Deel 22 Jezus laat Gods koninkrijk zien

1. Jezus maakt van vissers mensenvissers
2. Jezus bevrijdt van demonen
3. Jezus vergeeft en geneest
4. Iedereen heeft een dokter nodig
5. Jezus doet pas echt goed
6. Jezus kiest zijn discipelen
7. Jezus verklaart mensen gelukkig
8. Bouw je huis op de rots
9. Het gebed om Gods koninkrijk
10. Jezus’ gelijkenissen

1 Jezus maakt van vissers mensenvissers

Jezus trekt van dorp naar dorp. Hij roept de mensen op om een ander leven te beginnen en onderwijst hen over het koninkrijk van God. De mensen luisteren graag naar Hem: Hij weet waarover Hij het heeft en Hij meent wat Hij zegt.

Vaak spreekt Jezus in de openlucht, bijvoorbeeld op het strand van Kafarnaüm aan het Meer van Galilea. Het is daar dan ook bijna altijd mooi weer.
Op een dag zijn hier zoveel mensen, dat Jezus besluit om vanuit een boot te onderwijzen. Simon Petrus zit verderop zijn netten te repareren. Jezus vraagt hem om zijn vissersboot een stukje van de oever af vast te leggen. Zo kan Hij gemakkelijk iedereen toespreken.

Als Jezus klaar is en Petrus zijn boot weer op het strand wil trekken, zegt Jezus tegen hem dat hij beter kan gaan vissen.
‘Vaar maar naar diep water om je netten uit te zetten, Petrus,’ zegt Hij. ‘Rabbi, we hebben de hele nacht geploeterd, maar niks gevangen,’ antwoordt Petrus.

Iedere visser weet dat dit niet het goede tijdstip is om te vissen. Maar als Petrus ziet hoeveel vertrouwen Jezus heeft in een goede vangst, brengt hem dat op andere gedachten.
‘Nou goed dan, als U het zegt, zal ik de netten uitwerpen,’ zegt hij.
Hij vaart naar diep water, samen met zijn broer Andreas en met Jezus, die in de boot is blijven zitten.
Ze gooien hun netten uit – en kijk: ze krijgen de vangst van hun leven. Wat een vis! Wat een vangst! Al snel zwermt er een witte wolk meeuwen om hen heen, krijsend om al die prooi. De vissers hebben zoveel succes, dat hun netten dreigen te scheuren.
De drie wenken om hulp; het schip van Jakobus en Johannes moet langszij komen om alle vis binnen te halen. Beide boten raken zo vol dat ze bijna zinken.

Als ze de netten in hun boten leeggestort hebben, kijkt Petrus Jezus aan. Het dringt tot hem door dat hij een wonder heeft meegemaakt. Hij valt tussen de spartelende vissen op zijn knieën.
‘Rabbi, ga alstublieft weg; ik kan niet in uw nabijheid zijn,’ zegt hij tegen Jezus. ‘Ik ben zo slecht, ik ben een mens vol zonde.’
De andere vissers knikken. Ze voelen zich onwaardig in het bijzijn van deze bijzondere man. Maar Jezus stelt hen gerust: Hij denkt niet in goed of slecht, Hij ziet alleen wat God van plan is met deze jonge kerels.
‘Niet bang zijn Petrus,’ zegt Hij. ‘Voortaan zul je mensen vangen.’
Als ze weer aan de wal zijn, zegt Jezus: ‘Kom mee, achter Mij aan, dan zal Ik jullie vissers van mensen maken.’
De mannen laten hun schepen, hun vangst en hun hele familiebedrijf achter en volgen Jezus.

Jezus volgen
Jezus zoekt altijd naar mensen die Hem zo vertrouwen dat ze Hem graag willen volgen. Hij wil iets bijzonders van hun leven maken. De gewone dingen die je doet worden dan heel speciaal, omdat je ze voor Hem gaat doen. Dan zorgt Hij ervoor dat door alles wat jij doet, ook weer andere mensen blij worden.

Matteüs 4 vers 18-22, Marcus 1 vers 16-20, Lucas 5 vers 1-11

 

2 Jezus bevrijdt van demonen

Dezelfde dag nog bezoeken Jezus en zijn vrienden de synagoge van Kafarnaüm. Een man staat uit de banken van het leerhuis op en begint met een rauwe stem te brullen.
‘Hé! Wat heb jij met ons te maken, Jezus van Nazaret!’ roept hij. ‘Ben je soms gekomen om ons leven in de war te schoppen? Wil je ons vernietigen? Ik weet wel wie je bent: je bent de heilige van God!’
De man schreeuwt niet met zijn eigen stem, maar met de stem van een demon die in hem huist.
‘Zwijg en ga uit hem weg!’ zegt Jezus streng.
De man valt schuddend op de grond en met een kreet verdwijnt de demon.
De mensen zijn verbijsterd.
‘Wat is dit allemaal?’
‘Dit onderwijs heeft gezag!’
‘Zelfs onreine geesten doen wat Hij zegt!’

