Deel 21 Hoe Jezus begint

Rode draad …
1. Johannes de Doper
2. De stem in de woestijn
3. Het geluid van revolutie
4. Jezus laat zich dopen
5. Overwinning in de woestijn
6. Een geopende hemel
7. Het eerste wonderteken
8. Hoe je Gods koninkrijk binnenkomt
9. Jezus roept het genadejaar uit

 

Rode draad …

Waarom die wonderlijke geboorte van Jezus? Waar komt Hij vandaan, wat is zijn toekomst? Als God zijn hemelse Vader is, wat is dan zijn taak op aarde? Tot zijn dertigste heeft Hij daarover nagedacht, de Schrift erop nageslagen, in stilte gebeden. Nu klinkt uit de woestijn het signaal om met zijn opdracht te beginnen. Zullen de mensen geloven wat Hij zegt?

 

1 Johannes de Doper

In de kale bergen van de woestijn loopt een man te roepen.
‘Maak je klaar voor Gods koninkrijk!’
Nieuwsgierige reizigers houden de pas in om te horen wat hij te zeggen heeft. Ze zien iemand die zich blijkbaar nog nooit heeft geschoren. Hij loopt daar rond in een ruige mantel van kamelenhaar, bijeengehouden door een leren riem.

Dag in dag uit staat hij daar in de wildernis van Judea te roepen. Uit de wijde omtrek komen er mensen op hem af. Hoor eens wat hij zegt … ‘Maak je klaar, want het koninkrijk van God komt eraan! Heel de wereld zal ervan weten! Ga anders leven, maak je klaar!’

Wat zegt die zonderling? Gaat God eindelijk zijn koninkrijk vestigen? Zal de profetie dat er een koning komt die Israël van al zijn onderdrukkers zal bevrijden nu dan toch in vervulling gaan? Hoe weet die man dat zo stellig?

Plotseling duikt hij op bij de rivier de Jordaan. Hij staat daar aan de oever waar de Israëlieten honderden jaren geleden voor het eerst het beloofde land binnentrokken. Hij roept een nieuw begin uit. Hij kondigt een nieuw koninkrijk aan.

Er komen meer en meer mensen op Johannes af. Hij spreekt over Gods koninkrijk en wijst naar het water.
‘Als je Gods koninkrijk wilt binnengaan, moet je je in dit water laten onderdompelen!’ roept hij. ‘Zo laat je zien dat je schoongewassen wil worden van al je slechte dingen. Noem ze maar op, al die dingen, maar laat ze dan ook achter je.’

Veel toehoorders vinden het wel een goed idee om zich klaar te maken voor dat nieuwe koninkrijk dat er blijkbaar aankomt. Ze laten zich graag dopen door Johannes, die al snel Johannes de Doper wordt genoemd.

Tussen het dopen door waarschuwt Johannes de wetgeleerden en Farizeeërs, die denken dat ze het allemaal zo goed weten. ‘Slangenkinderen!’ roept hij. ‘Denk niet dat jullie bij God een streepje voor hebben omdat jullie afstammen van Abraham. Jullie moeten laten zien dat jullie goed willen leven, anders ontkom je niet aan Gods oordeel. Jullie vergelijken Israël zo graag met een boom. Maar als hij geen vrucht draagt, ligt de bijl al klaar om hem om te hakken en in het vuur te werpen.’

Veel mensen willen niets liever horen dan dat Gods koninkrijk eraan komt. Ze willen ook wel beter hun best doen. Maar hoe kunnen ze zichzelf veranderen?
‘Jullie moeten je bekeren,’ zegt Johannes. ‘Laat zien dat jullie anders willen leven – en gedraag je er dan ook naar.’
Tegen de rijken die zich laten dopen zegt hij: ‘Als je een dubbel stel kleren hebt, deel die dan met de armen. Als je eten genoeg hebt, geef ervan weg.’
Tegen de tolheffers en belastingbeamten: ‘Vraag niet meer dan je is opgedragen.’
En tegen de soldaten: ‘Plunder niet, pers niemand iets af en laat je niet omkopen.’

Dopen
Johannes doopt mensen in water. Daarmee laten ze zien dat ze hun zonden achter zich willen laten om een ander leven te beginnen. Het is een doop tot bekering. Later zal Jezus een doop instellen met een andere betekenis. Dan wordt de doop een teken van het wonder dat je opnieuw geboren wordt in Gods koninkrijk.

