Deel 26 Jezus wordt vermoord

1. Veroordeeld door de Joden
2. De verraders
3. Jezus onschuldig verklaard
4. Veroordeeld door de Romeinen
5. Kruisiging op Golgota
6. Jezus’ laatste woorden
7. Het graf achter de steen

1 Veroordeeld door de Joden

Jezus wordt midden in de nacht naar het paleis van de hogepriester gebracht. Daar zit de oude Annas al te wachten. Nadat Judas kwam zeggen dat het deze paasnacht zou gebeuren, heeft hij een paar andere leden van de Hoge Raad opgetrommeld.

En kijk: het is dus gelukt! Jezus is gearresteerd! Nu kunnen ze een proces voorbereiden om Hem te veroordelen.
‘Vertel me eens wie uw volgelingen zijn en wat U hun leert?’ vraagt Annas aan Jezus.

‘Daar ben Ik altijd duidelijk over geweest,’ antwoordt Jezus. ‘U kon Mij iedere dag in de tempel horen. Moet U Mij nu arresteren om te horen wat Ik te vertellen heb?’

Jezus wordt in het gezicht geslagen.
‘Zo antwoord je de hogepriester niet!’ zeggen de omstanders. Ze brengen Jezus naar Kajafas, de schoonzoon van Annas, die ook hogepriester is. Kajafas heeft nog meer leden van de Hoge Raad uit het feestgewoel gehaald. Ze willen Jezus precies volgens de letter van de wet veroordelen. Daarom zoeken ze bewijzen om Hem schuldig te verklaren.
Maar de getuigen spreken elkaar tegen. Ze kunnen niets tegen Jezus vinden. Totdat iemand begint over wat Hij gezegd heeft over de tempel.

‘Hij beweerde dat Hij onze tempel die met handen gemaakt is zal afbreken. En Hij zei ook dat Hijzelf in drie dagen een andere tempel zou bouwen, die niet met handen gemaakt wordt.’
‘Wat zegt U daarvan?’ vraagt de hogepriester. ‘Zegt U niets?’
Maar Jezus zwijgt.
‘Zeg op, bent U de Messias? Bent U de Zoon van God?’ dringt Kajafas aan. ‘U zegt het!’ antwoordt Jezus.

Zoon van God, dat zijn de woorden die Jezus al vanaf zijn kindertijd vanuit de hemel over zichzelf gehoord heeft.
‘U zult mijn macht zien als Ik aan Gods rechterhand zit,’ vervolgt Hij. ‘U zult het zien als Ik kom met de hemelse wolken.’
‘Wat zegt U nou!’ roept de hogepriester. ‘Hoor eens wat Hij zegt!’
Kajafas is zo verontwaardigd dat hij zijn priesterlijke kleren scheurt.

Iedereen is woest. Jezus noemt zichzelf de Zoon van God – en dat nog wel tegenover hen, de godsdienstige leiders!
‘We zijn getuigen!’ roepen ze. ‘We hebben het zelf gehoord! Hij is schuldig! Hij verdient de doodstraf!’

Ze schelden en tieren en overleggen wat ze met Hem zullen doen. ‘Stenigen!’ roepen er een paar. ‘Dat eist onze wet van iemand die God lastert!’
‘Nee,’ zegt een ander, ‘laten de Romeinen Hem ombrengen.’

Dat vinden de leiders een goed plan – dan zijn ze mooi van Hem af. Verschillende mannen spugen Jezus in het gezicht en beuken op Hem los. Ze doen Hem een doek over het hoofd en slaan Hem en vragen wie het gedaan heeft.
‘Je bent toch een profeet? Zeg het dan!’ jennen ze.

Jezus is de hogepriester
Als Kajafas zijn kleren scheurt, maakt hij onbedoeld een einde aan het hogepriesterschap van het oude verbond. Zo stond dat al vermeld in de oude boeken. De hogepriester moest instaan voor heel zijn volk, maar hij was niet volmaakt. Daarom had God een beter plan. Jezus zou voortaan instaan voor alle mensen als de volmaakte, eeuwige hogepriester.

Johannes 18 vers 13-14, 19-24, Matteüs 26 vers 57-68, Marcus 14 vers 53-65, Lucas 22 vers 54, 63-71, Leviticus 21 vers 10, Hebreeën 7 vers 21-28, 1 Timoteüs 2 vers 5-6, Psalm 88, Jesaja 50 vers 4-9

 

2 De verraders

Judas Iskariot heeft dertig zilverstukken gekregen voor de uitlevering van Jezus. Maar met al dat geld op zak in ruil voor Jezus voelt hij zich diep ongelukkig. Hij stapt weer naar de Hoge Raad om het geld terug te geven.

