Deel 23 Jezus’ macht

1. Jezus komt ook voor Romeinen
2. Jezus spreekt een prostituee vrij
3. Jezus kalmeert het meer
4. Mijn dochter!
5. Talita koem!
6. De twaalf uitgezonden
7. Johannes de Doper onthoofd
8. Een wondermaal
9. Jezus in de nacht
10. Is Jezus soms te eten?

1 Jezus komt ook voor Romeinen

Kafarnaüm, de woonplaats van Jezus, is een Romeinse garnizoensstad met een kazerne. Daar legeren honderden soldaten.
Er woont ook een centurio, een Romeinse commandant over honderd soldaten. Hij staat goed bekend in de stad, omdat hij voor de Joden een synagoge heeft laten bouwen, een Joods leerhuis.

Maar nu ligt zijn beste slaaf op sterven, een man die hij graag mag. Hij hoopt dat Jezus hem misschien kan genezen. Zelf wil hij dat niet aan Jezus vragen, omdat hij weet dat heidenen en Joden niet met elkaar horen om te gaan. Daarom stuurt hij een paar Joodse leiders naar Jezus met de vraag of Hij misschien kan helpen.
‘De centurio is een goede man, misschien kunt U zijn knecht genezen,’ vragen ze aan Jezus.

Jezus gaat met hen mee. Maar onderweg komen er vrienden van de centurio die hen tegenhouden.
‘De commandant wil niet dat U speciaal moeite voor hem doet door bij hem thuis te komen,’ zeggen ze tegen Jezus. ‘Hij weet dat het voor Joden ongepast is om bij heidenen over de vloer te komen. Hij wil alleen maar dat U een bevel geeft. Een woord is al genoeg.’

Jezus is verbaasd. Deze Romein heeft veel geloof, hoewel hij toch geen Jood is en zich ook niet aan de Joodse voorschriften houdt. De wet van Mozes kent hij niet.
Maar dan komt de centurio toch zelf in zijn blinkende militaire uitrusting op Jezus toegelopen.

‘Rabbi, spreek alleen maar een woord en mijn slaaf zal genezen,’ zegt hij. ‘Ik weet immers precies hoe dat werkt als je als gezaghebber spreekt. Ik hoef ook alleen maar een bevel te geven en het wordt gelijk gedaan.’

Jezus is blij: een buitenlander met zoveel vertrouwen in Hem!
Hij weet dat Hij zich voorlopig moet richten op de Joden, die door God als eersten werden uitgekozen als zijn volk. Maar Gods koninkrijk is bestemd voor alle volken. Dat blijkt wel uit het geloof van deze Romein. Het evangelie is goed nieuws voor de hele wereld.

‘Deze man heeft meer geloof in Mij dan Ik onder veel Joden gezien heb,’ zegt Jezus tegen de mensen die om Hem heen staan. ‘Al is hij geen Jood, toch hoort hij ook in Gods koninkrijk thuis. Hij is een van degenen die God op het oog had toen Hij aan Abraham, Isaak en Jakob veel nakomelingen beloofde.’

Als de centurio met zijn vrienden naar huis terugkeert, vinden ze de slaaf daar kerngezond.

Onder gezag
Het Romeinse leger was strak georganiseerd. Er was een duidelijke rangorde. Helemaal bovenaan stond de keizer. Hij had verschillende onderbevelhebbers. De legaat gaf leiding aan een legioen (6000 soldaten). Daaronder stond een tribuun, die leiding gaf aan een cohort van zeshonderd soldaten. Dat cohort was weer opgedeeld in honderdtallen, elk geleid door een centurio. Zo stond iedereen onder gezag. Bijzonder: deze Romeinse centurio erkent het gezag van Jezus. Geloven is dan ook Jezus’ macht erkennen.

Matteüs 8 vers 5-13, Lucas 7 vers 2-10

 

2 Jezus spreekt een prostituee vrij

Jezus wordt samen met allerlei andere gasten uitgenodigd voor een maaltijd. Het is bij een Farizeeër thuis, die Simon heet.
Een vrouw die in de stad niet zo best bekendstaat zoekt Jezus op. Ze is een prostituee, die het huis binnenkomt met een albasten kruik vol zalfolie. Huilend knielt ze neer aan het voeteneinde van Jezus’ ligbank. De vrouw huilt zo erg dat zijn voeten nat worden door haar tranen. Ze veegt ze droog met haar haren en wrijft ze in met de olie die ze heeft meegebracht.

De gasten moeten erom grinniken: het hele huis begint te geuren naar de olie. Het zoete, kruidige aroma streelt hun reukorganen. En wat het tafereel nog mooier maakt: die olie is peperduur, wel een jaarsalaris waard. Wat bezielt die vrouw eigenlijk?
Maar de gastheer is ontstemd over wat hij ziet. Hij denkt: is Jezus nou een profeet? Dan had Hij toch moeten weten wie die vrouw is. Een hoer! Hij zou haar hebben weggejaagd.