Matteüs 3 vers 1-10, Marcus 1 vers 1-6, Lucas 3 vers 1-14

 

2 De stem in de woestijn

De Joodse leiders in Jeruzalem krijgen te horen wat zich daar bij de rivier afspeelt. Ze vinden het maar zozo wat daar gebeurt. Ze willen geen onrust of rellen en sturen hun mensen op Johannes af om hem te ondervragen.

‘Je gedraagt je als een profeet. Ben je de profeet waar Mozes over sprak?’ vragen ze als ze hem bij de rivier aantreffen.
‘Of ben je soms Elia die uit de hemel teruggekomen is om de komst van de Messias voor te bereiden?’
‘Of ben je misschien de Messias zelf?’
‘Nee, dat ben ik allemaal niet,’ antwoordt Johannes.
‘Maar wie dan wel?’ vragen de controleurs. ‘Wat moeten we tegen onze leiders zeggen?’
‘Ik ben alleen maar een stem,’ zegt Johannes. ‘Jesaja heeft over mij geschreven dat ik als een heraut in de woestijn zal roepen dat we de komst van de Heer moeten voorbereiden. Daarom doop ik alle mensen die anders willen gaan leven. Maar na mij komt er iemand die ons pas echt kan veranderen. Nu proberen we het zelf, maar dan verandert de heilige Geest ons.’
Zo beantwoordt Johannes zijn ondervragers.

Dan keert hij zich weer naar de mensen om zich heen, die nieuwsgierig op hem af zijn gekomen, benieuwd naar de nieuwe dingen die deze Doper verkondigt.
Hij roept: ‘Ik doop jullie in water, maar straks komt er iemand die jullie zal dopen met de heilige Geest en met vuur. Hij brengt een scheiding aan tussen de mensen die in Gods koninkrijk thuishoren en zij die liever zonder God willen leven.’

‘Gaat het dus om Hem – en niet om u?’ vragen de omstanders, die graag willen weten wie hen zal leiden om dat nieuwe koninkrijk te vestigen. ‘Het gaat om Hem. Hij is veel meer dan ik,’ zegt Johannes. ‘Hij bestond
al lang voordat ik geboren werd. Ik ben het niet eens waard om zijn schoenveters los te maken.’

‘Luister goed!’ vervolgt Johannes. ‘In Gods koninkrijk zal het er heel anders aan toegaan dan je denkt. Mozes heeft ons de wet gegeven om ons te leren waaraan we ons moeten houden om goed te leven. Maar wie kan dat?’

De toehoorders zwijgen. Wie is er goed, wie beter, wie de beste? En wie is er slecht? Ze weten ook wel dat ze tekortschieten en telkens opnieuw lammeren moeten offeren om het goed te maken met God. Maar door zich te laten dopen laten ze toch zien dat ze zich willen bekeren? Is dat dan niet genoeg?

‘Na mij komt er iemand met genade en waarheid,’ zegt Johannes. ‘Hij kan ons pas echt veranderen, want Hij overspoelt ons met Gods goedheid. Hij komt met heel de overvloed van Gods genade, die je zomaar mag ontvangen, zonder dat je die hoeft te verdienen.’

De mantel van Elia
Johannes droeg net zo’n mantel als de profeet Elia lang geleden. Ook van kamelenhaar. Misschien was het wel dezelfde mantel. Elia gooide hem namelijk van zich af toen hij naar de hemel vertrok. Zijn mantel was bedoeld voor zijn opvolger. In de profetieën werd aangekondigd dat er weer zo’n soort Elia zou komen. Hij zou de voorloper van de Messias zijn.

Matteüs 3 vers 11-12, Marcus 1 vers 7-8, Lucas 3 vers 15-18, Johannes 1 vers 6-28, Maleachi 3 vers 23, Jesaja 40 vers 3-5

 

3 Het geluid van revolutie

Tegen de tijd dat Jezus een volwassen man is, is er in Israël veel veranderd.
De Joden werden onder keizer Augustus behoorlijk vrij gelaten. Hij had het Romeinse rijk tot een eenheid gesmeed door de verschillen tussen alle landen en volken weg te poetsen. Maar de Joden stribbelden tegen. Ze wilden hun unieke gewoonten bewaren. Augustus had dat zo gelaten. Daarom konden de Joden tamelijk ongestoord met hun godsdienst bezig zijn.
Maar zijn opvolger Tiberius is een andere figuur. Hij wil per se door iedereen in zijn rijk geëerd worden als een godheid. Dat gaat echter niet samen met de Joodse godsdienst, die maar één God erkent.