‘Ik heb gezondigd!’ roept hij. ‘Ik heb onschuldig bloed verraden!’
Maar de leiders weigeren het geld aan te nemen.
‘Wat jij voelt gaat ons niks aan,’ zeggen ze. ‘Zoek het zelf maar uit.’ Judas rent wanhopig naar de tempel en smijt het geld daar in het rond. Weg met dat bloedgeld!

Blind van ellende zoekt hij een boom buiten de stad. Daar hangt hij zichzelf op.

Petrus heeft gezien hoe Jezus het paleis van Kajafas werd binnengebracht. Hij hangt nu voor de ingang rond.
Johannes is al eerder naar binnen gegaan. Dat ging gemakkelijk: hij is bekend bij de familie van de hogepriester.
Nu ziet hij zijn vriend daarbuiten. Hij praat met de portierster, zodat ze Petrus toelaat op de binnenplaats.

De beide leerlingen wachten af wat er met Jezus gaat gebeuren: Johannes binnen, Petrus buiten.
Als Petrus het koud krijgt gaat hij zich warmen bij een kolenvuurtje dat het dienstvolk op de binnenplaats heeft aangelegd.

Hij hurkt bij hen neer. Als hij een praatje begint horen ze zijn accent.
‘Jij hoort zeker bij die Galileeër die we hebben opgepakt,’ zeggen ze. ‘Welnee, ik ken Hem niet eens!’ antwoordt Petrus, die zijn hart in zijn keel voelt bonzen.
Een van hen bestudeert zijn gezicht in het licht van de vlammen.
‘Was jij vannacht dan niet daar beneden in Getsemane?’ vraagt hij. De man is familie van Malchus, van wie Petrus het oor afsloeg.
‘Echt niet!’ bromt Petrus. ‘Ik weet niet over wie je het hebt!’

In de verte kraait een haan.
Petrus voelt zich benauwd. Hij vloekt, staat op en trekt zich terug bij de poort.
Terwijl hij door het open venster ziet hoe Jezus daarbinnen bont en blauw geslagen wordt, spreekt de portierster hem aan.
‘Zeg, jij hoort toch ook bij die man daar?’ vraagt ze.
‘Mens, je kletst!’ antwoordt Petrus.

Weer kraait de haan.
Jezus draait zich om. Kijkt Petrus aan.
Die kan wel door de grond zakken. Hij weet nog goed wat Jezus in de bovenzaal over hem zei.
Petrus rent naar buiten en huilt bittere tranen.

Verraad vergeven
Petrus verraadt Jezus. Maar later zal hij ontdekken dat Jezus hem allang vergeven heeft. Hij schrijft daarover in een brief. Petrus heeft ontdekt dat Jezus als een steen is waarop je kunt bouwen, zelfs als je er zelf wel eens helemaal naast zit. ‘De steen die de bouwers afkeurden, is de hoeksteen geworden. Wie daarop vertrouwt, komt niet bedrogen uit.’ (1 Petrus 2 vers 6-7)

Matteüs 27 vers 3-10, 26 vers 58, 69-75, Marcus 14 vers 54, 66-72, Lucas 22 vers 55-62, Johannes 18 vers 15-18, 25-27, 2 Timoteüs 2 vers 13

 

3 Jezus onschuldig verklaard

In het bleke licht van de ochtend duwen de leden van de Hoge Raad Jezus door de straten van Jeruzalem. Ze leveren Hem voor de ingang van het gerechtsgebouw uit aan de Romeinen. Zelf blijven ze buiten staan, want volgens hun wet verontreinigen Joden zich als ze een gebouw van heidenen binnengaan. Daarom blijven ze op het plein staan wachten totdat Pilatus hen te woord staat.

Pontius Pilatus is de stadhouder van Judea. Hij moet het Romeinse recht handhaven. Zodra hij op het verhoogde terras verschijnt beginnen de Joden hun beschuldigingen te roepen.
‘U moet Hem veroordelen – Hij is een misdadiger!’ roepen ze.

