedereen koestert zich als vanouds in de zomerzon. En het meisje met de vlechtjes krijgt er weer een sproetje bij.

Als Lola zich ’s avonds omkleedt om naar bed te gaan, zegt haar moeder: ‘Zo had ’t overdag niet lang meer moeten duren, hè Mariolka?’
‘Nee, mammoesjka,’ antwoordt het meisje. ‘De dag is voor de zon. En voor ons, om van de zon te genieten. Maar voor ’s nachts zijn die sterren prachtig.’
Voordat ze gaat slapen, doet Lola ’t raam van haar slaapkamer open. Ze knipoogt naar die ene ster, de pinkelaar, die boven de bergen staat te stralen. En met ’n heldere stem zingt ze opnieuw haar liedje.