Jezus kijkt de Farizeeër aan en zegt: ‘Simon, ik wil je wat zeggen.’
‘Zegt U het maar, rabbi,’ antwoordt Simon.
‘Stel je voor dat twee mensen dringend geld nodig hebben,’ begint Jezus. ‘Ze vinden iemand die dat geld wel aan hen wil lenen. Die man geeft aan de een vijfhonderd daglonen, aan de ander vijftig. Maar ze hebben een probleem, want geen van beiden kan zijn schuld terugbetalen. Dus wat doet die man? Hij scheldt hun hun schuld kwijt. Alles, van allebei.’

Jezus zwijgt een moment. Kijkt zijn gastheer strak aan.
‘Wat denk je, Simon,’ vraagt Hij, ‘wie van deze twee zal hem het meest dankbaar zijn?’
Daar hoeft de Farizeeër niet lang over na te denken.
‘Volgens mij degene die het grootste bedrag kreeg kwijtgescholden,’ antwoordt hij.
‘Precies,’ zegt Jezus. Dan draait hij zich om naar de vrouw.
‘Simon,’ zegt Hij, ‘je hebt mij geen water voor mijn voeten gegeven. Je hebt mij ook niet gekust en ook niet mijn voeten ingewreven met olie. Maar deze vrouw deed dat allemaal wel.’
Jezus keert zich weer terug naar Simon.
‘En weet je wel waarom?’ vraagt Hij. ‘Omdat ze weet hoe groot haar schuld is. Maar ze hunkerde naar genade. Ze kwam daarom bij Mij om vergeving te ontvangen. En die heeft ze gekregen ook. Snap je nu waarom ze zo dankbaar is en zo vol liefde?’

Jezus kijkt de kring rond.
‘Want als je veel vergeving ontvangt, zul je veel liefde geven. Maar als je weinig vergeving ontvangt, zul je weinig liefde geven.’
De gasten die horen hoe Jezus over deze vrouw praat zijn er verbaasd over dat Hij haar zomaar vergeving schenkt.
Maar Jezus zegt tegen haar: ‘Jazeker, je hoort het goed: je zonden zijn je inderdaad vergeven. Want je geloof heeft je gered. Ga je weg dan ook met vrede.’

Prostituees
De wet van Mozes verbiedt hoererij. God heeft het huwelijk ingesteld waarin man en vrouw elkaar trouw beloven. In de Bijbel wordt Gods volk helaas vaak met een hoer vergeleken, omdat het God ontrouw is. Maar de profeet Hosea moet met een hoer trouwen en daarmee duidelijk maken dat God zijn volk toch terugneemt, ondanks haar ontrouw. Jezus laat zien dat God vergeeft en een nieuw begin maakt.

Matteüs 26 vers 6-13, Marcus 14 vers 3-9, Lucas 7 vers 36-50, Hosea 1 vers 2, 2 vers 21-22

 

3 Jezus kalmeert het meer

De menigte blijft zich dag in dag uit rond Jezus en zijn leerlingen verdringen. Het wordt tijd dat ze eens even de rust opzoeken.
‘Kom, laten we naar de overkant van het meer varen,’ zegt Hij op een avond tegen zijn discipelen.
Ze laten de massa achter zich, hijsen het zeil en varen het meer op.

De avondgloed schittert goudgeel op het water. Ze kabbelen rustig naar het midden van het meer. Jezus valt op de deining van de golfslag achter in het schip in slaap.
Het meer is als een kom omgeven door bergen. Plotseling valt de wind erin. Het is een wervelstorm, zo hevig dat de golven over het schip slaan. Het schip wordt heen en weer geschud, het zeil klappert en scheurt.

De vissers in de boot zijn best wel wat gewend, maar zo’n orkaan hebben ze nog nooit meegemaakt. Het lijkt wel alsof alle duivelse krachten in het water zijn losgebroken.
Alle discipelen zijn in paniek, maar Jezus blijft rustig liggen slapen, als een Noach in zijn ark.

‘Rabbi! Rabbi! Help, we vergaan!’ roepen ze, terwijl ze Hem wakker schudden.
Jezus staat op, kijkt om zich heen en zegt: ‘Zwijg! Wees stil!’
De wind gaat direct liggen; het wordt helemaal stil.
De discipelen staan met open mond te kijken: een rimpelloos watervlak weerspiegelt de diepblauwe lucht. De maan staat er onbewogen in te glanzen.
Dan doorbreekt Jezus de stilte met een vraag.