‘Een opruier, die weigert belasting te betalen aan de keizer!’
‘En Hij noemt zichzelf koning!’
‘Is dat alles?’ vraagt Pilatus. ‘Moet ik Hem daarvoor berechten? Als jullie problemen met Hem hebben, waarom gebruiken jullie je eigen wet dan niet om Hem te straffen?’
Maar de Joden blijven aandringen. Ze willen per se dat Jezus door de Romeinen veroordeeld wordt.

Pilatus besluit Jezus te verhoren. Hij gaat naar binnen, waar Jezus rustig staat te wachten.
‘Bent U de koning van de Joden?’ wil Pilatus weten.
‘Ik ben geen koning zoals de koningen van deze wereld,’ antwoordt Jezus. ‘Anders had Ik mijn soldaten wel bevel gegeven om voor Mij te vechten. Mijn koninkrijk is niet van hier.’

‘Dus bent U wel een koning?’ vraagt Pilatus.
‘Ja – terecht zegt u dat Ik koning ben,’ antwoordt Jezus.

Als kind kreeg Jezus al te horen dat Hij de koning zou zijn van Gods koninkrijk. Nu weet Hij wat dat betekent. Daarom bevestigt Hij zijn koningschap tegenover de wereldse machten.
‘Ik heb de waarheid aan het licht gebracht dat Ik de koning ben,’ vervolgt Hij. Pilatus haalt zijn schouders op: ‘Waarheid? Wat is waarheid?’

Hij bekijkt Jezus van top tot teen. Die man lijkt misschien een beetje vreemd, denkt hij, maar er is niets op Hem aan te merken.

Op hetzelfde moment wordt Pilatus weggeroepen. Zijn vrouw heeft een bericht voor hem.
‘Laat deze man met rust,’ schrijft ze. ‘Ik heb van Hem gedroomd en voelde zoveel pijn. Volgens mij is Hij rechtvaardig.’

Pilatus knikt.
Hij gaat naar buiten en roept de menigte toe: ‘Deze man is onschuldig!’

Jezus is de koning
Jezus is zonder zonde. Hij is een mens zoals God een mens wil hebben. Hij is Gods Zoon. Waar Jezus gaat of staat draagt Hij Gods waardigheid mee. Ook tegenover de machthebbers van deze wereld. God zelf heeft Hem aangesteld en alle macht gegeven. Zelfs als Hij vernederd wordt, blijft Hij die koning.

Matteüs 27 vers 1-2, 11-19, Marcus 15 vers 1-5, Lucas 23 vers 16, Johannes 18 vers 28-38, Hebreeën 4 vers 14-16

 

4 Veroordeeld door de Romeinen

De leden van de Hoge Raad zijn razend als ze horen dat Pilatus Jezus onschuldig verklaart. Wat moeten ze doen om hun zin te krijgen?
Er zijn intussen veel meer mensen op het plein voor het gerechtsgebouw verschenen. De stadhouder heeft namelijk de gewoonte om tijdens het feest een gevangene vrij te laten. Het publiek is nieuwsgierig wie dat deze keer zal zijn.
‘Jezus niet!’ zeggen de leden van de Hoge Raad tegen elkaar. ‘Iemand anders moet vrijgelaten worden. Wacht eens even – er zit al een half jaar iemand daar beneden in de kerker opgesloten. Barabbas! Laat Pilatus Jezus maar ruilen voor Barabbas!’

Ze beginnen de menigte op te stoken: ‘Barabbas moet vrij in plaats van Jezus!’

‘Laat Barabbas vrij!’ roepen ze. ‘Barabbas! Barabbas!’

Maar Barabbas is een crimineel. Pilatus voelt er meer voor om Jezus vrij te laten.
Hij brengt Jezus naar buiten en toont Hem vanaf het marmeren terras aan het publiek.
‘Wat moet ik dan doen met deze man?’ roept hij.
‘Kruisigen! schreeuwen de leden van de Hoge Raad. ‘Kruisig Hem!’
Hun roep wordt massaal overgenomen: ‘Kruisig Hem!’
‘Ik zal Hem laten geselen en dan vrijlaten,’ roept Pilatus.
Maar de mensen op het plein protesteren.
‘Weg met Hem! Kruisig Hem!’ brullen ze.

Pilatus verkilt. Hij gaat op zijn rechterstoel zitten, die zichtbaar voor iedereen op het balkon staat.
Dan vraagt hij om een schaal met water. Hij heft zijn handen op en doopt ze erin.