De eerste regel die Joodse kinderen uit hun hoofd leren is dat God de enige is. En elke Jood zegt die Schrifttekst wel een paar keer per dag op.

‘Hoor Israël!
De heer, onze God, de heer is de enige!
Heb de heer, onze God, daarom lief
met hart en ziel en met heel je kracht!’

Die uitspraak klinkt als een bedreiging voor het Romeinse gezag. De keizer moet de baas zijn. Maar de Joden denken daar dus anders over. En dan staat er in de oude Joodse boeken ook nog dat Israël eens een koninkrijk zal zijn zoals in de dagen van koning David. Er staat zelfs dat dit vrederijk de hele wereld zal beheersen. Dat zal gebeuren onder de regering van een koning die God zelf aanstelt. Hij is de Messias die door God gezalfd wordt met zijn Geest.
De Joden hopen dat zo’n koninkrijk er snel zal komen. Waar ze ook in het Romeinse rijk wonen, die hoop bindt hen samen.
De Romeinen houden het Joodse volk daarom goed in de gaten. Ze dulden geen revolutie; elke opstand wordt keihard onderdrukt.

Jezus heeft gezien hoe in de heuvels van Galilea een compleet dorp door de Romeinen met de grond werd gelijkgemaakt. Dat heeft veel verzet teweeggebracht. Hij heeft familieleden die zich bij de opstandelingen hebben aangesloten. Die noemen zich ‘Zeloten’.

Zelf houdt Jezus zich afzijdig van het verzet. Hij zoekt liever de stille omgang met zijn hemelse Vader op om zich klaar te maken voor zijn taak. Hij heeft in de Schrift ontdekt wie Hij is en wat zijn Vader van Hem wil. Nu wacht Hij op het juiste teken. En dat signaal komt uit de woestijn.

Jezus heeft een neef die al jarenlang in de wildernis woont, waar hij zich in leven houdt met sprinkhanen en honing. Die neef is ruim een half jaar ouder dan Jezus. Net als bij Jezus werd ook zijn geboorte door een engel aangekondigd. Nu is hij tevoorschijn gekomen. Het is Johannes, de stem die roept in de woestijn.

De Messias
De profeten schreven over een bijzondere man die door God gezalfd zou worden tot koning. Hij wordt de Messias genoemd. Dat betekent ‘de gezalfde’. Messias is een Hebreeuws woord. In het Grieks betekent het Christus. Hij komt uit de geslachtslijn van koning David en heet daarom ook wel ‘zoon van David’. De Joden verwachten dat Hij van Israël een wereldrijk zal maken. De Schrift zegt dat zijn koninkrijk eeuwig zal blijven bestaan.

Lucas 1 vers 5-17, 1 vers 80, 3 vers 1-2, Deuteronomium 6 vers 4-5

 

4 Jezus laat zich dopen

Als Jezus hoort dat Johannes mensen doopt, verlaat Hij de groene heuvels van Galilea en daalt Hij af naar de weelderig begroeide oevers van de Jordaan. Hij wil Zich ook laten dopen.
Jezus waadt door het glinsterende water naar Johannes toe. Die staat met grote ogen naar Hem te kijken.
‘Ik wil graag dat je me doopt,’ zegt Jezus.
‘Maar dat is toch tegen alle verhoudingen in,’ zegt Johannes. ‘Jij bent zo goed, ik zou door jou gedoopt moeten worden.’
‘Nee, Ik wil de onderste weg gaan,’ zegt Jezus. ‘Zo laat Ik zien dat het God er niet om gaat wie er goed of slecht is, maar dat Hij zelf gerechtigheid zal brengen. Dit is zijn gerechtigheid, wat jij hier met mij doet.’

Dan doopt Johannes Hem. Hij duwt Hem een kort moment onder water. Zodra Jezus uit het water omhoogkomt, scheurt de hemel open. Het lijkt wel alsof God op dit moment gewacht heeft en nu graag wil bevestigen wat daar in het water gebeurd is.

