Deel 24 Wie is Jezus?

Rode draad …
1. Petrus noemt Jezus de Zoon van God
2. Jezus komt in de plaats van Mozes en Elia
3. Het gaat Jezus om de liefde
4. Vriend van Maria en Marta
5. Jezus geeft levend water
6. Jezus veroordeelt niemand
7. Een blinde gaat zien
8. Jezus is de goede herder
9. Twee rijke mannen
10. Twee zonen en een gulle vader
11. Lazarus wordt weer levend

 

Rode draad …

Jezus kondigt de komst van Gods koninkrijk aan. Hij bewijst die komst met wonderen. Veel Joden hopen dat Hij hun koning zal worden. De vraag is wat Hij zelf wil. Hij is aardig voor zondaars – maar kun je zo de wereld winnen?

Wat voor koning is Hij eigenlijk? Hij schijnt een bijzondere verbinding met de hemel te hebben. Hij zegt dat God zijn Vader is. Maar godsdienstige mensen vertrouwen liever op hun wetten en rituelen dan op een genadige Vader.

De leiders in Jeruzalem zijn dan ook fel tegen Hem. Jezus wordt bedreigd …

 

1 Petrus noemt Jezus de Zoon van God

Van nu af aan probeert Jezus de massa te ontlopen. Hij houdt zich vooral bezig met zijn leerlingen: met de twaalf discipelen en een groep mannen en vrouwen om hen heen.
Jezus leert hun hoe het koninkrijk van God in elkaar zit.

‘Stel je voor dat een boer een schat in een akker vindt. Hij zal alles wat hij heeft verkopen om die akker te kunnen kopen en die schat erbij.
Of stel je voor dat een zakenman de mooiste parel van de hele wereld vindt. Hij zal al zijn bezittingen verkopen voor die ene parel.

Ik zal mijn leven voor jullie geven. Ik ben uit de hemel gekomen om de wil van mijn Vader te doen. Hij wil dat jullie en alle mensen die Hij aan Mij geeft nooit verloren zullen gaan.’
‘Stel je voor dat vissers een sleepnet in het meer uitgooien,’ gaat Hij verder. ‘Ze vangen allerlei soorten vis. De goede vis zullen ze bewaren, maar de slechte vis gooien ze weg. Zo is het ook met Gods koninkrijk. De slechte mensen zullen gescheiden worden van de mensen die God goedkeurt. Je wordt goedgekeurd als je in Mij gelooft.’

Onderweg op een wandeltocht naar het noorden van Israël vraagt Jezus: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’
‘Ze zeggen dat U een profeet bent, zoals Elia of Johannes de Doper,’ antwoorden zijn leerlingen.

‘En jullie, wie ben Ik volgens jullie?’
‘U bent de Messias, de Zoon van de levende God!’ antwoordt Petrus.
‘Jij bent een gezegend mens, Petrus,’ zegt Jezus. ‘De Vader heeft je hiervan overtuigd. Wat jij nu uitspreekt is de basis voor het geloof van al mijn volgelingen in de toekomst. Maar hou dit nog maar even stil. Het is nog niet de tijd om deze boodschap de wereld in te sturen. Eerst moeten we naar Jeruzalem. Daar zal Ik veel te lijden krijgen. De leiders van het volk zullen Mij zelfs doden, maar na drie dagen zal Ik weer opstaan.’ ‘Helemaal niet Heer!’ roept Petrus. ‘Dat zal absoluut niet gebeuren! God zal dat verhinderen als wij U verdedigen.’
‘Nu erger je me, Petrus,’ antwoordt Jezus. ‘De duivel probeert Mij altijd tegen te werken met menselijke gedachten. Hou dus maar je mond.’

De discipelen zijn er stil van. Wat wil Jezus toch van hen?
‘Als jullie Mij willen volgen zullen jullie jezelf steeds minder belangrijk moeten vinden,’ zegt Hij. ‘Zoals de Romeinen mensen kruisigen, zo moeten jullie vrijwillig je kruis naar de plaats van executie dragen. Alles waar je buiten Mij op vertrouwt moet sterven. Want als je je best doet om de hele wereld te winnen, zul je jezelf verliezen. Maar als je jezelf verliest, zul je ontdekken dat je op die manier juist alles wint.’

Jij bent die schat
Weet je wel hoeveel God van je houdt? Hij vindt jou een schat. Hij houdt je als een parel in zijn hand. Want Hij heeft je gevonden als een vis in een net. Daar had God Jezus voor over, zijn Zoon. God gaf Jezus in ruil voor jou, zodat jij voor altijd bij Hem zou zijn.

Matteüs 13 vers 44-50, 16 vers 13-26, Marcus 8 vers 27-37, Lucas 9 vers 18-25

 

2 Jezus komt in de plaats van Mozes en Elia

Jezus en zijn volgelingen wandelen samen naar de noordgrens van Israël, waar de besneeuwde top van de berg Hermon schittert in de zon. Hij neemt zijn beste vrienden Petrus, Jakobus en Johannes mee naar boven. Die vallen in slaap als Jezus tot diep in de nacht met zijn hemelse Vader in gesprek is.
Hij herinnert zich het moment dat Hij in de Jordaan gedoopt werd en kopje-onder ging. Zijn Vader noemde Hem daar zijn geliefde Zoon. Jezus heeft zich daarna altijd geliefd gevoeld.
Nu is de tijd aangebroken om naar Jeruzalem te gaan en zijn leven te geven. Hij zal doen wat de Vader wil, alles wat er in de Schrift geschreven staat. Hij vertrouwt erop dat zijn Vader Hem de kracht zal geven om tot het uiterste te gaan.