‘Goed dan,’ zegt hij. ‘Maar ik – ik was mijn handen in onschuld. Ik ben onschuldig aan zijn bloed.’
‘Dat bloed komt dan maar op ons en onze kinderen!’ roepen de mensen.
Jezus staat er stil bij. Hij herinnert zich dat dit allemaal in de Schrift werd voorspeld. Hij zal zijn bloed geven voor alle mensen, ook voor die mensen daarbeneden.

Op een teken van Pilatus sleuren soldaten Hem naar de binnenplaats om gegeseld te worden. Ze binden Hem vast aan een paal en slaan Hem met riemen op zijn blote rug. Jezus kreunt, schreeuwt van de pijn. De striemen worden één gapende wond.
Daarna dollen de soldaten met Hem. Ze vlechten een kroon van doorntakken en drukken die op zijn hoofd. Ze duwen een rietstengel in zijn hand. Ze doen Hem een purperkleurig kleed om. Dan tillen ze Hem op zijn voeten.
‘Hallo koning!’ lachen ze. Ze buigen voor Hem, spugen, slaan Hem.
Ten slotte slepen ze Hem terug naar het balkon van Pilatus.

‘Kijk toch eens zo’n mens!’ roept Pilatus als hij Jezus aan de mensen laat zien.
De menigte blijft roepen: ‘Weg met Hem! Kruisig Hem!’
‘Moet ik jullie koning dan kruisigen?’ roept Pilatus.

‘We hebben geen andere koning dan de keizer!’ schreeuwen de mensen. Dan ploft Pilatus in zijn rechterstoel. Schrijft het vonnis uit.
‘Dood!’

Jezus ruilt met ons
Jezus is de enige persoon in de hele wereld die nooit gezondigd heeft. Daarom kan Hij instaan voor alle mensen in de hele wereld, die allemaal wel gezondigd hebben. Jezus heeft recht van spreken. Hij ruilt met alle mensen door al hun schuld op zich te nemen.

Matteüs 27 vers 15-31, Marcus 15 vers 6-20, Lucas 23 vers 18-25, Johannes 18 vers 39-19 vers 16, 1 Korintiërs 2 vers 7-9, 2 Korintiërs 5 vers 21

 

5 Kruisiging op Golgota

Die ochtend leggen de soldaten een houten kruis op Jezus’ schouders. Het martelwerktuig is groot genoeg om straks aan opgehangen te worden. Ze duwen Jezus de burcht uit. Hij moet het kruis door de straten van Jeruzalem naar de plaats van executie dragen. Maar Hij komt nauwelijks vooruit. Zijn rug is kapot, zijn lichaamskracht minimaal.

De soldaten dwingen een voorbijganger om het kruis voor Hem te dragen. Het is Simon van Cyrene, een Jood uit het noorden van Afrika. Hij is hier voor het feest. Maar nu moet hij mee – met een kruis nog wel.

Er wordt gevloekt, gelachen en geschreeuwd, maar er is ook verdriet. Enkele vrouwen die met Jezus oplopen huilen om Hem. Maria uit Magdala is daarbij, een paar moeders van discipelen, zijn eigen moeder Maria en ook haar zus. Ze krimpen in elkaar van verdriet.

Jezus draait zich naar hen toe.
‘Dochters van Jeruzalem,’ zegt Hij, ‘huil niet om Mij. Huil maar om jezelf en om je kinderen. Want er komt een tijd dat jullie zullen huilen omdat deze stad geen toekomst meer heeft.’

Jezus wordt naar een heuvel langs de weg buiten de stad gedirigeerd. Die heuvel heet Golgota. ‘Schedelplaats’ betekent dat, omdat hier vaak misdadigers gekruisigd worden.
Jezus is compleet uitgeput. Het bloed van de doornenkroon druipt in zijn ogen. De soldaten zetten een verdovende drank aan zijn mond, die de pijn moet verlichten. Maar Hij weigert die te drinken: Hij wil tot het einde toe helder blijven.

Dan trekken ze de kleren van zijn lijf. Ze duwen Hem op het kruis dat op de grond klaarligt. Met lange, dikke spijkers hameren ze zijn handen en voeten eraan vast. Zijn bloed stroomt langs het hout op de grond. Boven zijn hoofd wordt een bordje geslagen waarop Pilatus heeft laten schrijven waarom Jezus moet sterven.

‘Jezus uit Nazaret, de Koning van de Joden,’ staat erop.
De Romeinen willen dat alle voorbijgangers het kunnen lezen. Daarom staat het er in drie talen op: in het Hebreeuws, Latijn en Grieks. De Joodse leiders vinden het maar niks wat daar staat. Jezus is helemaal niet hun koning. Maar Pilatus wil het bord niet laten vervangen.