‘Waarom waren jullie zo bang? Waar was jullie geloof?’
Het blijft stil.
Onderweg fluisteren zijn leerlingen onder elkaar: ‘Wie is Hij toch, dat zelfs de wind en het water Hem gehoorzaam zijn?’

Tegen de ochtend bereiken ze de overkant, het tienstedengebied van de heidenen.
In de kale bergen liggen begraafplaatsen, waar een gevaarlijke gek woont. Hij is beresterk en dwaalt naakt rond. Nu holt hij de bergrug af, Jezus tegemoet.

‘Wat moet je van me, Jezus, Zoon van de allerhoogste God?’ schreeuwt hij. Hij werpt zich op de grond en kronkelt rond.
‘Hoe heet je?’ vraagt Jezus hem.
‘Legioen!’ krijst hij – hij zit namelijk vol demonen, die hem altijd maar opjutten.
‘Verdwijn in die varkens daar,’ zegt Jezus.
Op de berghelling lopen varkens rond, die opgeschrikt worden en pardoes het meer in rennen.
De man komt tot rust. De leerlingen trekken hem fatsoenlijke kleren aan. Jezus stuurt hem terug naar zijn stad om daar te vertellen wat er met hem gebeurd is.

De natuur
Jezus was als eerste al bij de schepping. Alles wat er is, bestaat dankzij Hem. Maar de hele wereld is onder de zonde gekomen. Ook de natuur is besmet door Satan. De storm op het meer laat zien hoe zelfs het water zich tegen Jezus probeert te keren. Toch heeft Jezus gezag over de schepping. Hij is gekomen om aan de activiteiten van Satan een einde te maken. Hij is ook de eerste die opstond uit de dood.

Matteüs 8 vers 23-34, Marcus 4 vers 35-5 vers 20, Lucas 8 vers 22-39, Genesis 7 vers 17-23, 8 vers 13-14, Kolossenzen 1 vers 15-20

 

4 Mijn dochter!

Jezus en zijn leerlingen keren met de boot terug naar Kafarnaüm. Op de kade van de haven staan de mensen Hem alweer op te wachten.
Hij wordt naar een van de leiders geroepen die een ziek kind heeft. Maar in de drukte dringt een vrouw naar voren. Ze wil Jezus per se aanraken. Maar niemand mag zien wie ze is; ze heeft haar hoofddoek daarom voor haar gezicht geslagen.
Deze vrouw mag namelijk helemaal niet onder de mensen komen. Ze is onrein, en iedereen die haar aanraakt wordt volgens de wet ook onrein. En als je onrein bent mag je niets aanraken en je nergens vertonen.

Maar deze vrouw is de wanhoop nabij: ze lijdt namelijk al twaalf jaar aan bloedvloeiingen. Al twaalf jaar leeft ze dus afgescheiden van de rest.
Ze heeft intussen al haar geld aan dokters opgemaakt, maar het werd alleen maar erger.
Ze voelt de laatste tijd hoe het leven langzaam uit haar wegstroomt. En ze is ook nog zo bitter alleen. Wat heeft het leven voor haar nog voor zin?

Maar laatst heeft ze van Jezus gehoord. Hoe Hij niemand afwijst, maar zomaar geneest. Zou Hij wat voor haar kunnen betekenen? Ze heeft haar laatste hoop op Jezus gevestigd.
Niemand hoeft te weten wat ik van plan ben, denkt ze, terwijl ze zich anoniem door de mensenmassa wringt. Hij ook niet. Als ik Hem maar even kan aanraken zal ik gered zijn.
En daar is Hij!
Ze duwt zich naar voren, bukt zich, raakt de achterkant van Jezus’ mantel aan en voelt direct nieuwe kracht door haar lichaam stromen.
Ze wil zich in de menigte uit de voeten maken, maar Jezus heeft zich al omgedraaid.
‘Wie heeft Mij aangeraakt?’ vraagt Hij.
‘Toe nou rabbi,’ antwoordt Petrus, ‘de mensen verdringen zich toch allemaal om U heen.’
‘Nee, ik voelde kracht van Mij uitgaan,’ zegt Jezus.

De vrouw merkt dat ze betrapt is. Terwijl het publiek voor haar uiteen wijkt, valt ze voor Jezus neer, bevend over haar hele lichaam. Nu weet iedereen dat ze onder de mensen was, terwijl ze toch onrein was. En dat ze ook nog Jezus heeft aangeraakt.

‘Ik was het,’ bekent ze nauwelijks hoorbaar.
Maar Jezus stelt haar gerust.
‘Moed houden, mijn dochter!’ zegt Hij.
Hij kijkt haar aan en vertelt haar dat zij ook in Gods gezin thuishoort. ‘Moed houden, dochtertje!’