Plotseling schrikken de drie discipelen daar op die berg wakker door fel licht. Ze knipperen met hun ogen als ze de glans zien die Jezus uitstraalt. Zo’n hemelse gloed hebben ze nog nooit gezien: zelfs zijn kleren blinken. Maar Jezus is niet alleen. Tot hun stomme verbazing horen ze de stemmen van twee mannen die met Hem in gesprek zijn. Als hun ogen aan het licht gewend zijn zien ze dat ook deze mannen een hemelse gedaante hebben.

Jezus heeft het er met hen over dat alles wat er in de wet geschreven werd door Hem zal worden uitgevoerd. Alles wat Mozes te zien kreeg in de hemel en nabootste in de tabernakel en in wetten en rituelen sloeg immers op Hem. Hij zal ook alles wat de profeten gezegd hebben uitvoeren. Alles wat Elia en de andere mannen van God wilden bereiken zal Hij volbrengen. Wat hebben alle profeten naar Hem uitgezien!

De beide mannen bevestigen wat Jezus zegt over zijn opdracht. God zal een punt zetten achter hun taak en op een nieuwe manier met zijn kinderen omgaan. Jezus zal daarvoor zorgen, Hij zal met Gods genade komen. Om die reden zal Hij naar Jeruzalem gaan en zijn leven geven.

De drie leerlingen kijken ademloos toe – en plotseling beseffen ze dat hier Mozes en Elia zelf bij Jezus zijn. Mozes, de man van de wet, en Elia, de profeet.
‘Meester!’ roept Petrus. ‘Meester, goed dat wij hier zijn! We zullen hutten voor jullie maken, dan kunnen jullie bij elkaar blijven.’

Maar op hetzelfde moment glijdt er een wolk over de berg. Die werpt een schaduw over Mozes en Elia. Ze verdwijnen daarin, zodat Jezus alleen overblijft.
Uit de wolk klinkt een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon naar wie mijn hart uitgaat. Luister alleen naar Hem!’

De discipelen vallen van schrik op de grond, hun gezicht in hun armen gedrukt.
Jezus buigt zich naar hen toe, raakt hen aan en zegt: ‘Wees maar niet bang. Sta liever op, dan gaan we naar beneden. Kom, Ik moet mijn taak afmaken.’

De drie mannen zijn diep onder de indruk als ze samen met Jezus de berg afdalen.
‘Vertel voorlopig maar niemand hierover,’ zegt Jezus. ‘Eerst moet Ik uit de dood opstaan.’

De Wet en de Profeten
Mozes vertegenwoordigt de wet, Elia de profeten. Wat zij te vertellen hebben staat in het eerste deel van de Bijbel. Maar God wil dat je allereerst naar Jezus luistert. Pas dan ga je begrijpen wat de wet en de profeten bedoelen. Ze wijzen naar Jezus en doen graag voor Hem een stap opzij. Wil je de Bijbel goed begrijpen, denk dan bij het lezen altijd aan Jezus en wat Hij voor jou heeft gedaan.

Matteüs 17 vers 1-8, Marcus 9 vers 2-10, Lucas 9 vers 28-36, Exodus 24 vers 12-18, 1 Koningen 19 vers 8-14

 

3 Het gaat Jezus om de liefde

Het loofhuttenfeest komt eraan, zoals ieder najaar. Uit heel Israël trekken massa’s mensen naar Jeruzalem.
‘Nu kun je jezelf in de hoofdstad bekendmaken,’ zeggen Jezus’ broers tegen Hem. Ze willen wel eens zien of Hij een nationale held wordt. ‘Grijp je kans als je koning wil worden.’

‘Nee, Ik ga niet mee,’ zegt Jezus. ‘Jullie zijn altijd op zoek naar succes, maar Ik volg een ander plan.’

Als iedereen vertrokken is gaat Jezus toch, maar in stilte, samen met zijn leerlingen. Ze reizen door Samaria, een gebied dat Joden liever vermijden, omdat Joden en Samaritanen elkaar discrimineren.
Maar de mensen weten Jezus toch te vinden. Onderweg komt een Joodse wetgeleerde op Hem af.

‘Meester, wat moet ik doen om eeuwig leven te krijgen?’ vraagt hij.
‘Wat zegt de wet?’ vraagt Jezus.
‘Dat je God lief moet hebben met alles wat in je is en je naaste als jezelf,’ antwoordt de man.
‘Dat is het grote gebod, ja,’ bevestigt Jezus. ‘Als je dat doet zul je leven.’ ‘Maar wie is eigenlijk mijn naaste?’ vraagt de wetgeleerde. ‘Het is toch onmogelijk om iedereen lief te hebben?’

‘Stel je voor dat iemand uit Jeruzalem afdaalt naar Jericho,’ antwoordt Jezus. ‘En stel je voor dat hij door rovers wordt overvallen. Ze beroven hem niet alleen van alles wat hij heeft, maar ze slaan hem ook in elkaar. Ze laten hem uitgekleed en halfdood langs de kant van de weg liggen. Dan komt er een priester langs, die dienstdoet in de tempel. Maar die loopt met een boog om het slachtoffer heen, want hij mag zich volgens de wet niet vuilmaken.

Vervolgens komt er een Leviet langs, die ook in dienst van God werkt. Maar die loopt ook met een boog om hem heen, omdat die gewonde man niet tot zijn werkgebied hoort.
Ten slotte komt er een Samaritaan langs, iemand die niet erg geliefd is. Maar hij stopt wel om die man te helpen. Hij zet hem op zijn ezel, rijdt hem naar een herberg en betaalt zijn verzorging. En op de terugweg komt hij kijken hoe het met de man gaat, want hij heeft medelijden met hem. Nu vraag Ik je: wie van de drie is de naaste geworden van het slachtoffer?’

