Brood en wijn – voor jou

‘Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’

Lucas 22:19

Alle Joden vieren in Jezus’ tijd de Pesachmaaltijd. Die maaltijd heet de ‘seder’ – wat volgorde betekent. Er moet een serie vaste rituelen worden uitgevoerd. Elk huis moet zeven dagen van tevoren ontdaan zijn van zuurdesem. De sederschotel moet uit matses bestaan (platte ongezuurde broden), geroosterd lamsvlees en bittere kruiden. En er hoort wijn op tafel. Er worden gebeden opgezegd. Het ‘halleel’ (de lof) wordt gezongen: de Psalmen 113 tot en met 118. Tot vijf keer toe wordt de wijnbeker ingeschonken. Alles verwijst naar de nacht waarin God zijn volk uit de slavernij van Egypte de vrijheid in leidde, dertienhonderd jaar voor Christus. Deze ‘hagada’ (vertelling) moet elk jaar opnieuw in herinnering worden gebracht.

‘Dit voorschrift blijft voor altijd van kracht’ (Ex. 12:17).

Ook Jezus viert met zijn twaalf discipelen de maaltijd. Hij heeft hen aan het werk gezet om de juiste voorbereidingen te treffen. Maar Hij zal daar die avond in de bovenzaal een nieuwe maaltijd van maken, de instelling van een nieuwe verbond, simpel en krachtig.

Jezus beperkt deze nieuwe verbondsmaaltijd tot brood en wijn. Beiden geeft Hij een diepere betekenis. Hij betrekt ze op zichzelf – voor ons.

En hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt’ (Luc. 22:19).

Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt’ (Luc. 22:20).

Deze viering heet onder christenen het ‘avondmaal’, of de ‘eucharistie’. Brood en wijn zijn voor jullie, zegt Jezus, voor jou en mij, omdat Hij weet hoeveel we er aan zullen hebben.

Johannes 13:1-30 Matteüs 26:26-29 Marcus 14:22-25 Lucas 22:19-20