‘Jij bent mijn geliefde Zoon!’ klinkt er een stem als een donderslag bij heldere hemel. ‘Jij bent de Man naar mijn hart!’
Op hetzelfde moment komt de heilige Geest uit de geopende hemel naar Jezus toe. Johannes houdt zijn adem in als hij dat ziet. Gods Geest verschijnt als een duif en blijft op Jezus rusten. Hij voelt zich thuis bij Jezus, omdat er in Jezus geen greintje zonde zit.

Toch heeft Jezus zich laten dopen, net als iedereen, als zondaar tussen zondaars, alsof Hijzelf vol zonde zit. Met zijn doop maakt Hij duidelijk dat Hij de zonde van alle mensen op zich zal nemen en daarvoor veroordeeld zal worden. Maar daarna zal Hij ook uit die veroordeling opstaan, zoals Hij uit het water opstond. Dan zal Gods Geest vrij spel hebben.

Johannes ziet het en begrijpt dat Jezus een radicale verandering teweeg zal brengen en dat die hier is begonnen, op de plek waar het volk ooit het beloofde land binnentrok. Maar de mensen hebben daar nog geen idee van. Ze blijven aan Johannes vragen of hij de langverwachte Messias is.
‘Nee, ik niet,’ zegt Johannes, ‘maar Hij is hier wel, Hij is onder jullie. God heeft me gezegd dat degene op wie de heilige Geest rust de Zoon van God is.’
Als Johannes Jezus weer langs ziet komen, roept hij: ‘Kijk, daar heb je het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt! Over Hem had ik het!’

De mensen weten niet waar Johannes het over heeft. Vast niet over
de Messias. Het lam van God? Iemand die zich gedraagt als een zwak, weerloos offerlam dat naar de slachtbank wordt geleid is bepaald geen Messias, geen gezalfde koning.
Maar Johannes weet dat God daar anders over denkt.
En Jezus weet dat ook. Hij heeft gehoord wat God bij zijn doop tegen Hem zei en is daar vol van. Hij is vol van de heilige Geest, de Geest van zijn hemelse Vader. Die beweegt Hem om de stilte van de woestijn op te zoeken.

De duif
De heilige Geest wordt wel voorgesteld als een duif: net zo onschuldig en gevoelig. Die duif was er ook in de ark van Noach. Hij vond buiten rust toen het water van de vloed verdwenen was en het oordeel voorbij was. Hij vindt ook rust bij Jezus, omdat Jezus zonder zonde is en een einde aan het oordeel maakt.

Matteüs 3 vers 13-17, Marcus 1 vers 9-11, Lucas 3 vers 21-22, Johannes 1 vers 29- 35, Jesaja 11 vers 1-2, 42 vers 1, Genesis 8 vers 8-12, 1 Petrus 3 vers 21

 

5 Overwinning in de woestijn

De woestijn is kaal en leeg. De paar wilde dieren die in deze barre wildernis bivakkeren voeren een strijd op leven en dood om te overleven. Overdag trilt de lucht van de hitte. ’s Nachts snijdt de kou door het dorre landschap.
Jezus wandelt hier dagenlang rond, zonder dat Hij iets eet. Hij heeft zijn mantel over zijn hoofd getrokken om zich te beschermen. Zo praat Hij met God.

Het klinkt nog na in Jezus’ oren wat God zei toen Hij zich liet dopen. Die heeft Hem zijn Zoon genoemd – zelfs zijn geliefde Zoon!
En Hij ziet ook nog steeds voor zich wat Hij bij zijn doop zag. Hij heeft de hemel geopend gezien en naar binnen gekeken. Hij heeft gezien dat God de Vader wil zijn van heel veel kinderen, die allemaal met Hem samen zullen leven in een hemels koninkrijk.
Jezus kent inmiddels zijn levenstaak. Hij moet dat koninkrijk openen voor alle mensen. Hoe? Hij weet het: Hij moet zijn Vader stap voor stap volgen, zoals Hij stap voor stap door deze woestijn loopt, nu al veertig dagen lang.

‘Laat het maar gebeuren zoals U het zegt,’ zegt Hij tegen God.

