16. De ster van Lola

Door Willem de Vink

Vanuit het gebergte stroomt een rivier door het dorp met houten huizen. In de zomer verliest de rivier zoveel water, dat hij zowat droogvalt. Dat is niet zo erg, want nu kunnen de dorpsbewoners mooi hun stoelen op de rivierbodem zetten, om de winter te vergeten en te genieten van de zon. Dat doen ze dan ook iedere zomer opnieuw. De oudjes gaan zitten lezen en de kinderen spelen om hen heen in het zand, of in het overgebleven stroompje water. En iedereen knippert tevreden van de vroege ochtend tot de late avond in de zon.

De eerste die de zon begroet, is het meisje met de vlechtjes. Ze heet Mariola, maar haar moeder noemt haar Mariolka en haar vriendinnen zeggen Lola.

Voordat Lola vroeg in de ochtend op blote voeten een spurtje naar de rivier maakt, roept ze in de deuropening naar binnen: ‘Dag Mammoesjka!’ – en naar buiten: ‘Ha, die zon!’ Daarna huppelt ze met een mand vol plastic kopjes en bordjes en wel tien verschillende bakvormen langs de houten hekken het pad af, om daar beneden in het zand en water te gaan spelen.

Ondertussen ontwaakt het dorp. Er klinken meer en meer vrolijke begroetingen van kinderen, die ook allemaal in de holte van de rivierbedding komen spelen. Ze vermaken zich alle dagen van de zomer in de warme zonnenstralen, net als de oudere jongens en meisjes uit het dorp, die halverwege de ochtend komen opdagen om zich uit te strekken op hun handdoeken, en de bejaarde dorpsgenoten, die als laatsten de rivierbedding betreden en in hun klapstoelen onderuitzakken en binnen de kortste keren zitten te knikkebollen boven hun krant of boek. Zo brengen ze de lange zomerdagen door, de inwoners van het dorp aan de voet van de berg, dankbaar voor het goede leven in de zon.

Maar niemand van hen heeft een betere verstandhouding met de zon dan Lola met de vlechtjes. Iedere dag is zij de eerste die de zon begroet. En iedere dag drukt de zon een nieuw sproetje op haar neus.

De zon is Lola’s speciale hemelvriend. Maar niet alleen de zon. Ze heeft er nog een. Het is de ster die ’s avonds als eerste van alle sterren verschijnt. Als de zon ondergaat en de lucht nog nagloeit, pinkelt die ster al boven de bergen. Lola houdt hem in de gaten. Zodra ze die pinkelaar ziet, zingt ze dit liedje:

 Sterretje, sterretje, maak me blij,

sterretje, sterretje hou ook van mij.

Nou, die ster houdt wel van haar. Hij ziet haar al vanuit de verte en is razend gelukkig met dat meisje. Dat die kleine Lola speciaal op hem let en zelfs een liedje voor hem zingt vindt hij super. Ja, het is een wonder dat zij hem opmerkt. Ze herkent hem tussen alle andere sterren. Als het bedtijd is, staat het aan de donkerblauwe hemel vol met sterren. Het lijken wel honderdmiljoen suikerkorreltjes, uitgestrooid over een donker fluwelen tafelkleed; maar die kleine Lola weet feilloos die ene pinkelaar ertussenuit te pikken. Dan doet ze het raam open en zingt ze haar liedje – speciaal voor hem. En dan glanst en spettert de pinkelster extra uitbundig, speciaal voor haar, want hij vindt haar ge-wel-dig.

Lola heeft dus twee vrienden aan de hemel: de zon en die ene ster. Maar deze ster, die pinkelaar daarboven, heeft wel een probleem. Hij is namelijk jaloers. Natuurlijk is hij blij met de liedjes die Lola voor hem zingt, maar hij kan het niet uitstaan dat de mensen toch vooral de zon bewonderen. Hij weet hoe ze speciaal voor de zon naar buiten komen en de hele dag onder zijn stralen blijven zitten of liggen en ’s avonds nog nagenieten en hem prijzen voor zijn warme gloed. Nou ja, zeg! Is die zon niet gewoon een ster als alle andere sterren, al staat hij wat dichter bij de aarde? Schijnen kunnen ze allemaal, wat denkt hij wel?

‘Pfff!’ moppert de pinkelaar. ‘Dat heethoofd! Die oliebol! Kijk-em glimmen naar de mensen. Alsof-ie de enige is die zo kan schijnen.’