Hij wil niet dat ze zomaar met een wonder weggaat; Hij vindt het belangrijk dat ze weet wie haar veranderd heeft. Daarom kijkt Hij haar nog eens goed in de ogen.
‘Je geloof heeft je niet alleen genezen,’ zegt Hij tegen de vrouw, ‘maar ook je leven gered.’
Hij knikt haar toe en zegt: ‘Ga in vrede.’

Uitgesloten of ingesloten
De wet is ingesteld om het volk veiligheid te bieden. Daarom staan er in de wet allerlei regels om mensen te keuren. Als iemand iets naars heeft wordt hij of zij buiten het normale leven geplaatst. De wet zal altijd mensen buitensluiten, omdat nooit iedereen voldoet aan de regels. Maar Jezus kwam met Gods genade. Die sluit mensen altijd binnen, omdat Hij vergeeft en geneest.

Matteüs 9 vers 20-22, Marcus 5 vers 25-34, Lucas 8 vers 43-48, Leviticus 15 vers 25-31, Marcus 6 vers 56

 

5 Talita Koem!

Onderweg in de nauwe stadsstraatjes wordt Jezus in het gedrang van de menigte aangehouden. Een leider van de synagoge valt Hem voor de voeten.
‘Mijn dochter ligt op sterven,’ zegt hij. ‘Kom alstublieft mee om uw handen op haar te leggen. Dan zal ze gered worden en in leven blijven.’ Het gaat om een twaalfjarig meisje, het enige kind van de vader. Jezus gaat mee, terwijl de mensen om Hem heen blijven dringen.

Dan duikt er een knecht van de vader van het meisje op. Hij fluistert de vader in het oor dat zijn dochtertje is overleden.
‘Het heeft geen zin meer dat u de rabbi nog lastigvalt,’ zegt hij tegen zijn baas. ‘Hij hoeft niet meer te komen.’
‘Niks daarvan,’ zegt Jezus, ‘we gaan samen naar binnen. Uw dochtertje slaapt alleen maar.’
Jezus neemt de vader bij de arm tot bij de voordeur. De omstanders lachen Hem uit: je hoort daarbinnen de weeklagers en fluitspelers immers al bezig om de begrafenis in te luiden.
‘Niet bang zijn,’ zegt Jezus tegen de vader, ‘geloof Mij maar dat ze gered zal worden.’

Hij neemt Petrus, Jakobus en Johannes mee het huis in. Vervolgens stuurt Hij iedereen die binnen bezig is weg, behalve de vader en moeder.
Dan stapt Hij de kamer van het dode meisje binnen, pakt haar bij de hand en roept: ‘Talita, koem!’ – wat Aramees is voor ‘dochtertje, Ik zeg je: sta op!’ Het meisje vult haar longen met lucht, opent haar ogen en staat onmiddellijk op.
‘Geef haar maar vlug wat te eten,’ zegt Jezus tegen de ouders, die Hij dolgelukkig achterlaat.

Jezus is nog niet buiten of twee blinden roepen Hem.
‘Heb toch medelijden met ons, Zoon van David!’ roepen ze naar Hem. ‘Geloven jullie dat Ik kan doen wat jullie zo graag willen?’ vraagt Hij de mannen.
‘Jazeker Heer!’ antwoorden ze Hem.
‘Dan zal het precies gebeuren zoals jullie het geloven,’ zegt Jezus – en Hij raakt hun ogen aan.
En kijk: nu kunnen ze plotseling zien!
‘Niet verder vertellen,’ zegt Jezus, die niet wil dat iedereen op zijn wonderen afkomt.
Maar het nieuws van al die wonderen verspreidt zich als een lopend vuurtje door de stad. De hele stad, de hele omgeving en heel Israël komt te weten wat Hij allemaal doet en iedereen wil Hem zien.

Geloof
Wat is geloven? Er zijn verschillende betekenissen. Allemaal zijn ze waar voor het geloof in Jezus. Geloven is zeker weten dat Jezus goed is. Geloven is stevig vertrouwen in Jezus. Geloven is wat Jezus zegt voor waar houden. Geloven is de macht van Jezus erkennen en erop rekenen. Geloven is rusten in de vrede van Jezus. Wie gelooft, wordt door Jezus gered en gezegend.

Matteüs 9 vers 18-31, Marcus 5 vers 21-43, Lucas 8 vers 41-56, Handelingen 2 vers 24, Johannes 11 vers 22-26, 17 vers 2

 

6 De twaalf uitgezonden

Jezus keert met zijn leerlingen door de nauwe straatjes van Kafarnaüm terug naar huis. De discipelen bakkeleien onderweg onder elkaar over de vraag wie van hen de belangrijkste is. Maar tegen Jezus durven ze daar niet over te beginnen. Toch weet Hij wel waar ze stiekem over kibbelen.