Wat zegt God? ‘Heb je honger? Als je dan de Zoon van God bent, kun je van deze stenen wel broodjes maken om lekker te eten.’
Nee! Dat zegt God niet. Het is de stem van de duivel. Maak je eigen brood, zorg voor je eigen welvaart, fluistert hij Jezus in. Dat zei hij ook al toen de Israëlieten lang geleden onder leiding van Mozes door de woestijn trokken. Ze mopperden en wilden het eten uit Egypte terug. Toen liet God het manna regenen, brood uit de hemel.

‘Nee, de mens leeft niet alleen maar van brood,’ zegt Jezus dus, ‘maar van elk woord dat God vanuit de hemel spreekt.’

Hij loopt verder en hoort weer die stem.
‘Doe een stunt, als je tenminste de Zoon van God bent. Dan zal iedereen in je geloven. Klim op de tempel en stort je naar beneden. Gods engelen zullen je opvangen, staat er in de Schrift. Ze zullen je op handen dragen.’ Nee! Dat zegt God ook niet. Ook dat is de stem van de duivel. Hij wil dat je God naar je hand probeert te zetten. Zoiets zei de duivel ook al tegen de Israëlieten in de woestijn. Ze wilden dat God zich zou bewijzen door hun water te geven.
‘Nee, je zult de Heer, je God niet op de proef stellen,’ antwoordt Jezus.

En weer hoort Hij dezelfde stem daar in de eenzaamheid van de woestijn.
‘Kijk vanaf deze berg eens naar alle koninkrijken om je heen. De hele wereld ligt aan je voeten en is jouw bezit, als je mij aanbidt.’
Nee! Dat zegt God helemaal niet. Dat is duidelijk de stem van de duivel. Het volk Israël dacht dat het macht had als ze in de woestijn een gouden kalf zouden aanbidden. Maar wat vergisten ze zich!
‘Ga weg, Satan!’ zegt Jezus. ‘Je zult alleen de Heer je God aanbidden en Hem alleen dienen.’

Dat zegt Jezus. Hij bezwijkt niet voor de verleidingen van de duivel.
Hij blijft rustig vasthouden aan Gods Woord en dat brengt Hem de overwinning.
Omdat de duivel nu niks meer in te brengen heeft, moet hij Jezus voorlopig met rust laten. Gelijk komen er engelen om Jezus te dienen, te verzorgen en van eten te voorzien.

Geliefd
God heeft gezegd dat Jezus zijn geliefde Zoon is. Maar Satan wil Jezus daaraan laten twijfelen. Satan is er altijd op uit om mensen onzeker te maken over Gods liefde. Hij wil dat mensen God niet zullen vertrouwen op zijn woord. Hij probeert hen te laten denken dat ze Gods liefde niet waard zijn of die moeten verdienen.

Matteüs 4 vers 1-11, Marcus 1 vers 12-13, Lucas 4 vers 1-13, Deuteronomium 8 vers 3, 6 vers 16, 6 vers 13, Jakobus 4 vers 5-7

 

6 Een geopende hemel

Jezus komt vol van Gods Geest terug uit de woestijn. Als Hij weer bij de Jordaan aankomt, roept Johannes de Doper opnieuw: ‘Daar heb je het lam van God!’
Een paar leerlingen van Johannes zijn nieuwsgierig en lopen achter Jezus aan. Het zijn jonge kerels. De een heet ook Johannes, de ander Andreas.

‘Rabbi, waar logeert U?’ vragen ze, in de hoop dat ze zijn aandacht zullen krijgen.
‘Kom maar mee,’ zegt Jezus.
De jongens volgen Hem en blijven de rest van de dag bij Hem om met Hem te praten.
‘Bent U de Messias?’ vragen ze.
‘Welke opdracht heeft U van God gekregen?’
‘Waarom noemt Johannes U het lam van God?’ ‘Hoe gaat U Gods koninkrijk vestigen?’
‘Mogen we U helpen?’

De volgende dag zoekt Andreas zijn broer Simon op, die ook in het Jordaandal rondhangt.
‘We hebben de Messias gevonden,’ zegt hij.
Andreas neemt zijn broer mee naar Jezus. Die kijkt hem eens goed aan en zegt dan: ‘Jij heet Simon, maar ik noem je voortaan Petrus.’
Petrus betekent ‘rots’. Jezus kiest Simon uit om mee te helpen om een heel nieuw fundament te leggen voor Gods koninkrijk. Daarom noemt Hij hem Petrus, ‘rots’.