Inmiddels is de ochtendzon krachtig geworden. De Schedelplaats ruikt naar zweet en bloed. De toeschouwers worden stil. Het kruis waar Jezus aan vast is gespijkerd wordt opgehesen en vastgezet in de grond.
Zo hangt Jezus tussen hemel en aarde.

Jezus is het offerlam
Zonder bloed is er geen vergeving van zonden mogelijk. Daarom offerden de Israëlieten elk jaar een lam. God voorzag indertijd al in een offerlam voor Abraham. Maar nu voorziet God in een offerlam voor alle mensen. Veel profeten hadden al voorspeld dat God de zonde zou vergeven en vergeten. Johannes de Doper wees Jezus aan als het lam dat de zonden van de wereld wegneemt.

Matteüs 27 vers 32-34, 37, Marcus 15 vers 21-23, 26, Lucas 23 vers 26-31, 38, Johannes 19 vers 17-22, 1 Petrus 1 vers 18-21, Jesaja 53 vers 1-7

 

6 Jezus’ laatste woorden

De soldaten die het kruis bewaken verloten de kleren van Jezus. Eén van zijn kledingstukken is duur en van bijzondere kwaliteit: het is in één stuk geweven.
Sommige omstanders maken Jezus belachelijk. Hij is dan ook een weerloos slachtoffer.

‘Kom toch van het kruis af!’ roepen ze. ‘Anderen kon je toch redden? Waarom jezelf dan niet?’
‘Je zou de tempel afbreken en weer opbouwen,’ joelen ze. ‘Maar je bent niet eens de baas over je eigen lijf!’
‘Vader, vergeef het hun … want ze weten niet wat ze doen,’ bidt Jezus tussen de pijnscheuten door. Zelfs nu blijft Hij vol van genade.

Links en rechts van Jezus zijn nog twee kruisen in de grond gezet. Er hangen moordenaars aan.
‘Hé Messias!’ schreeuwt de een naar Jezus. ‘Kom toch van je kruis af!’ En terwijl hij naar adem hapt: ‘Red jezelf! En ons erbij! Als je de koning van de Joden bent!’

‘Hou toch je mond!’ kreunt de ander. ‘Heb je dan geen ontzag! Voor God! Wij! Krijgen ons verdiende loon! Maar Hij! Heeft niks gedaan!’
Hij draait zijn hoofd naar Jezus.
‘Jezus!’ zucht hij. ‘Denk aan mij! Als U in uw koninkrijk komt!’

‘Nog vandaag … zul je met Mij in het paradijs zijn,’ antwoordt Jezus.
Hij ziet het paradijs dat in de hemel bewaard wordt al voor zich. Sinds het misging met de eerste mensen houdt een zwaard daar de wacht voor de ingang. Hij weet dat dit zwaard Hem nu treft. Zo staat het in de Schrift. Daardoor komt de toegang vrij voor iedereen die zijn genade vastgrijpt.

Jezus voelt de kou van de dood door zijn lichaam trekken. Toch kijkt Hij rond. Hij zoekt tussen de vrouwen die Hem gevolgd zijn naar zijn moeder. Ze wordt ondersteund door Johannes, de discipel van wie Hij zoveel houdt.

‘Laat hem … voortaan uw zoon zijn,’ zegt Hij tegen Maria als Hij naar Johannes knikt. ‘En zij … voortaan je moeder.’

Rond twaalf uur wordt het helemaal donker, wel drie uur lang. De kruisen op de heuvel staan opgericht als duistere zwaarden, afgetekend tegen een inktzwarte lucht.
Dan doorbreekt Jezus de stilte en schreeuwt de duisternis in: ‘Mijn God! mijn God! Waarom … hebt U Mij … verlaten?’
Nooit eerder heeft Hij zijn Vader zo aangeroepen. Maar heeft Hij niet gezegd dat Hij de vloekbeker helemaal leeg zou drinken?
‘Mij dorst!’ roept Hij nu.
Iemand doopt een spons in zure wijn en steekt die op een majoraantak die hij tegen Jezus’ lippen drukt. Jezus drinkt en weet dat zijn werk klaar is.

‘Vader! Ik geef … mijn Geest … aan U over!’ roept Hij luid.
En dan: ‘Het is … volbracht!’

