Deel 27 Jezus staat op uit de dood

1. De steen is weggerold
2. Jezus leeft!
3. Jezus in de Schrift
4. Jezus deelt zijn overwinning
5. Een nieuw begin in Galilea
6. Jezus heeft alle macht
7. Jezus, Gods wonderwoord
8. De geboortelijn van Jezus

1 De steen is weggerold

De stad slaapt nog. Het ochtendlicht heeft de lucht nog maar net aangetipt, als een paar vrouwen de deur uit stappen. De periode van verplichte rust is voorbij. Nu willen ze zo snel mogelijk naar het graf van Jezus. Ze konden Hem toen niet balsemen en zalven. Maar dat moet wel gebeuren met iemand die je de laatste eer wilt bewijzen. Helemaal met Jezus. Hun Jezus!

Dus gaan ze op deze eerste dag van de week zo vroeg mogelijk op pad: Maria uit Magdala, een andere Maria, Salome en Johanna.

‘Hoe krijgen we de steen voor het graf weggerold?’ vragen ze zich onderweg af. ‘Zullen de bewakers ons toelaten?’
Maar als ze met hun flessen en potten in de graftuin afdalen, zien ze dat het graf van Jezus open is. De steen is al weggerold!
Ze kijken rond. Geen bewaker te zien. Maar er zit wel een glanzende figuur op de steen naast de ingang. Een jongeman – een engel!
‘Niet bang zijn,’ begint hij tegen de vrouwen. ‘Ik weet dat jullie Jezus zoeken. Hij werd gekruisigd, maar hierbinnen is Hij niet meer. Hij is opgewekt uit de dood, precies zoals Hij jullie verteld had.’

De vrouwen staan sprakeloos. Het dringt nauwelijks tot hen door wat
de engel zegt; het lijkt wel alsof zijn woorden in een dikke mist blijven hangen.
‘Kijk maar naar binnen,’ vervolgt hij. ‘En ga dan snel terug. Zeg tegen de discipelen dat Jezus jullie straks vooruit zal gaan naar Galilea. Vertel dat vooral ook aan Petrus.’

De vrouwen zijn in paniek. Ze keren direct om. Rennen de stad in, bang en blij tegelijk. Wat is er toch gebeurd?

Maar de discipelen verklaren hen voor gek. Ze hebben zich de afgelopen dagen schuilgehouden, want wie weet willen de Joodse leiders hen ook oppakken. En al die tijd hebben ze zich beroerd gevoeld, omdat ze Jezus in de steek lieten en Hem kwijtgeraakt zijn. En dan nu dit bericht van die vrouwen! Het kan toch niet waar zijn dat Hij nu ook niet meer in het graf ligt? Wie wil zijn lijk van hen afpikken?

‘We moeten toch maar gaan kijken,’ zeggen Petrus en Johannes tegen elkaar.
Johannes rent vooruit. En verdraaid: hij ziet dat de steen is weggerold. De ingang van het graf staart hem hol aan. Hij kijkt naar binnen: geen lichaam, geen Jezus!

Zou het dan toch waar zijn? Had Jezus niet zoiets gezegd? Bedoelde Hij dit?
Petrus komt ook kijken. Hij stapt de treden af, het rotsgraf in. Johannes volgt. Ze zien de linnen windsels waar Jezus’ lichaam mee ingepakt was als een leeg omhulsel liggen. En de hoofddoek ernaast netjes opgevouwen.
Wat is dit? Jezus is niet weggehaald. Dit is geen grafroof. Toch is het lijk verdwenen. Het graf is leeg. Wat kan er toch gebeurd zijn?

Jezus heeft de wet vervuld
Jezus had zich in alles aan de wet van Mozes gehouden. Hij had niet gezondigd, zodat Hij niet door de wet veroordeeld kon worden. Maar Hij nam de zonden van alle mensen op zich, zodat Hij toch door de wet veroordeeld werd. Zo vervulde Hij de complete wet en kon Hij een nieuw begin maken.