Jezus besluit de Jordaanvallei te verlaten en terug te gaan naar Galilea. Andreas, Petrus en Johannes komen daar ook vandaan, dus trekken ze samen de heuvels in.
Onderweg komen ze Filippus tegen, een stadsgenoot van Andreas en Petrus uit Kafarnaüm. Jezus zegt dat Filippus ook met Hem mee moet gaan.

Filippus wil dat wel; hij is benieuwd naar de man die Johannes de Doper aanwees. Hij haalt op zijn beurt Natanaël op, die hij ook met Jezus wil laten kennismaken.
‘We hebben de man gevonden over wie Mozes en alle profeten geschreven hebben,’ zegt Filippus. ‘Het is Jezus van Nazaret.’
‘Moet ik achter iemand aanlopen uit Nazaret?’ zegt Natanaël. ‘Kan daar dan iets goeds vandaan komen?’ Zelf komt hij uit Kana, een buurdorp van Nazaret.
‘Kijk zelf maar,’ zegt Filippus.
Als Jezus Natanaël ziet, zegt Hij: ‘Kijk, daar heb je nou een echte Israëliet, zonder bedrog.’
‘Kent U mij dan?’ vraagt Natanaël.
‘Ik zag je al onder de vijgenboom zitten, nog voordat Filippus je riep,’ antwoordt Jezus.
‘Rabbi,’ zegt Natanaël,‘ dan moet U wel de Zoon van God zijn, de koning van Israël!’
‘Ben je verbaasd dat Ik zoveel weet?’ zegt Jezus. ‘Jullie zullen nog veel grotere dingen zien. Ook voor jullie zal de hemel opengaan. Let maar eens op wat je dan zult zien! Jullie zullen de Messias zien met alle engelen die het verkeer tussen hemel en aarde onderhouden.’

Geopende hemel
God deed beloften aan Abraham, Isaak en Jakob over een land, een koninkrijk. Jakob zag toen een geopende hemel, waaruit engelen neerdaalden en opstegen. Het volk Israël heeft daarna altijd aan een aards koninkrijk gedacht, maar Jezus ziet een hemels koninkrijk voor zich. Mensen van dat koninkrijk leven op aarde voortdurend samen met God in de hemel.

Johannes 1 vers 35-52, Genesis 28 vers 10-15

 

7 Het eerste wonderteken

Een paar dagen later wordt Jezus uitgenodigd voor een bruiloftsfeest, samen met zijn leerlingen. Dat feest is in Kana, in de heuvels van Galilea. Zijn moeder is er ook.
Het feest start in de avond met een feestmaaltijd die door de vader van de bruidegom wordt georganiseerd.
De bruidegom wordt eerst bij zijn vader thuis tot koning gekroond. Daarna haalt hij met zijn vrienden zijn bruid op, die bij haar thuis al als koningin is uitgedost. Ze wandelen in een optocht met muziek, zang en dans terug naar de geuren van geroosterd vlees, gebakken brood en kruiden.
Het paar zal gaan wonen in een aanbouw van het vaderlijk huis.
Onder het afdak tussen de lampen voor de aanbouw tilt de bruidegom de sluier op van de bruid. Ze kussen elkaar, terwijl iedereen juicht en joelt en applaudiseert.

Dan begint het bruiloftsmaal.
Jezus en zijn vrienden genieten van de gezelligheid, het eten en drinken, de trotse ouders, het plezier dat het bruidspaar heeft.
Maar halverwege het feest ziet Maria, de moeder van Jezus, hoe de bedienden in paniek raken. De wijn is op!
Ze schiet Jezus aan en zegt: ‘Ze hebben geen wijn meer.’
‘Toe nou mevrouw, het is toch nog geen tijd?’ zegt Jezus.
Op hetzelfde moment weet Hij wat Hij doen moet. Dit bruiloftsfeest moet gewoon doorgaan. Heeft God niet gezegd dat Hij als een bruidegom voor zijn bruid wil zorgen?
Maria verwacht dat haar Zoon wel met een oplossing zal komen. Ze wenkt de bedienden.
‘Doe maar wat Hij zegt,’ fluistert ze en wijst naar Jezus.
Dan zegt Jezus tegen de bedienden: ‘Giet alle kruiken die hier staan tot de rand toe vol met water.’