‘De man die medelijden had en er wat aan deed,’ antwoordt de wetgeleerde.
‘Doe dan voortaan hetzelfde,’ zegt Jezus.

De leerlingen hebben goed geluisterd naar dit voorbeeld. Maar hoe ver moet hun liefde gaan?
‘Als iemand mij kwaad doet, hoe vaak moet ik hem dan vergeven?’ vraagt Petrus. ‘Zeven keer soms?’

‘Zeventig keer zeven keer,’ antwoordt Jezus. ‘Want als je de ander kunt vergeven, heb je begrepen dat God jou ook vergeven heeft.’

Vergeving
Vergeven betekent dat je niet langer boos bent op de ander. Dat je niet meer denkt ‘ik zal het hem betaald zetten’ of ‘ik wil hem nooit meer zien’. God is vol vergeving. Hij heeft ons alles vergeven wat we fout doen. Hij wil er niet meer aan denken. Sterker nog: Hij wil ons helpen en daarbovenop heel veel goede dingen geven. Dankzij Hem mag je blij en opgelucht leven!

Johannes 7 vers 1-13, Lucas 10 vers 25-37, Leviticus 19 vers 18, Deuteronomium 6 vers 5, Matteüs 18 vers 21-22

 

4 Vriend van Maria en Marta

Vlak voordat Jezus en zijn volgelingen Jeruzalem bereiken, houden ze halt in Betanië, een klein dorp, zo’n drie kilometer van de hoofdstad. Ze worden gastvrij ontvangen in het huis van Marta, die graag een beroemde rabbi als Jezus op bezoek krijgt.

Marta woont met haar zus Maria en haar broer Lazarus in één huis. Boven op het platte dak hebben ze een hut van takken gebouwd, want dat is de gewoonte tijdens het loofhuttenfeest. De Joden wonen daar acht dagen lang, om aan de trektocht te denken die hun voorouders door de woestijn maakten, voordat ze het beloofde land bereikten. Terwijl de najaarszon door het bladerdak speelt wordt er in de loofhut van de twee zussen gezellig gegeten en gedronken. Marta is er druk mee. Ze rent de trappen op en af om haar gasten te bedienen.

Jezus vertelt onder het eten over Gods koninkrijk. Marta doet beneden de afwas, maar Maria zit bij Jezus.

‘Stel je een zaaier voor die zaad uitzaait,’ vertelt Hij. ‘Een deel van dat zaad valt op de weg en wordt vertrapt en door de vogels opgegeten. Ander zaad valt op rotsachtige bodem en droogt uit zodra het opschiet. Weer ander zaad komt in onkruid terecht, waar het verstikt wordt. Maar er valt ook zaad in goede grond – en als dat opgekomen is draagt het dertig, zestig of wel honderd keer vrucht.’

‘En wat betekent dit verhaal, Heer?’ vragen Jezus’ leerlingen, terwijl Maria meeluistert.
‘Het zaad is Gods Woord,’ antwoordt Jezus. ‘Het zaad op de weg lijkt op Gods Woord dat mensen laten roven door de duivel als ze twijfelen of het wel voor hen bedoeld is. Het zaad op rotsachtige bodem lijkt op Gods Woord dat mensen niet vasthouden als het moeilijk wordt. Het zaad tussen het onkruid lijkt op Gods Woord dat door mensen vergeten wordt als ze zich zorgen maken. Gods Woord draagt in geen van die gevallen vrucht. Maar Gods Woord draagt wel veel vrucht bij mensen die het graag aannemen, die goed luisteren en vasthouden wat Ik zeg.’

Maria zit aan de voeten van Jezus te luisteren. Maar Marta is druk bezig. Bij elk bordje dat ze omspoelt groeit haar ergenis: die zus van haar laat haar alles alleen doen – en Jezus praat maar door.
Als Marta’s geduld op is, stampt ze naar boven en valt tegen Jezus uit. ‘Kan het U niks schelen dat ik daarbeneden sta te sloven, terwijl zij hier rustig zit? Ik probeer het jullie naar de zin te maken, maar ik hoef toch niet alles alleen te doen? Zeg dat mijn zus me komt helpen!’

Jezus kijkt Marta aan.
‘Marta, Marta,’ zegt Hij, ‘je maakt je over zoveel dingen druk, maar dat is helemaal niet nodig. Het gaat maar om één ding. Zet je zorgen opzij nu Ik er ben en luister naar Mij. Dat is het beste wat je kunt doen. Maria heeft er goed aan gedaan om hier rustig te komen zitten, want wat ze heeft gehoord zal niemand haar afpakken.’

Het allerbeste
Veel mensen vinden dat je het beste maar goed je best kunt doen. Maar Jezus vindt dat je het beste maar even niets kunt doen. Zodat Hij wat kan doen. Hij wil spreken. Jij mag luisteren. Dat verandert je, want dan ga je doen wat Hij zegt. Daarom is luisteren naar Hem het allerbeste wat je kunt doen.