Matteüs 28 vers 1-8, Marcus 16 vers 1-8, Lucas 24 vers 1-12, Johannes 20 vers 1-10, Psalm 16 vers 5-11, 2 Korintiërs 3 vers 6

 

2 Jezus leeft!

Maria van Magdala loopt verdrietig en verward door de graftuin.
Toen de andere vrouwen naar de stad terug renden, bleef zij achter. Misschien kan ze ontdekken wat er met Jezus gebeurd is.
Nu kijkt ze met rode ogen de grafkamer in. Ze ziet twee blinkende engelen zitten op de nis die in de rots is uitgehakt: een aan het hoofdeind, een aan het voeteneind.
Maria ziet dat de nis leeg is.
‘Waarom huil je?’ vraagt een van de engelen.
‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem naartoe gebracht hebben,’ zegt ze.

Ze draait zich om en drukt haar gezicht in haar handen. Haar schouders schokken.

‘Waarom huil je?’ hoort ze voor zich.
Zeker de tuinman.

‘Meneer, als u Hem weggehaald hebt, zeg dan waar Hij is, dan kan ik Hem meenemen,’ snikt ze.
‘Maria!’ hoort ze.
‘Meester!’ roept ze.

Ze kijkt op en ziet Jezus – die als de tuinman uit het paradijs op haar afstapt. Hij staat daar namelijk in een nieuw, hemels lichaam voor haar. Jezus!
Ze wil Hem vastgrijpen, maar Hij houdt haar tegen.

‘Je kunt Me nu nog niet bij je houden, Maria,’ zegt Hij tegen haar. ‘Ik moet eerst opstijgen naar mijn Vader; dan kan Ik altijd bij je zijn.’
Hij geeft haar een opdracht.
‘Ga naar mijn broers en mijn zussen,’ zegt Hij. ‘Luister goed wat je namens Mij moet zeggen. Vertel hun dat Ik op zal stijgen naar mijn Vader. Vertel hun dat Hij ook jullie Vader is. Hij is mijn God en jullie God.’

Maria rent terug de stad in. Opgewonden vertelt ze aan de groep die met Jezus optrok wat haar is overkomen.
‘Ik heb de Heer gezien!’ roept ze.
Ze vertelt aan iedereen dat engelen de steen van het graf hebben weggerold, omdat Jezus uit de dood is opgewekt. En zo is het: ze heeft Hem zelf gezien. En hoor wat Hij haar gezegd heeft!

‘Jezus noemt ons niet meer discipelen en zelfs geen vrienden,’ vertelt ze. ‘Moet je je voorstellen wat Hij zei. Hij noemt ons broers en zussen – omdat we dezelfde Vader hebben!’
Maar de anderen kunnen het niet geloven. Waarom hebben Petrus, Johannes en de andere vrouwen Hem dan niet gezien?

Het paasfeest nu
Het oude paasfeest (Pesach) was alleen voor de Israëlieten. Het nieuwe paasfeest is voor alle mensen over de hele wereld. Want Jezus overwon op die feestdag voor iedereen de dood. Hij geeft nu aan iedereen die dat wil zijn nieuwe leven. Eeuwig leven. Dat wordt tijdens Pasen overal in de wereld gevierd.

Marcus 16 vers 9-11, Johannes 20 vers 11-18, Openbaring 1 vers 17-18, Romeinen 8 vers 29, Kolossenzen 1 vers 12-20, Efeziërs 2 vers 4-10

 

3 Jezus in de Schrift

Twee van Jezus’ volgelingen besluiten naar huis te gaan. Een van hen heet Kleopas. Ze voelen zich rot: het feest is op een fiasco uitgelopen. Nu dalen ze met pap in hun benen de weg af naar Emmaüs, een paar kilometer van de stad.

Het is druk onderweg. Allerlei mensen keren van het feest terug naar huis.
Een reiziger sluit zich bij de twee aan. Hij wil weten waarom ze er zo bedrukt uitzien.

‘Bent u dan de enige gast hier die niet weet wat er in de stad gebeurd is?’ vragen ze.
‘Nee, vertel eens?’ vraagt hun metgezel.
‘Nou, er was een man die we allemaal hoog hadden zitten,’ vertellen de vrienden. ‘Een profeet was-ie, zeker weten. Want wat Hij zei en wat Hij deed was zo krachtig, daar moest God wel achter zitten. Jezus van Nazaret was zijn naam. Maar de leiders hebben Hem aan de Romeinen overgeleverd.’