In de keuken staan zes grote kruiken, elk goed voor wel 100 liter water. Ze worden gebruikt voor het wassen van handen en voeten, zoals de wet het voorschrijft. De bedienden vullen ze met water.
‘Schep er nu maar wat uit en breng het naar de leider van het feest,’ zegt Jezus tegen de jongste bediende.
De leider van het feest neemt de beker aan, kijkt, ruikt, proeft. Er verschijnt een verbaasde blik op zijn gezicht. Hij loopt direct met de beker naar de bruidegom.
‘Dat is nou toch ook wat!’ zegt hij. ‘Normaal schenk je de beste wijn in als het feest begint, en als iedereen zat is de slechtere. Maar hier gebeurt het andersom: eerst is de mindere wijn opgebruikt en nu volgt het beste van het beste.’
‘Ik weet nergens van,’ zegt de bruidegom, ‘maar nu wordt de feestvreugde alleen maar groter.’

Ze lachen verbaasd. De bedienden komen erbij staan en zijn net zo verrast. Ze wijzen in de richting van Jezus.
‘Hij liet ons de kruiken vullen met water, maar nu is het wijn!’

Wonderteken
Dit wonder is het eerste teken dat Jezus doet. Hij wil ermee laten
zien waarvoor Hij gekomen is. Het wonderteken dat zes aarden vaten gevuld worden met de allerbeste wijn wijst op de vernieuwing die Hij zal brengen. Zes vaten, die symbool staan voor al het menselijke, worden gevuld met wijn, die symbool staat voor Gods Geest.

Johannes 2 vers 1-11, Genesis 2 vers 24, Johannes 14 vers 1-3

 

8 Hoe je Gods koninkrijk binnenkomt

Op een nacht krijgt Jezus bezoek. Het is Nikodemus, een Farizeeër, iemand die zich heel precies aan de wetten uit de Schrift wil houden. Ze blijven tot in de vroege uurtjes boven op het platte dak van het huis praten.

De volgende dag willen zijn leerlingen graag weten wat Jezus met deze belangrijke Joodse leider heeft besproken.
‘Hij wilde weten welk geheim ik had om wonderen te kunnen doen,’ vertelt Jezus. ‘Maar Ik wilde het ergens anders met hem over hebben. Ik zei tegen hem dat je opnieuw geboren moet worden om bij Gods koninkrijk te kunnen horen. Pas dan kun je begrijpen wat God van plan is. Hij begreep daar niks van en vroeg: “Hoe kan een volwassen man ooit opnieuw geboren worden?”
Ik antwoordde: “Dat kan, als je uit God geboren wordt.”
“Hoe kun je ooit uit God geboren worden?” vroeg Nikodemus toen.
Ik zei: “Jij bent een leraar van de wet, je weet wat God gezegd heeft. Maar je begrijpt het niet. Dat komt omdat je denkt dat je zelf Gods hemelse koninkrijk binnen kunt gaan door alles te doen wat God heeft gezegd
en je aan alle wetten te houden. Maar dat kan geen mens voor elkaar krijgen. Je zult fouten blijven maken. Alleen God kan ervoor zorgen dat je in zijn koninkrijk komt.”
“Maar hoe doet God dat dan?” vroeg hij.
“Luister goed,” zei Ik tegen hem. “God wil een nieuw mens van je maken. Hij kan ervoor zorgen dat je opnieuw geboren wordt, in zijn koninkrijk.” Dat zei Ik tegen hem,’ besluit Jezus, ‘want als hij de Schrift kent, dan weet hij wie Ik ben en wat Ik kom doen.’

Jezus kijkt zijn leerlingen aan.
‘Begrijpen jullie wat Ik Nikodemus heb verteld?’ vraagt Hij.
Zijn leerlingen staren Hem aan. Ze vinden het ook moeilijk om te begrijpen waar Hij het over heeft. Hij herinnert hen eraan wat de profeet Ezechiël lang geleden voorzegd heeft. In de Schrift staat opgetekend dat er een dag komt waarop God de mensen zal reinigen van al hun zonden. Dan kan de heilige Geest komen en hun een nieuw hart geven. Zodat ze nieuwe mensen worden, opnieuw geboren.
Die dag komt er snel aan, vertelt Jezus.

‘Want God heeft de wereld zo lief, dat Hij zijn enige Zoon gegeven heeft om iedereen te redden die in Hem gelooft.’