Lucas 10 vers 38-42, Matteüs 13 vers 3-8, 18-23, Marcus 4 vers 3-8, 14-20, Lucas 8 vers 5-8, 11-15

 

5 Jezus geeft levend water

Overal in Jeruzalem praten de mensen over Jezus.
‘Hij is goed,’ zeggen sommigen. ‘Heb je niet gehoord hoeveel mensen Hij geneest?’
‘Nee, Hij is slecht,’ zeggen anderen, ‘want Hij zegt dat God zijn Vader is.’ ‘Hij heeft kritiek op onze wet.’
‘En Hij spreekt erover dat Gods koninkrijk eraan komt.’
‘Zou Hij de beloofde Messias zijn?’
‘Maar Hij doet niets tegen onze onderdrukkers.’
‘Denk je echt dat zo iemand koning wordt?’
‘Misschien begint Hij zijn opstand wel hier in Jeruzalem.’
‘Maar we hebben Hem hier in de stad nog niet gezien. Zal Hij nog wel op het feest verschijnen?’
‘Hou je mond maar over Hem, want onze leiders zien Hem helemaal niet zitten.’
Zo praten de mensen in Jeruzalem tijdens het loofhuttenfeest over Jezus.

Op de laatste dag van het feest wordt er altijd water door de stad gedragen. Dat moet de mensen herinneren aan het water dat uit de rots kwam toen Mozes het volk door de woestijn leidde.
Een priester haalt in een grote gouden kan water uit de vijver van de bron Siloam. Hij draagt het in een optocht met muzikanten door de smalle straatjes van de stad naar boven. Onderweg zwaaien mensen met palmtakken.
De priester loopt met zijn kan door de Waterpoort naar de tempel en giet daar het water uit onder het brandofferaltaar. Andere priesters blazen op hun trompetten. Ze zingen psalmen die door het volk regel voor regel nagezongen worden.
Zeven keer wordt dit ritueel herhaald, totdat de laatste psalm ter afsluiting opklinkt.

‘Dit is de dag die de HEER gemaakt heeft
Laten we juichen en verheugd zijn om Hem
HEER, geef ons de overwinning
HEER, geef ons voorspoed
Gezegend wie komt in de naam van de HEER
Wij zegenen U vanuit het huis van de HEER
Vier feest en ga met groene takken
Tot aan de horens van het altaar
Loof de HEER want Hij is goed
Eeuwig duurt zijn trouw.’

In de stilte na de laatste woorden van de psalm klinkt er plotseling een stem uit de menigte.
‘Als je dorst hebt, moet je bij Mij komen om te drinken!’
Jezus staat op een verhoging op het tempelplein. Hij is tussen de palmtakken door goed te zien.
‘Levend water zal uit je binnenste naar buiten stromen als je in Mij gelooft,’ roept Hij. ‘Dat zegt de Schrift en dat gaat over de heilige Geest. Dus als je dorst hebt, kom dan bij Mij om te drinken!’

De omstanders zijn blij dat Jezus er is. Maar de Joodse leiders zijn kwaad dat Hij in Jeruzalem is opgedoken.
‘Hij haalt onze wetten en rituelen overhoop,’ zeggen ze, ‘en het volk gelooft Hem nog ook. We moeten Hem het zwijgen opleggen, voordat Hij nog meer tumult veroorzaakt.’

Jezus de rots
Alles in de Bijbel wijst naar Jezus. Ook de rots met het water dat door de Israëlieten tijdens hun reis door de woestijn gedronken werd. Mozes moest op die rots slaan. Zo zal Jezus geslagen worden. Toen kwam er water uit tevoorschijn. En zo zal Jezus ervoor zorgen dat de heilige Geest beschikbaar komt.

Johannes 7 vers 11-13, 37-39, Leviticus 23 vers 33-36, Exodus 17 vers 6, Numeri 20 vers 8, Psalm 18 vers 24-29, Jesaja 12, Ezechiël 36 vers 25-27, 47 vers 1-12

 

6 Jezus veroordeelt niemand

Jezus is vaak in de tempel te vinden. Tussen de pilaren vertelt Hij zijn leerlingen en iedereen die het maar horen wil over het koninkrijk van God. Plotseling is er rumoer op het tempelplein: er valt een groep mannen binnen.
‘Betrapt! Betrapt!’ schreeuwen ze boos.
Ze duwen een vrouw voor zich uit tot voor Jezus en gaan er in een kring omheen staan. Ze hebben hun handen vol stenen.
‘Rabbi, deze vrouw is betrapt op overspel,’ zeggen ze. ‘De wet zegt dat ze gestenigd moet worden. Wat zegt U?’

Het zijn wetgeleerden en andere godsdienstige mensen die daar rondom Jezus staan. Ze willen Hem dwarszitten met hun vraag. Als Jezus namelijk vindt dat je je aan de wet moet houden, moet die vrouw gestenigd worden. Maar als Hij zegt dat ze haar moeten laten gaan, is Hij tegen de wet. In beide gevallen zullen veel mensen boos op Hem worden.

Mannen, vrouwen en kinderen komen om de groep heen staan om te zien wat er gebeuren gaat.
Jezus zit op de stenen vloer van de tempel. Hij schrijft rustig met zijn vinger in het zand. Schreef zijn Vader ook niet op steen toen Hij de wet aan Mozes gaf? Maar Hij verlangt ernaar dat Hij zijn wil in de harten van de mensen kan schrijven.

Het is stil geworden. Iedereen wil weten wat Jezus van die zondige vrouw zal zeggen. De vrouw staat er bang ineengedoken bij. Ze voelt zich niet alleen betrapt, maar ook bedreigd en verworpen.

Jezus kijkt op en zegt: ‘Als iemand hier zonder zonde is, moet die de eerste steen maar gooien.’
Het blijft stil. Dan loopt de oudste wetgeleerde weg, met een steen in zijn hand geklemd. De andere mannen volgen één voor één.

Als alle aanklagers verdwenen zijn gaat Jezus staan.
‘Heeft niemand je veroordeeld?’ vraagt Hij aan de vrouw, die met neergeslagen ogen haar lot afwacht.
‘Niemand Heer,’ antwoordt ze.
‘Ik veroordeel je ook niet,’ zegt Jezus.
Sprakeloos staart de vrouw Hem aan. Hoort ze geen veroordeling, geen enkel verwijt zelfs?