Als ze thuis zijn roept Hij een kind bij zich.
‘Kijk,’ zegt Hij als Hij naast hem neerhurkt, ‘als je het koninkrijk van God wilt binnengaan, moet je worden als dit kind: net zo eenvoudig in het geloof, net zo vol vertrouwen. Het gaat er niet om hoe goed jij bent, maar hoe goed God is.’

Hij wil dat zijn leerlingen zich geen zorgen maken, maar helemaal op God vertrouwen.
‘Kijk naar de vogels: die maken zich toch ook geen zorgen? Jullie hemelse Vader zorgt voor ze. Kijk ook naar de bloemen: die staan er prachtig bij, zonder dat ze er iets voor hoeven te doen. De mensen maken zich er druk om hoe ze hun voedsel en kleding moeten betalen. Maar als je eerst Gods koninkrijk zoekt en de gerechtigheid die God je wil geven, krijg je al die dingen waar andere mensen zich druk om maken er gewoon bij.’
Zo leert Jezus zijn leerlingen ook die dag weer om te vertrouwen op Gods genade en overvloed.

Nu Jezus veel aandacht heeft besteed aan zijn leerlingen, is de tijd rijp om hen aan het werk te zetten. In zijn gebeden merkt Hij dat zijn Vader Hem daarin steunt. Daarom roept Hij de twaalf discipelen bij elkaar om hen er twee aan twee op uit te sturen. Ze zullen zijn afgezanten zijn en namens Hem spreken. Hij draagt hun op om de komst van Gods koninkrijk te verkondigen. Ook geeft Hij hun macht over demonen en gezag over ziekten.

‘Neem niets mee voor onderweg,’ zegt Hij. De discipelen moeten leren dat hun hemelse Vader voor hen wil zorgen.
‘Zoek in elke plaats waar je komt naar mensen die dankbaar reageren op de boodschap van Gods koninkrijk,’ vervolgt Hij. ‘Zoek naar mensen die graag Gods genade willen ontvangen. Maar als mensen moeilijk doen, moet je het stof van je voeten schudden en verdergaan.’

Jezus wil dat ze er niet over blijven tobben waarom sommige mensen niets willen weten van Gods koninkrijk.
‘Wie naar jullie luistert, luistert naar Mij,’ zegt Hij. ‘Wie jullie verwerpt, verwerpt Mij en Hem die Mij gezonden heeft.’

Zo stuurt Jezus zijn discipelen erop uit. De twaalf trekken van plaats naar plaats. Ze vertellen over Gods koninkrijk aan iedereen die het maar horen wil – en iedereen staat versteld van Gods kracht.
Want waar ze ook komen worden zieken genezen, gaan blinden zien, doven horen, lammen lopen, komen doden tot leven, worden melaatsen gereinigd, demonen uitgedreven. Het koninkrijk van God breekt door!

Discipelen worden apostelen
Discipelen zijn leerlingen. Maar als Jezus hen erop uitstuurt worden ze apostelen. Apostel betekent afgevaardigde, getuige, gezondene. Apostelen worden namens Jezus uitgezonden om het evangelie (het goede nieuws) verder te brengen. Ze krijgen van Hem de volmacht om hetzelfde te doen als Hij.

Matteüs 10 vers 1-15, Marcus 6 vers 7-11, Lucas 9 vers 1-5, Matteüs 28 vers 18-20

 

7 Johannes de Doper onthoofd

De Joodse leiders in Jeruzalem horen dat er vreemde dingen gebeuren in Galilea. Wat is daar in het noorden van Israël aan de hand? Er gaan verhalen rond over wonderen en er schijnt een rabbi op te treden die een hemels koninkrijk verkondigt. En wat nog erger is: die man noemt God zijn Vader. En nu schijnt Hij ook zijn leerlingen erop uit te sturen om overal in het land dat koninkrijk te verkondigen en wonderen te doen. Dat klinkt allemaal erg verdacht. Daarom sturen ze afgezanten naar Galilea om te onderzoeken wat daar gebeurt.

‘Wat u doet komt door de duivel,’ zeggen de mannen uit Jeruzalem tegen Jezus als ze zien dat Hij een doofstomme bezeten man geneest en bevrijdt. ‘Denken jullie dat de duivel de duivel uitwerpt?’ antwoordt Jezus. ‘Als je zegt dat het werk van de heilige Geest het werk van de duivel is, zul je nooit Gods vergeving kunnen ontvangen.’