Jezus verlaat de synagoge en gaat naar het huis van Petrus en Andreas, een stukje verderop. De jongens hebben Hem verteld dat de schoonmoeder van Petrus daar met koorts op bed ligt. Jezus pakt haar bij de hand en helpt haar overeind. Op hetzelfde moment verdwijnt de koorts.

Het nieuws van de wonderen die Jezus doet gaat als een lopend vuurtje rond. De hele stad loopt uit om zieke en bezeten mensen bij Jezus te brengen. Tot laat in de avond is Hij bezig om hen te genezen. Hij legt iedereen om de beurt de handen op en beveelt demonen om te zwijgen en te verdwijnen.

Die nacht slaapt Jezus maar kort. Nog voor het licht wordt gaat Hij de bergen in om te bidden.
Zijn taak is begonnen. Er ontstaat nu veel beweging: mensen uit de wijde omtrek komen op Hem af. Hij wil hen voorbereiden op Gods koninkrijk, maar Hij weet dat ze vooral voor de wonderen komen. Hoe moet Hij zich daarin opstellen? Wat wil zijn Vader, wat is de volgende stap? Hij weet het. Zijn Vader geeft Hem alle vertrouwen. In de stilte van de nacht ervaart Hij een diepe rust.

Als het licht wordt, gaan Petrus en de anderen naar Jezus op zoek. Ze vinden Hem op een afgelegen plek in de natuur.
‘Wat doet U hier?’ vragen ze. ‘Iedereen wacht op U.’
‘Rustig maar,’ zegt Jezus. ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omgeving. Daar moeten ze het goede nieuws ook horen, want ben Ik daarvoor niet gekomen?’

Ze trekken heel Galilea door, van dorp naar dorp en van stad naar stad. Jezus maakt het goede nieuws van de komst van Gods koninkrijk overal bekend. Zijn leerlingen zien hoe Hij dat doet: Hij geeft onderricht over Gods koninkrijk en toont de kracht ervan door mensen te genezen en te bevrijden.

Wonderen
Evangelie betekent ‘goed nieuws’. Het evangelie is niet alleen goed nieuws om te horen. Het is ook goed nieuws om te beleven. Waar Gods koninkrijk verschijnt gebeuren wonderen. Alle evangelieschrijvers schrijven daar over. Ze noemen alleen al 41 genezingen. De terreur die Satan in de wereld uitoefent wordt gebroken. Jezus laat zien dat Hij de baas is. God wil het goede voor alle mensen.

Marcus 1 vers 23-39, Lucas 4 vers 33-44, Matteüs 8 vers 14-17, Jesaja 53 vers 4

 

3 Jezus vergeeft en geneest

Jezus keert na verloop van tijd weer terug naar Kafarnaüm. Zijn huis zit meestal stampvol met mensen uit de wijde omtrek die naar Hem willen luisteren.
Op een dag is het zo druk, dat veel toehoorders buiten moeten blijven staan.

Vier mannen willen hun vriend bij Jezus brengen. Die jongen is verlamd, ze dragen hem op een matras. Als ze zien dat de deur geblokkeerd wordt door een mensenmenigte, besluiten ze het platte dak op te klimmen.
Ze breken het dak open en zien Jezus daarbeneden staan.

Jezus kijkt geamuseerd omhoog. De mannen hebben touwen aan de matras geknoopt en laten hun verlamde vriend naar beneden zakken. Ze willen dat Jezus hem toespreekt en geneest. Jezus ziet het voor zich gebeuren. Hij is verbaasd over hun moed: die vrienden hebben veel geloof!

‘Kind, je zonden zijn je vergeven,’ zegt Hij tegen de jongen aan zijn voeten.

Er staan wetgeleerden in de woning van Jezus die beginnen te mopperen. ‘Hoor je wat Hij zegt?’ zegt er een. ‘Hij vergeeft die knul zomaar z’n zonden.’
‘Dat is godslasterlijk – alleen God kan zonden vergeven,’ zegt een ander. ‘Wie denkt Hij wel dat Hij is?’ bromt er weer een ander. ‘Zo gemakkelijk krijg je Gods vergeving niet! Hij doet net alsof Hij een priester is die namens God vergeving mag uitspreken.’
‘En dan nog,’ antwoordt een ander. ‘Al was Hij een priester, je moet je aan de wet houden en als je die hebt overtreden moet je eerst je zonden belijden en offers brengen om het goed te kunnen maken. Hij kan niet zomaar zonden vergeven.’