Langzaam maar zeker dringt het tot haar door dat Jezus haar niet verwerpt. Integendeel – Hij heeft haar vrijgesproken! Ze haalt diep adem en recht haar rug. Ze is een ander mens!
Jezus weet hoe ze zich voelt nu Hij de veroordeling van haar afgenomen heeft. Ze kan opgelucht ademhalen: ze is het waard om te blijven leven. En Hij weet ook dat ze nu de kracht zal krijgen om anders te gaan leven. ‘Ga maar,’ zegt Hij, ‘en zondig niet meer.’

Dan keert Hij zich naar de toeschouwers die zijn blijven staan.
‘De Vader heeft het oordeel aan Mij gegeven,’ zegt Hij. ‘Wie in Mij gelooft zal niet veroordeeld worden. Maar als jullie niet in Mij geloven, zullen jullie in je zonden sterven.’

Rechter of Vader
Mensen denken vaak dat God een rechter is die je veroordeelt. Maar Jezus staat voor ons in. Hij neemt onze schuld op zich. Daarom noemt Jezus God nooit onze rechter, maar altijd onze Vader. God is onze hemelse Vader, die zijn kinderen nooit zal verwerpen.

Johannes 8 vers 1-11, Leviticus 20 vers 10, Deuteronomium 17 vers 7, Jeremia 17 vers 13

 

7 Een blinde gaat zien

‘Als jullie geloven dat Ik jullie vrijspreek, zullen jullie echt vrij zijn,’ zegt Jezus tegen de mensen die in de tempel naar Hem komen luisteren. ‘We zijn altijd al vrij geweest,’ protesteren een paar Joden. ‘We zijn kinderen van Abraham: die was geen slaaf.’
‘Als je zondigt ben je een slaaf van de zonde,’ zegt Jezus. ‘Een slaaf is niet vrij en heeft geen recht op het huis van de vader, een zoon wel. Ik ben Gods Zoon. Als jullie mijn vrijspraak aannemen, zullen jullie altijd blijven leven in het huis van mijn Vader.’
‘Onze vader is Abraham, maar die is gestorven,’ zeggen de Joden.
‘Jullie vader Abraham heeft Mij gezien,’ antwoordt Jezus. ‘Want voordat Abraham er was, was Ik er al. Ik ben er altijd al geweest en zal er altijd zijn.’

Nu worden de omstanders razend. Hoor eens wat deze Jezus zegt! Hij beweert dat Hij er altijd zal zijn, dus noemt Hij zichzelf God. Dat is God lasteren, daar staat de doodstraf op. Ze rapen stenen op om Hem te bekogelen, maar Hij verstopt zich en verlaat de tempel.

Net buiten de tempel ontmoet Jezus een bedelaar die al vanaf zijn geboorte blind is.
Jezus’ volgelingen willen weten wat de oorzaak is van zijn handicap. Is dat zijn eigen schuld? Maar hij is het al vanaf zijn geboorte. In de Schrift staat dat de zonden van de ouders op de kinderen overgaan. Is het dan hun schuld?

‘Rabbi, wie heeft er gezondigd: hijzelf of zijn ouders?’ vragen ze.
Maar Jezus wil helemaal niets van schuld weten.
‘Het gaat er niet om wie er gezondigd heeft,’ antwoordt Hij. ‘Het gaat erom dat Gods werk in deze man zichtbaar wordt.’
‘Ik ben het licht van de wereld,’ zegt Jezus tegen de blinde. Hij spuugt op de grond, maakt een papje modder en smeert dit op de ogen van de man.
‘Ga je maar wassen in de vijver Siloam,’ zegt Hij.

De blinde daalt tastend de trappen af, wast zijn ogen en kan zien. Als hij naar huis gaat, staan zijn buren en de mensen die hem als bedelaar kennen verbaasd.
‘Ben jij het echt?’ vragen ze. ‘Hoe kun jij zien?’
Zijn ouders bevestigen dat hij het is. Maar de Farizeeërs die horen wat er gebeurd is worden boos.
‘Heeft Jezus jou genezen?’ vragen ze. ‘Met spuug en aarde? Dan heeft Hij op deze sabbatdag gewerkt. Dat is verboden. Zie je wel dat Hij helemaal niet van God komt!’
‘Maar Hij heeft mij genezen!’ zegt de man.
‘Ben jij soms ook een discipel van Hem geworden?’ vragen de Farizeeërs. ‘Wij zijn discipelen van Mozes en volgen tenminste de wet op. Weg jij – je bent in zonde geboren.’

Jezus zoekt de man op die Hij genezen heeft.
‘Geloof je in de Messias?’ vraagt Hij als Hij hem gevonden heeft. ‘Als ik wist wie het was zou ik in Hem geloven,’ zegt de man.
‘Je ziet Hem,’ zegt Jezus, ‘want Hij praat met je.’
‘Ja Heer, dan geloof ik graag in U!’ antwoordt de man, die verrast op zijn knieën valt.
Maar de Joodse leiders maken plannen om van Jezus af te komen.

Kinderen van Abraham
Jezus was er al vóór Abraham. Hij was bij God in de hemel, maar soms liet Hij zich ook op aarde zien. Hij kwam als de koninklijke hogepriester Melchisedek op bezoek bij Abraham. En Abraham geloofde in Hem. Daarom wordt iedereen die in Jezus gelooft een kind van Abraham genoemd, en net zoals Abraham gezegend.