Ook koning Herodes hoort van Jezus. Zijn raadgevers vertellen hem dat Jezus misschien wel een profeet is zoals Johannes de Doper. Daar schrikt hij van: hij heeft Johannes namelijk omgebracht.
Dat was zo gegaan. De dochter van zijn vrouw had op zijn verjaardags- feestje zo prachtig voor hem gedanst, zo sensueel, zo verleidelijk. Hoe kon hij haar iets weigeren?

‘Al vraag je de helft van mijn rijk, je zult het krijgen schatje,’ had hij met z’n dronken kop gezegd.
Maar ze vroeg hem om het hoofd van Johannes de Doper. Natuurlijk zat zijn vrouw daarachter. Ze was giftig op die Joodse profeet, omdat hij kritiek op haar had. Hij had gewaarschuwd dat je niet met je zwager kunt trouwen, zoals zij had gedaan. Daarom had Herodes hem achter slot en grendel gezet. Toch had Herodes wel respect voor die man. Maar ja, wat kon hij tussen al zijn gasten anders doen dan het meisje haar zin geven? Dus liep ze de rest van de dag met een schaal rond waarop het hoofd van Johannes lag. Zo was Johannes de Doper aan zijn eind gekomen. En daarom is Herodes helemaal in de war nu hij over Jezus hoort. Die man zal toch niet die profeet zijn die uit de dood is opgestaan?

Jezus is verdrietig als Hij hoort dat zijn neef vermoord is.
‘Hij was de grootste profeet die ooit geboren werd, omdat hij het dichtste bij Mij stond,’ zegt Hij. ‘Maar je moet wel de kleinste worden om in Gods koninkrijk geboren te kunnen worden.’

De discipelen zijn inmiddels teruggekeerd van hun rondreis. Ze hebben Gods koninkrijk verkondigd en in Jezus’ naam wonderen gedaan. Iedereen stond er versteld van. Nu willen ze allemaal hun verhaal aan Jezus kwijt. Daarom wil Jezus hen apart nemen, even zonder al die mensen om hen heen.

‘Laten we een stille plek opzoeken om wat tot rust te komen. Dat hebben we allemaal nodig,’ zegt Hij.
Ze stappen in een van de boten en varen langs de kustlijn van het Meer van Galilea naar het noorden. Maar de massa’s lopen langs de oevers met hen mee. Als ze bij Betsaïda aanleggen staan honderden mensen hen al op te wachten. Hun rust kunnen ze wel vergeten.

Profeten
Profeten zijn mensen die spreken namens God. Ze wijzen altijd naar Jezus. De profeten vóór Jezus spraken vaak dreigende taal. Ze wilden Gods volk duidelijk maken dat het een Verlosser nodig had. Ze voorspelden dat die ook komen zou. Ná Jezus spreken profeten op een andere manier. Ze wijzen nu op de grote verandering die Jezus heeft gebracht. Ze helpen de gemeente om alles van Hem te verwachten.

Matteüs 12 vers 22-33, Marcus 3 vers 22-30, Matteüs 14 vers 1-13, Marcus 6 vers 14-33, Lucas 9 vers 7-11

 

8 Een wondermaal

Jezus heeft een warm hart voor al die mensen die Hem langs de oevers van het meer gevolgd zijn. Daarom zet Hij zijn verlangen om even alleen te zijn met zijn discipelen opzij.
Hij wandelt tussen de mensenmassa door, geneest de zieken en vertelt over Gods koninkrijk. Zo is Hij de hele dag in de weer.

Dan worden de schaduwen langer en zakt de zon achter de bergen. ‘We moeten de mensen nu toch echt wegsturen,’ zeggen de discipelen tegen Jezus. ‘Als ze opschieten kunnen ze in de dorpen nog wat te eten halen voordat ze naar huis gaan.’
‘Waarom zouden we hen zonder voedsel wegsturen?’ vraagt Jezus. ‘Geven jullie hun maar te eten.’
De discipelen moeten erom lachen.
‘We hebben tweehonderd daglonen bij ons. Maar dat is nooit genoeg om voor die hele menigte brood te kopen,’ antwoordt Filippus.
‘Nee,’ zegt Jezus, ‘we doen het dan ook anders. Ga eens kijken of jullie aan wat brood en vis kunnen komen.’

Na wat zoeken komt Andreas bij Jezus terug met een jongen.
‘Deze knul heeft vijf gerstebroden en twee vissen bij zich,’ zegt hij, ‘maar dat is toch helemaal niks voor zoveel mensen?’
‘Doe nu maar wat Ik zeg,’ antwoordt Jezus. ‘Laat iedereen op het gras gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.’
De discipelen gaan aan de slag en verdelen de mensen in groepen.