Maar ja, de mensen warmen nu eenmaal op en kleuren bij in de zon. Daarom knipogen ze naar hem: van dankbaarheid. Niemand doet dat voor de pinkelaar. Hij valt niet op aan de donkere hemel. En dat maakt hem boos. Het liedje van Lola kan dat niet goedmaken, hoe trots hij daar ook op is.

Op een nacht ritselt er een gefluister door de hemel. De pinkelaar heeft een plan op touw gezet. De sterren zullen zich verzamelen en als een sleepnet de zon omsingelen. Ze zullen hem vangen en verbergen. Dan móeten de mensen wel meer aandacht schenken aan de sterren en hun schijnsel. En dan zullen ze ook hen wel dankbaar moeten zijn.

De zon komt op. De sterren vormen een sleepnet en trekken de zon weer onder…

Lola wil die ochtend met haar kopjes, bordjes en bakvormen op pad, maar als ze de zon wil begroeten, stokken de woorden in haar keel. Geen zon. Ze loopt naar de bedding van de rivier en blijft staan wachten. De andere kinderen komen. Zij wachten ook. De jongeren komen, de ouderen, en allemaal wachten ze tussen de oevers van de rivier. Maar de zon laat zich niet zien.
De mensen vertrekken stilletjes weer naar huis. Ook Lola gaat terug. Ze doet het raam van haar slaapkamer open en kijkt naar de hemel. Boven de bergen staat de pinkelaar. Ze zingt haar liedje:

 Sterretje, sterretje, maak me blij,

sterretje, sterretje hou ook van mij.

De rest van de dag blijft ze binnen, net als de andere mensen uit het dorp met de houten huizen. De sterren knipperen tevreden. De mensen zullen er wel aan wennen dat de zon afwezig blijft. Nog even en ze hebben net zoveel lol met hen.

Maar als de zon de volgende dag weer niet opkomt, lopen de mensen uit het dorp met gebogen hoofden naar huis terug. Het is donker. En koud. De honden janken, de bomen zuchten, de bloemen laten hun kopjes hangen.
De sterren houden hun adem in en vragen zich af wanneer de mensen naar hen zullen opkijken. Dan gaat er een dakraam open en klinkt er een droevig stemmetje:

 Sterretje, sterretje, maak me blij,

sterretje, sterretje hou ook van mij.

De derde dag blijft de zon weer weg. De mensen zijn ook nu weer teleurgesteld. Ze keren zich om en sluiten de deuren van hun houten huizen achter zich. De sterren begrijpen dat er iets mis gaat. Ze kijken naar de pinkelaar. Die kijkt strak voor zich uit. Dan horen ze van heel ver weg hetzelfde liedje:

 Sterretje, sterretje, maak me blij,

sterretje, sterretje hou ook van mij.

Er gaat een siddering door de sterrenwereld. Plotseling weten ze wat ze moeten doen. Ze hebben het gehoord in het liedje van Lola, en begrepen. Er wordt gefluisterd. De pinkelaar knikt. De sterren formeren een net en slepen de zon weer naar boven. Daar komt hij tevoorschijn: groot, rood en bol.

Lola is de eerste die naar buiten huppelt. ‘Ha, die zon!’ roept ze. Ook de andere dorpsbewoners komen uit hun houten huizen tevoorschijn. Ze dalen de paden af en stromen samen tussen de oevers van de rivier. Daar wordt gelachen en gedanst en gespetterd met water. De honden blaffen, de bomen ruisen, de bloemen heffen hun kopjes op. De kinderen scheppen zand en water, de jongeren strekken zich uit, de ouderen dommelen in. Het is licht. Het is warm. Iedereen koestert zich als vanouds in de zomerzon. En het meisje met de vlechtjes krijgt er weer een sproetje bij.

Als Lola zich ’s avonds omkleedt om naar bed te gaan, zegt haar moeder: ‘Zo had het overdag niet lang meer moeten duren, hè Mariolka?’

‘Nee, mammoesjka,’ antwoordt het meisje. ‘De dag is voor de zon. En voor ons, om van de zon te genieten. Maar voor ’s nachts zijn die sterren prachtig. Ze maken me altijd blij.’

Voordat ze gaat slapen, doet Lola het raam van haar slaapkamer open. Ze knipoogt naar die ene ster, de pinkelaar, die boven de bergen staat te stralen. En met een heldere stem zingt ze opnieuw haar liedje.