‘Waarom denken jullie zo?’ zegt Jezus als Hij het protest hoort.
Hij is verbaasd over de weerstand die mensen tegen Gods genade hebben. Ze denken liever aan zonde, schuld en straf. Maar Hij is juist gekomen om vergeving en vrijspraak te brengen.
Jezus raakt steeds sterker doordrongen van de betekenis van zijn naam. Bij zijn geboorte zei de engel al dat Hij het volk zou redden uit de zonde. En Johannes de Doper wees Hem aan als het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt.
Daarom zegt Hij: ‘Denken jullie dat Ik van God geen volmacht heb gekregen om hier op aarde iemands zonden te vergeven? Dan heb ik een vraag aan jullie. Wat is gemakkelijker: tegen een verlamde te zeggen dat zijn zonden vergeven zijn, of te zeggen dat hij zijn bed moet oppakken en weg moet lopen?’
De omstanders zwijgen.
‘Ik heb wel degelijk het gezag gekregen om hier op aarde jullie zonden te vergeven!’ zegt Jezus.
Hij buigt zich naar de verlamde jongen toe.
‘Daarom zeg ik tegen jou: sta op, pak je bed op en ga naar huis.’
Meteen staat de jongen op. De menigte wijkt uiteen als hij met matras en al de deur uitloopt. Er wordt gemompeld, gelachen, gejuicht.
‘Zoiets hebben we nog nooit gezien!’ roepen ze, en ze loven God.

Uit de min, in de plus
Jezus heeft van God het mandaat gekregen om al onze zonden te vergeven. Als je dat gelooft, kun je ook aannemen dat Hij je nog veel meer kan geven. Hij haalt je niet alleen uit de schuld, de schaamte en de angst voor veroordeling. Nee, Hij bevrijdt, geneest, herstelt en zegent je ook. Kortom: Hij haalt je niet alleen uit de min, maar Hij plaatst je daarbovenop ook nog in de plus.

Matteüs 9 vers 1-8, Marcus 2 vers 1-12, Lucas 5 vers 17-26, Exodus 34 vers 5-7, Psalm 103

 

4 Iedereen heeft een dokter nodig

Jezus stapt zijn huis uit naar buiten. Hij wandelt door de stad, gevolgd door zijn leerlingen.
Op de handelsweg die van noord naar zuid loopt wordt tol geheven. Het is een oude weg, die door de Romeinen werd bestraat en van wegwijzers voorzien. Er passeren voortdurend boeren met hun vee, handelsreizigers, karavanen, militaire colonnes. Het is er een drukte van jewelste.

Bij de hefboom zit een tollenaar. Het is Matteüs, die door de Joden Levi wordt genoemd. Hij is niet erg populair bij de Joden: hij werkt voor de Romeinse bezetters. Romeinen zijn net als alle andere buitenlanders in de ogen van Joden ongelovige heidenen. Als je met heidenen optrekt en heidens geld in je handen neemt ben je volgens de Joodse wet onrein. Je bent uitgesloten van het normale Joodse leven.

Jezus ziet Matteüs zitten en zegt: ‘Volg Mij!’
Matteüs is verbaasd. Altijd hebben mensen hem verworpen, maar hier is Iemand die hem zijn vriendschap aanbiedt. Plotseling voelt hij zich bevrijd. Hij staat dan ook van zijn loket op en gaat achter Jezus aan.

Matteüs is zo blij, dat hij Jezus bij zich thuis uitnodigt en Hem een feestmaaltijd aanbiedt. Hij vraagt er ook nog familie, collega’s en vrienden bij om het feest compleet te maken.
Jezus ligt op een ligbank aan een rijk gedekte tafel, zoals dat in Oosterse landen gaat. Hij geniet van de feeststemming. Maar buiten klitten groepjes schriftgeleerden en Farizeeërs samen om hun kritiek te spuien. Ze roepen er een paar leerlingen van Jezus bij.

‘Wat zien we, is die rabbi van jullie thuis bij zondaars?’
‘Kan het jullie dan niet schelen dat Hij zich verontreinigt door met dat soort volk om te gaan?’
‘Hij maakt zichzelf totaal ongeloofwaardig als Hij de wet niet in acht neemt.’