Als iedereen eindelijk zit en tot rust is gekomen staat Jezus op. Hij neemt de vijf broden en twee vissen van de jongen in zijn handen, kijkt omhoog naar de hemel en spreekt de zegen uit. Dan breekt Hij het brood en de vissen. Hij blijft maar breken en uitdelen aan de discipelen, die het eten verdelen onder de mensen. Hij geeft zoveel als iedereen maar hebben wil. Dat gaat zo door totdat alle mensen hun buik heerlijk rond gegeten hebben.

Als iedereen verzadigd is zegt Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Haal nu de brokken maar op die overgebleven zijn.’
De discipelen komen vrolijk van verbazing terug met twaalf manden
vol brood- en visresten. Sommigen van hen hebben meegemaakt dat Jezus overdadig veel wijn gaf op een bruiloft in Kana. En kijk nu naar dat brood! Ze hebben zelf van de overvloed van Jezus’ wonderwerk uitgedeeld aan al die mensen, en daarbovenop krijgen ze ook nog meer dan genoeg voor zichzelf.

Ze lachen, rollen door het gras en porren elkaar van plezier.
‘We hebben meer dan tienduizend mensen te eten gegeven!’
Jezus lacht mee.
‘Nu iedereen aangesterkt is zal Ik de mensen naar huis sturen,’ zegt Hij. ‘Nemen jullie de boot, dan blijf Ik vannacht hier achter om in de bergen te bidden.’

Iedereen vertrekt, nog steeds verbaasd over het wonder waar ze allemaal deelgenoot van waren.

Overvloed
Jezus verrast ons graag met overvloed. Wij zien soms alleen maar wat we tekortkomen. Dan maken we ons zorgen. Maar Jezus heeft altijd meer dan genoeg. Als je jouw bezit of talent aan Hem toevertrouwt, kan Hij het gaan zegenen. Dan onstaat er een overvloed aan zegen waar jij en de mensen om je heen van mogen genieten.

Matteüs 14 vers 14-21, Marcus 6 vers 34-44, Lucas 9 vers 11-17, Johannes 6 vers 1-14

 

9 Jezus in de nacht

Jezus trekt zich onder de nachtelijke hemel terug op een bergtop. Hij wil alleen zijn met zijn Vader. Hij heeft dan ook veel te bespreken.
Jezus wil zijn verdriet over Johannes de Doper kwijt. Hij wil de ontwikkelingen die zijn discipelen doormaken bespreken. En Hij wil met zijn hemelse Vader afstemmen hoe Hij verder moet gaan met zijn opdracht.

Als Hij op zo’n dag als vandaag met al die mensen bezig is, vraagt Hij zich af of ze wel echt naar Hem willen luisteren. Zullen ze wel aannemen waarvoor Hij gekomen is, of willen ze met alle geweld hun eigen dromen waarmaken?
Hij hoorde hoe mensen Hem bij het eten vergeleken met Mozes, die het volk in de woestijn te eten gaf. Ze hopen dat Hij net zo’n leider zal zijn, die het beloofde land aan hen terug zal geven. Sommigen riepen zelfs dat Hij hun nieuwe koning moet worden. Ze wilden Hem al meenemen naar Jeruzalem.

Jezus weet dat Hij niet zal worden wat de mensen van Hem verwachten. Gods koninkrijk krijgt een heel andere koning. Hijzelf zal niet steeds groter worden, maar juist steeds kleiner, omdat Hij iedereen zal dienen. Die nacht ziet Hij duidelijk voor zich dat Hij zijn leven als voedsel voor alle mensen zal geven.

Intussen is er een zware wind opgestoken. Op het meer tobben Jezus’ discipelen met hun boot. Ze komen geen meter vooruit.
Tegen het ochtendgloren besluit Jezus om terug te gaan en de weg af te snijden door over het water te wandelen.

Als Hij de boot nadert raken zijn discipelen in paniek.
‘Waah! Een spook!’ roepen ze.
‘Moed houden jongens,’ zegt Jezus. ‘Niet bang zijn – Ik ben het.’
‘Bent U dat echt Heer?’ roept Petrus enthousiast. ‘Als dat zo is, dan wil ik wel met U meelopen over het water. Kan dat?’
‘Kom,’ antwoordt Jezus.
Petrus klimt uit het schip en stapt naar Jezus toe. Maar als hij de wind voelt en de golven om zich heen ziet, slaat de schrik hem om het hart. Op hetzelfde moment zinkt hij als een baksteen naar beneden.
‘Help! Red mij Heer!’ roept hij.
Jezus grijpt hem vast. Hij trekt hem omhoog en zegt: ‘Wat heb je toch weinig vertrouwen, Petrus. Waarom begon je te twijfelen?’

Zodra ze samen in de boot klimmen, gaat de wind liggen. Stil en beduusd bereiken de leerlingen met hun boot de wal.