Johannes 8 vers 31-59, Genesis 14 vers 18-20, Hebreeën 6 vers 20, 7 vers 1-4, Johannes 9

 

8 Jezus is de goede herder

De mensen blijven maar om Jezus heen drommen, elke dag weer.
‘Zien jullie al die gezichten?’ zegt Hij tegen zijn discipelen. ‘Mozes vroeg aan God of het volk nooit zonder herder zou hoeven zijn. Maar Ik zie hier allemaal schapen zonder herder.’

Dan vertelt Hij een verhaal.
‘Stel je voor dat jullie een kudde schapen zijn,’ zegt Hij. ‘Dan zijn jullie niet veilig in de stal waar jullie nu verblijven. Er breken rovers in die jullie willen slachten en vernietigen.’
‘Luister goed,’ vervolgt Hij: ‘Ik ben de deur waardoor de schapen naar buiten kunnen. Ik ken mijn schapen bij hun naam. Ik roep ze en omdat ze mijn stem kennen zullen ze Mij volgen. Ik heb ook schapen uit een andere stal die Ik zal roepen. Ze zullen samen één kudde worden met één herder. Ik ben de goede herder. Ik ben gekomen om mijn schapen een goed leven te geven vol overvloed. Ik ben de goede herder, omdat Ik mijn leven voor mijn schapen geef. Ze kennen Mij en Ik ken hen, zoals mijn Vader Mij kent en Ik de Vader ken.’

Dat vertelt Jezus over zichzelf.
De omstanders staan verbaasd. Ze kennen de psalm waarin David de heer bezingt als zijn herder. Dat gaat over God.

‘Omdat de HEER mijn herder is
Kom ik niets tekort
En heb ik niets te klagen
Zijn goedheid en genade
Zullen mij altijd volgen
Tot in lengte van dagen.’

Maar nu noemt Jezus zichzelf die herder!
‘Stel je voor dat er een schaap uit een kudde van honderd wegloopt en verdwaalt,’ vertelt Jezus. ‘Welke herder laat dan de negenennegentig achter om dat ene schaap te zoeken? Maar deze herder doet dat. Hij zoekt en zoekt totdat hij dat ene verloren schaap gevonden heeft. Hij tilt het op zijn schouders en draagt het terug naar huis. En blij dat hij is! Hij is zo blij, dat hij zijn vrienden en buren roept en feestviert.’

‘Net zo blij is God in de hemel met iemand die zich bekeert,’ zegt Jezus. ‘Hij is daar veel blijer mee dan met al die mensen die denken dat ze geen herder nodig hebben.’

Veel mensen in het publiek mopperen omdat Jezus zichzelf de goede herder noemt.
‘Het is duidelijk dat jullie niet bij mijn schapen horen,’ zegt Jezus tegen hen, ‘want jullie luisteren niet naar Mij. Mijn schapen wel, die kennen mijn stem en volgen Mij. Ik geef ze eeuwig leven. Niemand van hen zal verloren gaan. Wat de Vader aan Mij geeft kan niemand roven uit mijn hand, want Ik en de Vader zijn één.’

En weer willen sommige Joden Jezus stenigen. Maar Hij is niet bang: Hij weet dat zijn tijd nog niet gekomen is.
‘Willen jullie Mij stenigen omdat Ik zoveel goeds doe?’ vraagt Hij.
‘Nee, maar U beweert dat U God bent!’ antwoorden ze verontwaardigd. ‘Bewijst alles wat Ik doe dan niet dat Ik Gods Zoon ben?’ vraagt Jezus. ‘Probeer Mij maar niet te doden, want niemand neemt mijn leven. Ik geef het zelf.’
Hij ontsnapt uit de menigte en verlaat Jeruzalem.

Eén kudde met één herder
God had als herder om te beginnen één volk uitgekozen om zijn kudde te zijn. Dat was Israël. Maar Hij wilde dat alle volken samen zijn complete kudde zouden worden. Dat heeft Jezus mogelijk gemaakt. Dankzij Hem mogen we nu samen met Joden en mensen uit alle rassen en volken één kudde zijn van die ene goede herder.

Matteüs 9 vers 36, Numeri 27 vers 16-17, Johannes 10, Psalm 23, Lucas 15 vers 4-7, Jesaja 40 vers 10-11

 

9 Twee rijke mannen

Jezus en zijn leerlingen dalen af naar het oosten, weg uit de drukte en dreiging van de hoofdstad.
Onderweg komt een jongeman op Jezus af. Hij heeft een belangrijke baan, zodat hij rijk is, zo jong als hij is.

‘Rabbi, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verdienen?’ vraagt hij aan Jezus.
‘Hou je aan de geboden,’ zegt Jezus. ‘Sla niemand dood, pleeg geen overspel, steel niet, lieg niet, doe niemand iets tekort, eer je vader en je moeder en heb je gelijke lief als jezelf.’
‘Dat heb ik allemaal van kleins af aan gedaan,’ antwoordt de rijke jongeman.
Jezus kijkt hem aan en voelt liefde voor hem.
‘Je mist nog één ding,’ zegt Hij. ‘Verkoop je bezittingen, geef alles aan de armen, kom dan terug en volg Mij.’
De jongeman loopt bedroefd weg. Dat is nou precies wat hij niet wil: loslaten wat hij zelf heeft verdiend, want daar heeft hij juist zo zijn best voor gedaan.

‘Wat is het toch moeilijk voor rijke mensen om Gods koninkrijk binnen te gaan,’ zucht Jezus als de jongeman vertrokken is. ‘Ze denken dat ze Gods goedheid kunnen verdienen. Maar wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Denk maar aan Abraham, die een zoon kreeg toen zijn lichaam te oud was om nog kinderen te krijgen. God kan mensen compleet nieuw maken, ook rijke mensen.’