Jezus hoort het gekibbel bij de deur. Hij komt naar buiten en zegt dat Hij er anders over denkt. Hij wil mensen namelijk niet zien als zondaars die schuldig zijn en straf verdienen, maar als zieken die genezing nodig hebben. God is immers barmhartig?

‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke mensen wel,’ zegt Hij. ‘Die bied Ik een nieuw leven aan. Ik ben gekomen om juist die mensen te helpen die weten dat ze slecht zijn en hulp nodig hebben, maar niet de mensen die denken dat ze wel goed genoeg zijn.’

Rabbi
Een rabbi is een leraar. Hij wordt ook wel ‘meester’ genoemd. Meestal komen jonge mannen hem vragen of ze zijn leerlingen mogen zijn. Jezus wordt ook rabbi genoemd. Maar Hij kiest zelf zijn leerlingen (zijn ‘discipelen’) uit, omdat God een plan heeft met die jongens. Jezus is hun meester, trainer, coach. Ze vormen samen een wandelende school. Doordat ze met Jezus optrekken zullen ze God goed leren kennen als hun Vader.

Matteüs 9 vers 9-13, Marcus 2 vers 13-17, Lucas 5 vers 27-32, Exodus 33 vers 19

 

5 Jezus doet pas echt goed

Het is een sabbatsdag, de zevende dag van de week, de dag waarop de Joden volgens hun wet niet mogen werken.
Jezus loopt met zijn leerlingen door de korenvelden in de heuvels van Galilea. Ze hebben onderweg met elkaar gepraat en gelachen en een middagdutje gedaan onder de bomen. Omdat het al laat wordt en ze honger krijgen plukken sommige van hen wat aren. Ze wrijven de korrels stuk tussen hun handen en eten die op.

Er lopen Farizeeërs met hen op die dat zien. Ze zijn verontwaardigd, want koren malen is werken. En dat op de sabbatsdag. Ze stappen op Jezus af.
‘Uw leerlingen doen iets wat op deze dag niet mag,’ zeggen ze. ‘Ze werken op de rustdag. Waarom zegt U daar niets van?’
‘Hebben jullie niet gelezen in de Schrift dat David net zoiets deed?’ antwoordt Jezus. ‘Hij en zijn vrienden kregen ook honger en ze aten vervolgens het brood op uit het huis van God. Dat mochten alleen de priesters eten, maar ze aten het toch. Ik zeg jullie: Ik ben heer en meester over de sabbat.’

De Farizeeërs weten niet wat ze zeggen moeten. Heeft Jezus gelijk of is hij alleen maar brutaal? Maar Jezus is nog niet klaar met zijn antwoord. ‘En nog iets,’ gaat Hij verder. ‘Hebben jullie niet gelezen dat de priesters op de sabbat mogen werken omdat ze dan hun dienst in de tempel moeten verrichten? Ik zeg jullie: Ik ben meer dan de tempel. Jullie begrijpen niet wat God bedoelt als Hij zegt dat Hij barmhartigheid wil en geen offers. Daarom veroordelen jullie onschuldige mensen.’
De Farizeeërs lopen boos weg, terwijl de discipelen lekker verder eten.

Tijdens een andere sabbatsdag ontmoet Jezus in de synagoge iemand met een verschrompelde rechterhand. De Farizeeërs letten goed op wat Jezus doet op deze rustdag. Maar Jezus trekt zich daar niets van aan. ‘Kom eens hier in het midden staan,’ zegt Jezus tegen de man.

‘Wat is goed, wat slecht?’ vraagt Hij aan de bezoekers van het leerhuis. ‘Mag je op deze dag iets goeds doen, of is dat slecht? Mag je een leven redden, of moet je het verloren laten gaan?’
Hij kijkt de schriftgeleerden een voor een aan.

‘Strek je hand uit,’ zegt Hij vervolgens tegen de man in het midden.
Die doet wat Jezus zegt – en er schiet direct leven in zijn hand. Kijk hoe hij zijn hand kan draaien en zijn vingers kan strekken en buigen!
De Farizeeërs zijn razend. Ze beginnen met elkaar te overleggen of ze Jezus niet het zwijgen op kunnen leggen.

Schriftgeleerden
De Joodse schriftgeleerden en Farizeeërs vertellen de mensen graag hoe speciaal Israël is met alle wetten en rituelen. Ze leggen ook uit hoe alle offers werken. En hoe de mensen zich moeten gedragen. Zelf zijn ze daar de besten in. Ze denken dan ook dat God daarom wel blij met hen moet zijn. Maar wat ze vaak niet begrijpen is dat God een tegenstander is van trotse mensen. Alleen nederige mensen geeft Hij genade.