Geloof
Jezus wil graag dat we in Hem geloven. Een ander woord voor geloven is vertrouwen. Hij wil dat we helemaal op Hem vertrouwen. Maar als je nou weinig geloof hebt, weinig vertrouwen? Dat is helemaal niet erg, want dat wil Jezus je graag geven. Hij doet dat met zijn Geest. Als Petrus later de heilige Geest ontvangt, ontvangt hij al het geloof dat van hem een geloofsheld maakt.

Matteüs 14 vers 22-33, Marcus 6 vers 45-52, Johannes 6 vers 15-21

 

10 Is Jezus soms te eten?

De volgende dag varen er overal bootjes uit om op zoek te gaan naar Jezus. Maar die is al thuis.
‘Hoe bent u hier gekomen?’ vragen een paar mensen als ze teruggekeerd zijn en Hem in de synagoge van Kafarnaüm vinden.
‘Gingen jullie vanochtend naar Mij op zoek omdat Ik jullie te eten heb gegeven?’ vraagt Jezus. ‘Denken jullie dat jullie bij God een streepje voor hebben omdat jullie zo goed zijn?’ vervolgt Hij. ‘Nou, vergeet het maar. Dat dachten de Israëlieten ook toen ze onderweg in de woestijn van Mozes manna kregen. Toch stierven ze allemaal. Ik zal jullie ander voedsel geven. Als je dat eet, ontvang je eeuwig leven. Het is voedsel dat je niet zelf kunt verdienen, maar dat je zomaar krijgt als je in Mij gelooft. Ik zal jullie brood uit de hemel geven.’
‘Fantastisch, dat willen we wel,’ zeggen de mensen die om Jezus heen zijn komen staan. ‘Laat ons daar maar elke dag van genieten.’
‘Ikzelf ben het brood uit de hemel,’ antwoordt Hij.
Hè – wat zegt Jezus nu? De omstanders zijn geschokt. Durft deze man te beweren dat Hij uit de hemel komt? Mooi niet: Hij komt gewoon uit Nazaret, dat boerendorp verderop.

‘Als jullie van Mij eten, zullen jullie nooit meer honger krijgen,’ vervolgt Jezus, ‘en als jullie in Mij geloven, zullen jullie nooit meer dorst krijgen.’ Nee, nu nog mooier! Moeten ze Hem opeten?
‘Ik ben het brood uit de hemel dat jullie eeuwig leven kan geven,’ zegt Jezus nog eens. ‘Ik geef mijn lichaam voor de wereld. Iedereen die van mijn vlees eet en van mijn bloed drinkt zal door Mij leven.’
‘Wil Hij dat we Hem opeten?’ mopperen de mensen. ‘Hij lijkt wel getikt!’ ‘Het gaat niet om het brood dat Ik jullie gisteren gaf,’ benadrukt Jezus. ‘Dat was fijn voor jullie buiken, maar het gaat erom dat jullie mijn Geest zullen ontvangen. Als jullie van Mij eten en drinken, blijf Ik in jullie en blijven jullie in Mij.’

Hem eten – die opmerking begint te irriteren. De meeste mensen lopen dan ook kwaad weg. Jezus had niet anders verwacht. Hij keert zich naar de discipelen die bij Hem achtergebleven zijn.
‘Jullie zijn Mij vrijwillig gevolgd,’ zegt Hij. ‘Als jullie het vervelend vinden wat Ik zeg, mogen jullie ook wel vertrekken.’
‘Nee Heer, we gaan niet weg,’ zegt Petrus, ‘want zoals U praat over het eeuwige leven doet geen ander het. U bent bijzonder, want U geeft ons geloof in de toekomst.’

Jezus glimlacht.
‘Daarom heb Ik jullie uitgekozen,’ zegt Hij. ‘Wat God voor wijsneuzen en betweters verborgen houdt, maakt Hij bekend aan mensen die zo eenvoudig willen zijn als kinderen.’
Maar direct daarop betrekt zijn gezicht als Hij zegt: ‘Toch zal een van jullie Mij verraden.’
Want Hij weet dat de Joodse leiders plannen maken om Hem uit de weg te ruimen. En Hij kan wel raden wie van zijn leerlingen ze in hun complot zullen betrekken. Er is er namelijk één bij die nooit in Hem geloofd heeft.

Jezus eten en drinken?
Ieder mens leeft door te eten en te drinken. Met die brandstof blijft je lichaam in conditie. Maar Jezus wil je daarbovenop zijn leven geven. Zijn eeuwige leven, van hemelse kwaliteit. Zoals jouw lichaam in leven blijft door voedsel en drinken, zo
leef je het eeuwige leven door Jezus’ woorden tot je te nemen en daarop te vertrouwen.

Johannes 6 vers 22-71, Exodus 16 vers 12-18, Psalm 78 vers 23-25