‘En?’
‘Die hebben Hem gekruisigd. Vreselijk, want wij dachten nog wel dat Hij Israël zou bevrijden.’
‘Dat is niet gebeurd?’
‘Nee, duidelijk niet. Maar nu, drie dagen later, hebben sommigen van ons ontdekt dat Hij niet meer in zijn graf te vinden is. Een engel schijnt gezegd te hebben dat Hij uit de dood is opgewekt. Maar niemand heeft Hem gezien.’

‘Snappen jullie dan niet wat er gebeurd is?’ vraagt de reiziger. ‘Hebben jullie niet door dat alles wat jullie nu vertellen in de Schrift allang voorzegd is?’ En hij begint uit te leggen hoe ze de Schrift moeten lezen. Dat alles wat daarin staat slaat op de Man over wie ze het hebben. Alle oude boeken wijzen naar Hem. Hij is het zaad van de vrouw dat de kop van de slang zou vertrappen. Hij is het zaad dat aan Abraham beloofd werd en dat over de hele wereld zegen zou verspreiden. Hij is zoals Jozef, die door zijn broers verraden werd, maar als koning tevoorschijn kwam. Hij is het paaslam dat het oordeel wegneemt. Hij heeft heel de wet vervuld door zich als enige aan alle voorschriften te houden, maar ook de straf voor elke overtreding op zich te nemen. Hij is de koning waar David naar uitzag. Hij is de lijdende knecht waar Jesaja over schreef. Hij is als Jona in de buik van de vis drie dagen en nachten in het dodenrijk gebleven. Hij is de bruidegom die de profeet Hosea aankondigt. En ga zo maar door. Werkelijk alles wat er in de Schrift staat slaat op Hem.’

‘Daarom moet je voortaan op zoek gaan naar Hem als je de Schrift leest,’ vervolgt de reiziger. ‘Hij komt vanuit de Schrift naar je toe.’

Kleopas en zijn vriend worden enthousiast als ze deze uitleg horen. Draait alles wat God in de Schrift heeft vastgelegd om Jezus? Ze worden er helemaal warm van!
De twee vrienden willen graag dat die reiziger bij hen blijft eten. Als hij bij hen thuis in Emmaüs het brood breekt, zien ze plotseling wie die man is. Het is Jezus zelf!
Op hetzelfde moment verdwijnt Hij met een glimlach uit hun midden. De twee vrienden kijken elkaar aan.

‘Stonden we niet in lichterlaaie toen Hij onze ogen opende voor de Schrift?’ zeggen ze tegen elkaar. ‘Dit moeten we de anderen vertellen!’ Nog dezelfde avond keren ze naar de stad terug – vol energie, alsof ze gedragen worden door windkracht twaalf.

Hoe lees je de Bijbel?
Je kunt de Bijbel lezen als een boek vol verhalen. Of als een wetboek. Als een wetenschappelijk boek. Of als geschiedenisboek. Maar je kunt de Bijbel ook lezen zoals Jezus zegt dat je hem moet lezen. Dan ga je in de Bijbel op zoek naar Hem. Dat zorgt ervoor dat je hart gaat branden voor Hem en voor de mensen om je heen.

Marcus 16 vers 12-13, Lucas 24 vers 13-33, 44-45, 1 Petrus 1 vers 10-13

 

4 Jezus deelt zijn overwinning

De twee vrienden uit Emmaüs zoeken in Jeruzalem de zaal op waar de volgelingen van Jezus zich verborgen houden. Ze vertellen wat ze onderweg met Jezus hebben meegemaakt.
‘Ja nou en of!’ antwoorden de andere mannen en vrouwen. ‘Hij is echt uit de dood opgestaan, want Hij is ook aan Petrus verschenen!’

Plotseling staat Jezus zelf in hun midden.
‘Vrede voor jullie!’ zegt Hij.
De aanwezigen deinzen terug.
‘Het is toch geen geest?’ zeggen er een paar.
‘Waarom kunnen jullie toch zo moeilijk geloven dat Ik het ben?’ vraagt Jezus.

Maar de volgelingen voelen zich er niet gerust op. Jezus is zo anders dan voorheen. Hij is dan ook de eerste mens die in een nieuw, hemels lichaam rondloopt. Dat lichaam is niet meer beperkt door zonde, ziekte, dood. Daarom kan het veel meer dan het oude, aardse lichaam.