Matteüs 12 vers 1-13, Marcus 2 vers 23-28, 3 vers 1-5 en 23-28, Lucas 6 vers 1-10, Deuteronomium 23 vers 26, 1 Samuël 21 vers 2-7, Leviticus 24 vers 9, Hosea 6 vers 6

 

6 Jezus kiest zijn discipelen

Jezus trekt zich niets aan van de kritiek die Hij krijgt. Hij reist weer verder met zijn leerlingen. Hij ziet hoe moe de mensen zijn, omdat ze zich altijd moeten afvragen of ze wel voldoen aan de eisen van de wet. Wie is er goed, wie beter, wie de beste? En wie is er slecht? Hij voelt medelijden met hen, omdat ze opgejaagd zijn en nooit rust hebben. Hoe ze ook hun best doen, ze voelen zich altijd weer tekortschieten.

‘Kom bij Mij als je moe bent van alle lasten die je neerdrukken,’ zegt Jezus tegen de mensen die Hem volgen, ‘dan geef Ik jullie rust.’
Hij bedenkt een voorbeeld waarmee Hij duidelijk kan maken wat Hij voor de mensen doet als ze bij Hem komen.
‘Stel je voor dat een oud en een jong trekpaard samen onder één en hetzelfde juk lopen,’ zegt Hij. ‘Het oude trekt de last, het jonge loopt alleen maar mee. Zo draag Ik jullie lasten en maak Ik ze voor jullie licht. Kijk maar eens hoe nederig Ik op God vertrouw en hoe zachtmoedig Ik daardoor ben. Als je ook zo wordt, zul je de rust vinden die je zo hard nodig hebt.’

Jezus is begaan met al die mensen die zo hunkeren naar genade. Wie vertelt ze het goede nieuws dat ze op Hem mogen vertrouwen?
‘Kijk eens naar de oogst,’ zegt Jezus als Hij zijn leerlingen op al die mensen wijst. ‘Kijk hoe groot die is. Maar er zijn weinig arbeiders om de oogst binnen te halen. Bidden jullie of de eigenaar van de oogst arbeiders in zijn oogst wil uitsturen.’

Dan trekt Jezus zich weer in de bergen terug om te bidden.
Hoe wil zijn hemelse Vader dat Hij verder gaat?
Hij heeft al zoveel rondgereisd, onderwijs gegeven, mensen genezen
en bevrijd. Nu wordt het tijd dat Hij hulp gaat inschakelen. Wie mag Hij uitkiezen om samen met Hem het koninkrijk van God te verkondigen en namens Hem mensen te genezen en te bevrijden?
Hij bidt de hele nacht door. Hij bidt speciaal voor de mannen en vrouwen die trouw met Hem optrekken als zijn leerlingen.

De volgende ochtend roept Hij hen bij zich. Twaalf van hen kiest Hij uit om namens Hem op te treden.
Jezus wijst de broers Petrus en Andreas aan, de vissers die Hem al bij de Jordaan volgden. Jakobus, Johannes, Filippus en Natanaël waren daar toen ook al bij, die zal Hij ook uitzenden. Verder kiest Hij Tomas uit, Matteüs de tollenaar, een andere Jakobus, Taddeüs, Simon de Zeloot en Judas Iskariot. Hij zal die twaalf er na een training op uitsturen.

Twaalf discipelen
Waarom kiest Jezus precies twaalf leerlingen uit? Omdat Hij een nieuw begin maakt. Het volk Israël begon met twaalf stamvaders, de zonen van Jakob. Samen vormden ze Gods volk. Nu zullen mensen uit alle volken samen Gods volk gaan vormen. Want Jezus zal zijn twaalf discipelen (ook wel apostelen genoemd) de hele wereld in sturen.

Matteüs 11 vers 28-29, Matteüs 9 vers 35-38, Marcus 3 vers 13-19, Lucas 6 vers 12-16, Genesis 49 vers 28, Openbaring 21 vers 10-14

 

7 Jezus verklaart mensen gelukkig

Jezus wandelt weer met zijn leerlingen door de heuvels van Galilea. Het is een stralende dag: insecten zoemen in het kruidige gras, zwaluwen gieren door de lucht, een briesje wind strijkt door de haren van de wandelaars. De leerlingen zijn graag in de buurt van Jezus. Ze voelen zich bevoorrecht. Het is fijn om met Hem op te trekken, niet alleen omdat Hij van die wonderen doet, maar ook omdat Hij zoveel goede dingen zegt.

