De vrede van Jezus’ heerschappij

‘Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’

Matteüs 11:29-30

God wilde zijn volk een eeuwig bestaan verzekeren in het beloofde land. Maar de Israëlieten gingen in Egypte onder slavernij gebukt. Ze waren onvrij, altijd druk om te voldoen, maar zonder resultaat en zonder toekomst. Daarom werden ze door God bevrijd.

‘Ik ben de HEER, jullie God, die jullie uit Egypte heeft geleid om je uit de slavernij te bevrijden. Ik heb het juk gebroken waaronder je gebukt ging, zodat je weer met opgeheven hoofd kunt rondlopen’ (Lev. 26:13).

Toch zou Gods volk onder een ander juk gebukt blijven gaan. Ze hadden erom gevraagd. Mozes had hen verlost van het juk van Egypte, maar hen het juk van de wet ervoor in de plaats gegeven. Dat juk kon niemand echter dragen (Hand. 15:10). Daarom spreekt de profetie van een andere bevrijder. Die zal met een vrede komen waar geen einde aan komt. De schouders van dat kind, die Zoon, zijn sterk genoeg om die rust te garanderen.

Het juk dat op hen drukte,

de stok op hun schouder, de zweep van de drijver,

u hebt ze verbrijzeld, zoals Midjan destijds.

Iedere laars die dreunend stampte

en elke mantel waar bloed aan kleeft,

ze worden verbrand, een prooi van het vuur.

Een kind is ons geboren,

een zoon is ons gegeven;

de heerschappij rust op zijn schouders.

Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman,

Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.

Groot is zijn heerschappij,

aan de vrede zal geen einde komen

(Jes. 9:3-6a).

Matteüs 11:20-30