Jezus wandelt met zijn volgelingen door Jericho, de palmstad waar koning Herodes een winterpaleis heeft, omdat het daar altijd lekker warm is.
Als ze het centrum verlaten staat Jezus stil bij een vijgeboom. Daar zit een man tussen de bladeren verstopt. Het is Zacheüs, de baas van alle belastingambtenaren en tollenaars uit de wijde omtrek. Hij is stinkend rijk. Maar de mensen mogen hem niet, omdat hij met de vijand heult. Zacheüs is nieuwsgierig naar Jezus. Omdat hij klein is, is hij in een boom geklommen om hem te kunnen zien.

Jezus kijkt omhoog en spreekt hem aan.
‘Zacheüs, ik wil graag bij jou thuis komen,’ zegt Hij. ‘Kom dus maar snel die boom uit.’
Zacheüs klautert naar beneden, rent voor Jezus uit en ontvangt Hem bij zich thuis.

De Joden mopperen dat Jezus met iemand als Zacheüs om wil gaan. Maar Zacheüs is helemaal verguld.
‘Ik ben zo blij dat U hier bij mij wilt zijn, dat ik het voortaan helemaal anders ga doen,’ zegt hij glunderend. ‘Ik geef de helft van alles wat ik heb aan de armen. En wat ik mensen afgeperst heb geef ik dubbel en dwars terug – nee, vier keer meer.’

Iedereen moet om Zacheüs lachen: hij is plotseling zo anders.
‘Je kunt wel zien dat op dit moment iedereen in dit huis redding heeft ontvangen,’ zegt Jezus lachend. ‘Zacheüs is een echte zoon van Abraham. En dat niet alleen omdat hij rijk is en weet weg te geven. Nee, toen hij Mij binnenliet heeft hij Gods genade ontvangen. Daar vertrouwt hij voortaan op.’

Rijkdom
Je hebt twee soorten rijke mensen. Er zijn mensen die denken dat ze hun rijkdom aan zichzelf te danken hebben, omdat ze er zo goed hun best voor hebben gedaan. Ze zijn trots op hun bezit. Maar ze maken zich ook zorgen dat ze hun rijkdom kunnen verliezen. Er zijn ook mensen die weten dat hun rijkdom allemaal genade is. Ze hebben het niet verdiend, maar toch gekregen. Zulke mensen gunnen anderen ook graag van die overvloed.

Matteüs 19 vers 16-26, Marcus 10 vers 17-27, Lucas 18 vers 18-27, Genesis 15 vers 6, 19 vers 14, Lucas 19 vers 1-10, Galaten 3 vers 6-7

 

10 Twee zonen en een gulle vader

Als Hij met zijn leerlingen onderweg is vertelt Jezus weer een verhaal. ‘Stel je een rijke vader voor met twee zonen. De jongste wil niet wachten op de erfenis.
“Pa, geef me mijn erfdeel nu maar vast, dan ga ik op reis,” zegt hij.
De vader geeft de jongen wat hem toekomt. Die gaat ermee naar het buitenland, waar hij zijn bezit binnen de kortste keren opmaakt. Hij viert feest met verkeerde vrienden en vriendinnen die hem alles aftroggelen, tot hij niets meer overheeft.’

‘Dan komt er hongersnood in dat land,’ gaat Jezus verder. ‘De jongen zoekt een baantje om in leven te blijven. Hij mag de varkens van een boer verzorgen. Maar omdat die beesten voor Joden onrein zijn, durft hij zelfs geen schil te eten.
Daar zit hij dan: platzak, met een knorrende maag.
Ik ga hier nog dood, denkt hij, ik kan beter naar mijn vader teruggaan. Pa, zal ik zeggen, ik zit vol zonde, ik ben het niet meer waard om uw zoon te zijn. Maar laat me alstublieft uw knecht zijn, zodat ik wat kan verdienen. Ja, dat zal ik zeggen.

De jongen staat op en begint aan de terugreis.
Zijn vader staat op de uitkijk. Hij staat daar alsof hij er altijd al heeft staan wachten. En als hij zijn zoon in de verte aan ziet komen, holt hij op hem af.
“Mijn jongen!” roept hij ontroerd – en omhelst hem.
“Pa,” zegt de jongen,“ ik zit vol zonde, ik ben het niet meer waard om uw zoon te zijn …”
Maar de vader breekt zijn woorden af.
“Doe hem de duurste kleren aan!” zegt hij tegen de knechten. “En doe hem de zegelring van de familie om zijn vinger. Geef hem ook schoenen aan die passen bij zijn waardigheid als zoon van mij. En slacht het gemeste kalf en maak een feestmaal klaar.”
Hij pakt zijn zoon bij de schouders, kijkt hem in de ogen en zegt tegen iedereen die het horen wil: “We moeten feestvieren! Want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren, maar is teruggevonden.”
En zo vieren ze feest.Maar verderop loopt nog een zoon rond, de oudste. Als die van zijn werk in het familiebedrijf terugkomt hoort hij feestgedruis in huis, muziek en gedans.