Soms begint Hij te spreken en sta je verbaasd hoe wijs Hij is. Hij is zo anders dan alle andere rabbi’s die je leren hoe je leven moet. Als je naar hen luistert, krijg je het gevoel dat je het nooit goed genoeg doet. Maar Jezus maakt zijn leerlingen allereerst duidelijk hoeveel God van hen houdt, zodat ze graag willen gaan doen wat Hij zegt. Ze hebben er alle vertrouwen in dat God hen daarbij zal helpen.

De leerlingen zoeken een berghelling op, waar Jezus goed te horen is als Hij onderwijs wil geven. Iedereen gaat zitten, ook de mensen die achter hen aan gekomen zijn om naar Hem te luisteren.
Jezus begint zijn volgelingen te vertellen hoe goed God is voor kwetsbare mensen zoals zij.

‘Gezegend ben je als je leeg bent van jezelf. Je wordt vol van Gods koninkrijk.
Gezegend ben je als je verdriet hebt. Je zult getroost worden.
Gezegend ben je als je zachtmoedig bent. Je zult de aarde in bezit krijgen.
Gezegend ben je als je naar gerechtigheid hunkert. Die zul je in overvloed krijgen.
Gezegend ben je als je barmhartig bent. Je zult veel barmhartigheid terugkrijgen.
Gezegend ben je als je zuiver en eerlijk bent. Dan zul je God zien.
Gezegend ben je als je vrede sticht. Je zult een kind van God genoemd worden.
Gezegend ben je als je vervolgd wordt om het goede. Voor jou is Gods koninkrijk.’

De leerlingen zijn verbaasd en ontroerd over zoveel genade: Jezus verklaart hen zomaar gelukkig! En hoor eens wat voor beloften Hij hen geeft!
Maar Jezus is nog niet klaar daar op die berg. Hij vertelt wat Hij nog meer in zijn leerlingen ziet.

‘Jullie zijn het zout dat de aarde zijn smaak geeft,’ zegt Hij. ‘Zorg dat
je pittig blijft. Jullie zijn ook het licht van de wereld. Zorg dat je blijft schijnen. Laat de mensen zien dat het Gods werk is dat jij zo bent, zodat ze Hem de eer zullen geven voor al het goede dat je doet.’
De leerlingen knikken. Ze zullen dat zout zijn. Smaakmakend. Bederfwerend. Dorstwekkend. En dat licht van de wereld ook, waar de duisternis voor moet wijken. Dat zullen ze zijn, omdat Jezus het zegt.

De bergrede
Koningen houden een ‘troonrede’ om te vertellen wat ze van hun burgers verwachten. Doen de mensen dat niet, dan worden ze gestraft. Jezus houdt een ‘bergrede’ om te vertellen wat zijn volgelingen van God mogen verwachten. En wat dat uitwerkt in hun leven. Jezus benadrukt dat ze bevoorrecht zijn. ‘Gezegend ben je’ betekent dan ook: gelukkig ben je.

Matteüs 5 vers 1-16, Lucas 6 vers 20-23, Marcus 9 vers 50, Lucas 14 vers 35-36

 

8 Bouw je huis op de rots

In Israël zijn de mensen opgevoed met de wet van Mozes. Die kennen ze uit hun hoofd. Jezus kent de wet natuurlijk ook, maar Hij heeft er een heel andere kijk op. Hij vertelt dat mensen die op Hem vertrouwen veel beter Gods wil zullen begrijpen dan de mensen die goed proberen te zijn door zich zo strikt mogelijk aan de wetsregels te houden.

‘Doe meer dan de wet van je vraagt,’ zegt Hij daar op die berg in Galilea. ‘De wet zegt dat je niet moet moorden. Maar Ik zeg dat je zelfs niet moet schelden.
De wet zegt dat je niet moet scheiden. Maar Ik zeg dat je geen enkele vrouw moet begeren, behalve je eigen vrouw.
Je zou je oog moeten uitrukken als dat je verleidt om iets te begeren wat niet van jou is.
En als je hand iets wil stelen, zou je hem moeten afhakken.’

De toehoorders schrikken van die woorden. Wie kan er zo leven?

‘Vertel het aan niemand anders als je iets weggeeft,’ gaat Jezus verder. ‘En als je iets uitleent, vraag het dan niet terug.
Zweer niet, maar hou je aan je woord.
Zet niemand iets betaald, maar beheers jezelf.
Veroordeel niemand, dan word je zelf ook niet veroordeeld.
Zegt de wet oog om oog, tand om tand? Ik zeg jullie: als iemand je op je rechterwang slaat, keer hem dan ook de linker toe.
Heb niet alleen je vrienden lief, maar ook je vijanden.
Doe dus met andere mensen zoals je wilt dat andere mensen met jou zullen doen.’