Zijn laatste woorden klinken als een overwinningskreet.
In diepe rust legt Hij zijn hoofd neer. Met een zucht geeft Hij zijn Geest.

Het kruis als kruispunt
Het kruis maakt alles anders. Jezus wordt vervloekt, zodat wij gezegend worden. Jezus draagt een doornenkroon, zodat wij met glorie gekroond worden. Jezus wordt ziek, zodat wij genezen worden. Jezus sterft in duisternis, zodat wij mogen leven in Gods licht. Jezus wordt door God verlaten, zodat God ons nooit meer zal verlaten.

Matteüs 27 vers 35-50, Marcus 15 vers 24-37, Lucas 23 vers 32-46, Johannes 19 vers 23-30, Jesaja 53 vers 8-12, Psalm 22, Psalm 13, Psalm 102 vers 24-25, Zacharia 13 vers 7, Romeinen 5 vers 8-9

 

7 Het graf achter de steen

In de stilte die volgt op Jezus’ laatste woorden begint de aarde te beven. Op allerlei plaatsen splijten rotsen en breken graven open. In de tempel scheurt een gordijn van boven tot beneden in tweeën. Het is het vuistdikke voorhangsel dat de toegang verspert tot de allerheiligste plaats.

Op de heuvel Golgota houden de soldaten nog steeds de wacht bij de drie kruisen, al zijn ze doodsbenauwd voor al die vreemde natuurverschijnselen om hen heen. Hun centurio heeft onafgebroken naar Jezus staan kijken. Zo’n kruisdood heeft hij nog nooit meegemaakt.

‘Hij was echt goed – echt Gods Zoon!’ zegt de Romein.

De soldaten krijgen de opdracht om de benen van de drie veroordeelde mannen te breken, zodat ze sneller sterven. De Joden hebben namelijk haast, omdat de sabbatdag van het Paasfeest eraan komt. Volgens de wet mag er geen mens tijdens sabbat aan het hout blijven hangen. Maar Jezus’ botten hoeven de soldaten niet meer te breken. Hij is al gestorven.

Wel steekt een van hen een speer in Jezus’ zij. Hij wil er zeker van zijn dat Jezus dood is. Er stroomt water en bloed uit Jezus’ lichaam – zoals dat ook uit het paaslam stroomt.

Tegen de avond komen er twee mannen de heuvel op gelopen. Ze hebben van Pilatus toestemming gekregen om Jezus nog voordat de zon ondergaat te begraven. De een is Jozef uit Arimatea, een rijke man. De ander is Nikodemus, een Farizeeër. Aan hem had Jezus verteld dat je opnieuw geboren moet worden als je Gods koninkrijk binnen wilt gaan. Ze hebben Jezus al
die tijd in stilte bewonderd. Daarom willen ze Hem nu een waardige begrafenis geven.
Ze tillen Jezus van het kruis af. Samen met de vrouwen die tot het einde toe bij Jezus gebleven zijn wikkelen ze zijn lichaam in nieuwe linnen doeken.
Ze leggen Jezus in het graf van Jozef uit Arimatea, in een tuin dicht bij Golgota. Dat graf is in een rots uitgehakt en nog niet eerder gebruikt.

Jezus’ vrienden zijn intens verdrietig als ze afscheid van Hem nemen.
Hij heeft ooit gezegd dat de graankorrel in de aarde moet vallen en moet sterven om vrucht te dragen. Nu ligt Hij daar.
De mannen rollen een platte steen voor de ingang van het graf.
Soldaten komen de wacht houden. De Joodse leiders willen namelijk niet dat er iets met het lijk van Jezus gebeurt. Ze herinneren zich dat Hij wel eens gezegd heeft dat Hij na drie dagen uit de dood zou opstaan. Stel je voor dat zijn volgelingen Hem uit het graf halen!

De toegang tot God
God woont in de hemel. Maar Hij was ook aanwezig in het allerheiligste van de tempel. Niemand mocht daar achter het gordijn komen, behalve de hogepriester, een keer in het jaar. Hij moest daar vergeving komen vragen voor de zonden van het volk. Maar nu is Gods woonplaats open voor iedereen. Jezus heeft voor vergeving gezorgd, zodat iedereen nu vrij met God om kan gaan.

Matteüs 27 vers 51-66, Marcus 15 vers 38-47, Lucas 23 vers 47-56, Johannes 19 vers 31-42, Efeziërs 1 vers 4-10, Hebreeën 10 vers 19-23