Opnieuw geboren
Mensen hebben allemaal een vader. Een tijdelijke, aardse vader. God wil onze eeuwige hemelse Vader zijn. Hij wil zijn kinderen eeuwig leven geven. Dat leven kan nu al beginnen. Maar dan moet je wel eerst zijn kind worden. Je wordt opnieuw geboren door er simpelweg op te vertrouwen dat God dat graag wil en dat Jezus dat mogelijk heeft gemaakt. Geloven heet dat.

Johannes 3 vers 1-21, Ezechiël 36 vers 25-27, 33, Titus 3 vers 4-7, 1 Johannes 5 vers 1

 

9 Jezus roept het genadejaar uit

Jezus verlaat zijn ouderlijk huis in Nazaret en gaat in Kafarnaüm wonen. Dat is een havenstadje aan het Meer van Galilea, waar ook een paar van zijn leerlingen wonen. Hij onderwijst regelmatig in de synagogen van de omliggende dorpen.
Op de sabbatsdag van het pinksterfeest komt Jezus terug in zijn geboorteplaats Nazaret om daar te onderwijzen. De dorpsbewoners zijn samengekomen in het leerhuis om onderricht te krijgen uit het bijbelboek Jesaja.
Na de gebeden gaat Jezus op de verhoging voor het publiek staan. Hij krijgt de boekrol van Jesaja aangereikt, rolt die af en leest:

‘De Geest van de heer rust op Mij
Want Hij heeft Mij gezalfd
Hij heeft Mij gezonden
Om aan armen het goede nieuws te brengen Om gevangenen vrij te spreken
Om blinden te kunnen laten zien
Om onderdrukten vrijheid te schenken
En om een genadejaar van de heer uit te roepen.’

Dan rolt Hij de boekrol weer op en geeft hem terug.
De luisteraars in de zaal houden hun adem in. Jezus leest niet verder. Iedereen weet dat de profetie in Jesaja verdergaat met Gods oordeelsdag, of zoals het er staat ‘een dag van wraak voor onze God’. Maar Jezus stopt bij het uitroepen van het genadejaar: de periode waarin God alle schulden kwijtscheldt.

Ze beginnen te mompelen. ‘Wat een genaderijke woorden,’ zeggen ze tegen elkaar. ‘Dit klinkt haast te mooi om waar te zijn.’
‘Vandaag gaat deze schrifttekst in vervulling,’ vervolgt Jezus.
De toehoorders zitten op het puntje van hun stoel.
‘Is dat zo? Is het genadejaar aangebroken?’
‘Dat wordt uitgeroepen door de Messias. Jezus denkt toch niet van zichzelf dat Hij de Messias is?’ mompelen sommigen voor zich uit.
‘Wat denkt Hij wel, die dorpsgenoot van ons!’ mopperen ze tegen elkaar. ‘Jullie kunnen je vast niet voorstellen dat Ik de genadetijd kom uitroepen,’ zegt Jezus. ‘Jullie vinden dat Ik eerst maar eens moet bewijzen dat Ik de Messias ben.’

Het publiek schuift onrustig op de banken heen en weer. Ze zijn altijd aan het wikken en wegen of iemand wel goed genoeg is voor God of niet. Daarom zijn ze ook zo geïnteresseerd in die dag van wraak.

‘Pas maar op dat het tijdperk van genade niet aan jullie voorbijgaat!’ vervolgt Jezus. Hij is verbaasd over het ongeloof van zijn vroegere dorpsgenoten. ‘Als jullie Mij afwijzen, gaat Gods genade naar anderen toe.’ De aanwezigen in de synagoge zijn razend. Wat denkt die Jezus wel, dat ze niet goed genoeg zijn? Ze duwen Hem de deur uit om Hem buiten het dorp van een berg te storten.

Maar Jezus straalt zoveel gezag uit, dat Hij zomaar tussen hen door loopt. Ze deinzen terug en laten Hem gaan.

Genadejaar
De dag van wraak is de dag van het oordeel. Op die dag zal God elk onrecht bestraffen. Maar Jezus heeft gezegd dat Hij niet is gekomen om te veroordelen. Hij is gekomen om te redden. De oordeelsdag ruilt Hij om voor een jaar van genade, die eeuwig zal duren.

Matteüs 4 vers 13-17, Lucas 4 vers 14-30, Jesaja 61 vers 1-2, 1 Koningen 17 vers 7-16, 2 Koningen 5 vers 1-14