De menigte die op de berghelling naar Jezus luistert zit er verslagen bij. Hoe kunnen ze ooit volbrengen wat Hij zegt?
Maar Jezus is nog niet uitgesproken.‘Jullie moeten volmaakt zijn zoals jullie hemelse Vader dat is,’ zegt Hij met een glimlach. ‘Lijkt jullie dat onmogelijk? Vertrouw op Mij, jullie hebben Mij nodig.’

De discipelen zijn benieuwd hoe ze ooit kunnen voldoen aan wat Jezus zegt. Wie kan er ooit volmaakt zijn? Dat is God alleen.
Maar dan vertelt Jezus dat Hij ervoor kan zorgen. Als ze niet langer op zichzelf vertrouwen, maar op Hem, gaat hun leven er anders uitzien. Als ze alles geloven wat Hij zal volbrengen.

‘Stel je voor dat je leven als een huis is dat je bouwt,’ zegt Hij. ‘Als je goed luistert en doet wat Ik zeg ben je wijs. Dan bouw je je levenshuis op een rots. Dat fundament is niet stuk te krijgen, zelfs niet als er storm komt of een hevige vloed. Maar als je niet luistert en niet doet wat Ik zeg ben je dwaas. Dan bouw je je levenshuis op drijfzand.’

Jezus vervult de wet
Jezus maakt duidelijk dat niemand de wet van God kan houden, hoewel dat wel zou moeten. Hij is de enige die dat kan, omdat Hij zonder zonde is. Daarom heb je Hem nodig. Hij is namelijk niet gekomen om nieuwe wetten te maken, maar nieuwe mensen. Hij zal er allereerst voor zorgen dat de wet niets meer in kan brengen tegen iedereen die op Hem vertrouwt. Dat gebeurt door het wonder van het kruis. Daarna zal Hij mensen die in Hem geloven leren te doen wat God graag wil. Dat gebeurt door het wonder van de Geest.

Matteüs 5 vers 17-48, 7 vers 1-12, 24-28 Lucas 6 vers 27-37, 46-49, Exodus 20 vers 1-17, Leviticus 24 vers 15-20, Deuteronomium 19 vers 21, Leviticus 20 vers 7-8, Romeinen 5 vers 1-5

 

9 Het gebed om Gods koninkrijk

De leerlingen zien hoe intiem Jezus met God als Vader omgaat als Hij bidt. Zo kennen ze God nog niet. Daarom willen ze graag weten hoe ze moeten bidden.
‘Leert U ons eens een gebed,’ vragen ze. ‘Johannes de Doper deed dat ook. Wat zou U ons leren?’

Jezus wil dat ze zich in hun gebeden zullen voorbereiden op de komst van Gods koninkrijk. Op alles wat Hij zal volbrengen. Daarom zegt Hij: ‘Bid maar dit gebed.

Onze Vader in de hemel
Laat uw naam geheiligd worden
Laat uw koninkrijk komen
Laat uw wil gebeuren
Zoals het in de hemel is, laat het zo ook hier op aarde gebeuren
Geef ons elke dag uw brood
Bescherm ons tegen de verleidingen van de boze
Vergeef onze schulden
We zullen ook de mensen vergeven die ons iets schuldig zijn.

Zo moeten jullie bidden,’ zegt Jezus, ‘want vergeven is het belangrijkste in Gods koninkrijk. Omdat God jullie vergeeft, moeten jullie ook ieder ander vergeven.’
Dat zegt Jezus als zijn leerlingen Hem om een voorbeeldgebed vragen. Hij wil namelijk dat ze klaar zijn voor Gods koninkrijk dat eraan komt.

Maar dat is nog niet alles; Hij heeft nog iets belangrijks waarvoor ze mogen bidden. Ook dat zal hen helpen om zich voor te bereiden op de komst van Gods koninkrijk.
‘Jullie moeten om de heilige Geest vragen,’ vervolgt Hij.

En Hij vertelt hoe graag God die wil geven.
‘Stel je voor dat je midden in de nacht een vriend voor je deur krijgt die je vraagt om drie broden. Hij heeft namelijk plotseling bezoek gekregen en daarom heeft hij eten nodig. Je zou hem met lege handen weg kunnen sturen omdat het al zo laat is. Maar dat doe je niet, omdat hij je vriend is. Nee, je geeft hem alles wat hij nodig heeft. Zo is het toch?’ De discipelen knikken.
‘Nou, dat doet jullie hemelse Vader ook,’ gaat Jezus verder. ‘Hij wil jullie maar wat graag zijn Geest geven, die jullie nodig zullen hebben om nieuwe mensen te kunnen zijn.’