Maar verderop loopt nog een zoon rond, de oudste. Als die van zijn werk in het familiebedrijf terugkomt hoort hij feestgedruis in huis, muziek en gedans.
“Wat krijgen we nou?” vraagt hij aan een paar bedienden die heen en weer lopen. “Wat betekent dat feest daarbinnen?”
“Uw jongste broer is teruggekomen en uw vader viert daarom feest,” antwoorden ze.
De oudste zoon wordt woest als hij dat hoort. Hij weigert naar binnen te gaan.
Dan komt zijn vader naar buiten.
“Waarom zo boos?” vraagt hij.
“Omdat ik altijd gedaan heb waar u om vroeg,” antwoordt de zoon, “mijn hele leven lang. Ik heb altijd goed mijn best gedaan en hard voor u gewerkt. Verdien ik daarom geen feestje? Nooit heeft u mij iets gegund. Maar die zoon van u die alles aan de hoeren heeft verspild, kijk eens hoe u die in het zonnetje zet.”
“Jongen, alles wat van mij is, is van jou, waarom zou je dan iets moeten verdienen?” vraagt zijn vader. “Het is toch logisch dat we feestvieren en blij zijn? Je jongste broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden!”

Zo eindigt Jezus zijn verhaal.
‘Begrijpen jullie hoe Gods genade werkt?’ vraagt Hij. ‘Je kunt niet verdienen wat God je graag wil geven. Je kunt het alleen maar ontvangen.’

De erfenis
God is onze hemelse Vader. Hij gunt zijn kinderen op aarde graag zijn erfenis. Als je weet dat Hij je zonden vergeeft, mag je ook weten dat Hij je daarbovenop al het goede wil geven. Hij wil je graag zegenen.

Lucas 15 vers 11-32, Genesis 41 vers 41-42, Zacharia 3 vers 1-5, Galaten 4 vers 7, Kolossenzen 1 vers 12-14

 

11 Lazarus wordt weer levend

Jezus bivakkeert met zijn leerlingen in de omgeving van de rivier de Jordaan, waar alles weelderig groen is. Plotseling staat er een koerier voor zijn neus. Hij komt uit Betanië, dicht bij Jeruzalem.
‘Uw vriend Lazarus is ernstig ziek,’ zegt hij. ‘Dat moest ik zeggen van zijn zussen Marta en Maria.’
Jezus hoort het aan, maar blijft op de plek waar Hij is.
Twee dagen later zegt Hij: ‘Kom, dan gaan we weer richting Jeruzalem.’
‘Maar daar willen ze U doden, Heer!’ antwoorden de discipelen.
‘Ik weet wat Ik doe,’ zegt Jezus. ‘We gaan naar Lazarus toe. Ik zal mijn vriend wakker maken.’
‘Om beter te worden kan hij beter blijven slapen,’ zeggen zijn leerlingen. ‘Lazarus is gestorven,’ zegt Jezus. ‘Maar als jullie zien wat er met hem gebeurt zullen jullie geloven.’
‘Laten we dan maar meegaan en met Hem sterven,’ zegt Tomas, een van de twaalf.

Ze lopen door de bruin geblakerde bergen van Judea richting Betanië, de woonplaats van Lazarus en zijn zussen.
Voordat ze het dorp bereiken, komt Marta hun tegemoet.
‘Was U maar hier geweest, dan was mijn broer niet gestorven Heer,’ zegt ze tegen Jezus. ‘Want ik weet dat God U alles geeft waar U Hem om vraagt.’
‘Je broer zal uit de dood opstaan Marta,’ zegt Jezus tegen haar.
‘Dat weet ik Heer, op de laatste dag, bij de opstanding,’ antwoordt Marta. ‘Ik ben de opstanding en het leven,’ zegt Jezus. ‘Als je in Mij gelooft zul je leven, ook als je sterft. Geloof je dat?’
‘Ja dat geloof ik,’ antwoordt Marta, ‘en ik geloof ook dat U de Messias bent, de Zoon van God. Maar nu ga ik mijn zus halen,’ zegt ze – en weg is ze.

Maria hoort dat Jezus buiten het dorp op haar wacht en rent naar Hem toe.
‘Als U hier eerder geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn Heer,’ zegt ze als ze snikkend voor Jezus neervalt.
Ze wordt bijgestaan door mensen die met haar mee huilen.
Jezus ergert zich aan al die aandacht voor de dood. Maar Hij voelt diep medelijden voor de zussen. Hij barst in tranen uit, want Hij houdt veel van hen.
‘Breng me maar naar de plek waar jullie Lazarus hebben begraven,’ zegt Hij.
‘Haal de steen weg!’ zegt Jezus als Hij bij het rotsgraf komt.
‘Maar het stinkt daarbinnen Heer,’ zegt Marta, ‘hij is al vier dagen dood.’ ‘Geloof maar dat je Gods grootheid zult zien,’ antwoordt Jezus.
Dan wordt de sluitsteen losgewrikt en weggerold.
Jezus gaat voor de opening staan en kijkt omhoog.
‘Vader, dank U dat U mij verhoort. U verhoort Mij altijd en dat zullen deze mensen weten!’ zegt Hij.
Dan buigt Hij zich naar het graf toe.
‘Lazarus, kom naar buiten!’ schreeuwt Hij.

En kijk: de broer van Marta en Maria schuifelt, strompelt en springt dan naar buiten, gewikkeld in linnen windsels.
‘Maak hem los en laat hem gaan,’ zegt Jezus.

Het rotsgraf
In Israël lieten rijke mensen een grafkamer uithakken in een rots. De dode werd gezalfd, van top tot teen in doeken gewikkeld en in het rotsgraf op een stenen nis neergelegd. Nabestaanden konden de dode bezoeken, maar na drie dagen werd het graf met een steen dicht gemetseld.

Johannes 10 vers 40-42, 11 vers 1-44, Job 19 vers 25-27, Jesaja 26 vers 19, Daniël 12 vers 2-3, Ezechiël 37 vers 1-14, Efeziërs 2 vers 4-9, 1 Korintiërs 15 vers 12-25