De discipelen zijn verbaasd. Dat je zoveel mag verwachten als je bidt! ‘Vraag en je zult ontvangen,’ zegt Jezus, ‘zoek en je zult vinden, klop en Hij zal opendoen.’

Dankgebed
Het ‘Onze Vader’ is een wereldberoemd gebed geworden. Maar het is voor mensen die in Jezus geloven geen vraaggebed meer. Het moet niet nog gebeuren, het is al gebeurd. Jezus heeft namelijk zelf alles verhoord wat Hij zijn leerlingen leerde bidden. Dankzij Hem is Gods koninkrijk gekomen. Daarom is het ‘Onze Vader’ voor iedereen die in Jezus gelooft een dankgebed.

Matteüs 6 vers 9-15, Lucas 11 vers 1-4, Johannes 3 vers 3-5, Handelingen 26 vers 16-18, Efeziërs 1 vers 7

 

10 Jezus’ gelijkenissen

Jezus vertelt zo’n veertig gelijkenissen. De bekendste zijn ‘De zaaier’, ‘De verloren zoon’, ‘Het verloren schaap’, ‘De barmhartige Samaritaan’ en ‘Het huis op de rots’.
De gelijkenissen van Jezus zijn korte verhalen die je helpen om God en zijn koninkrijk beter te begrijpen. Het kunnen grappige verhalen zijn (een vrouw vindt haar verloren penning terug). Of sterke verhalen (iemand die negenennegentig schapen achterlaat om er een te zoeken). En ook ontroerende verhalen (een Samaritaan die een beroofde man helpt). Soms vertelt Jezus een uitgebreid verhaal, een andere keer gebruikt Hij één zin. Soms vertelt Hij er de betekenis bij, soms ook niet. Maar altijd zijn de gelijkenissen bedoeld om je meer inzicht te geven in Gods omgang met mensen.

Eén van Jezus’ gelijkenissen is een eenvoudig verhaal. Daarmee legt Hij uit hoe zijn gelijkenissen werken. Een zaaier zaait zaad. Niet al het zaad levert evenveel op. Het zaad is wel goed, maar niet alle grond waar het in valt is klaar om de volle opbrengst te geven.
Gods Woord is als dat zaad, vertelt Jezus. Het doet altijd zijn werk. De grond is ons hart, zegt Hij. In de gelijkenis van het zaad spoort Hij je aan om zijn woord in je hart te ontvangen en er veel vrucht van te verwachten.

In het verhaal van de zaaier geeft Jezus je sleutels om zijn gelijkenissen te begrijpen. Er spelen een paar belangrijke dingen, die ook in de andere gelijkenissen terugkomen.
Ten eerste gaan ze altijd over Gods koninkrijk. In elke gelijkenis wil Jezus namelijk duidelijk maken hoe Gods heerschappij werkt. Daarom begint Hij vaak met de vraag: ‘Waar zal ik het koninkrijk van God mee vergelijken?’
Ten tweede zit er in een gelijkenis altijd een geheim verborgen. Pas als je in Jezus gelooft en zijn liefde hebt aanvaard (‘Wie heeft …’), zul je de betekenis snappen en er rijkdom uit ontvangen (‘… zal nog meer krijgen’).
Ten derde doet Gods Woord altijd zijn werk. Het is immers als zaad in je hart. Als je het hoort en aanvaardt, zal het vrucht dragen – en hoe! ‘En het zal overvloedig zijn,’ benadrukt Jezus.

Hoe kan het zaad opkomen? Geef het de tijd. Je moet het zaad niet verwarren met de vrucht. Je kunt de vrucht niet uit het zaad tevoorschijn trekken, dat heeft tijd nodig.
‘De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort,’ vertelt Jezus, ‘eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar.’ Gods Woord heeft altijd effect in je leven, let maar op.

In de hemel, ook op aarde
Het koninkrijk van God heet in het evangelie van Matteüs ‘het koninkrijk van de hemel’. Dat maakt mooi duidelijk waar het in de gelijkenissen om draait. Dat Gods wil zoals die in de hemel vaststaat nu ook op aarde gebeurt, dankzij alles wat Jezus voor ons volbracht. Hoe? Door wat zijn Woord uitwerkt in ons hart. We weten dat we geliefd zijn en gaan steeds meer van anderen houden.

Matteüs 13, Marcus 4 vers 1-34, Lucas 8 vers 4-18, Jesaja 55 vers 10-11