Jezus wil dat ze begrijpen dat Hij nog steeds dezelfde mens is, ook al is Hij door Gods kracht uit de dood opgewekt en verheerlijkt. Hij laat de littekens zien die in zijn handen, voeten en zij staan en die ook bij zijn nieuwe lichaam horen.

‘Zien jullie nu dat Ik het ben?’ zegt Hij.
Om hen gerust te stellen dat Hij geen vage geest is, vraagt Hij: ‘Hebben jullie wat te eten voor me?’ En Hij eet voor hun ogen een flinke vis op.

Dan begint Hij uit te leggen hoe ze Hem overal in de Schrift kunnen vinden, net zoals Hij dat onderweg naar Emmaüs deed. Hij legt uit dat de Schrift al lang geleden heeft aangekondigd dat Hij na drie dagen uit de dood zou opstaan. Hij benadrukt dat Hij aan het kruis de schuld voor alle zonden heeft gedragen, zodat iedereen mag leven met Gods vergeving. Want iedereen die in Hem gelooft mag delen in zijn overwinning. Iedereen mag zijn Geest ontvangen.
‘Vertel dat straks aan iedereen die het horen wil,’ zegt Jezus.

Hij blaast over zijn volgelingen. ‘Ik geef mijn Geest. Ga met Hem!’

Tomas, een van de twaalf discipelen, is er die eerste avond niet bij.
‘Ik kan het niet geloven,’ zegt hij als hij over Jezus hoort. ‘Ik geloof het alleen maar als ik zijn wonden met mijn eigen ogen zie en ze met mijn eigen vingers voel.’
Een week later is Tomas er wel bij als Jezus opnieuw achter gesloten deuren in de groep verschijnt.
‘Vrede voor jullie!’ zegt Hij weer.
Dan keert Hij zich naar Tomas.
‘Kom hier met je vinger,’ zegt Hij. ‘Voel de wonden in mijn handen. En voel met je hand in mijn zij. Wees niet meer ongelovig, maar geloof!’ ‘Mijn Heer! Mijn God!’ roept Tomas.
‘Jij gelooft omdat je het ziet,’ zegt Jezus. ‘Maar alle mensen die dit niet zien en toch geloven zullen minstens zo gelukkig zijn.’

Een nieuw lichaam
Jezus, de Zoon van God, sterft als een kwetsbaar mens. Maar Hij staat ook als eerste mens op uit de dood in een nieuw, eeuwig lichaam. Geloof je in Hem, dan geloof je dat jij ook zo’n nieuw, eeuwig, hemels lichaam zult krijgen. Daarin zul je voor altijd herkenbaar zijn als Gods geliefde kind.

Marcus 16 vers 13-14, Lucas 24 vers 33-49, Johannes 20 vers 19-29, 1 Johannes 1 vers 2, Jesaja 9 vers 1-6, 26 vers 19, 1 Korintiërs 15 vers 47-57

 

5 Een nieuw begin in Galilea

De volgelingen van Jezus gaan terug naar hun provincie Galilea. Jezus heeft gezegd dat Hij daar ook zal zijn. Ze zijn benieuwd!
Als Petrus thuiskomt, wil hij weer gaan vissen.
‘Wij doen mee,’ zeggen zijn vrienden.

Tegen de avond varen ze het meer op, maar ze vangen die nacht niks. In de ochtendnevel zien ze een figuur op het strand staan. Hij zwaait naar hen.

‘Hebben jullie ook wat te eten?’ roept hij over het water.
‘Nee!’ roepen de vissers terug.
‘Gooi je sleepnet dan eens aan stuurboord uit!’ roept de vreemdeling. Ze doen wat hij zegt. En kijk: ze vangen nu zoveel vis, dat ze het net met geen mogelijkheid binnen kunnen hijsen.

Johannes denkt: dit heb ik eerder meegemaakt. Hij tuurt naar de kant waar de vreemdeling staat te wachten. Dan grijpt hij Petrus vast.
‘Het is de Heer!’ roept hij uit.
Petrus rukt zich los, springt overboord en waadt door het water naar de kant. Jezus heeft een kolenvuurtje aangelegd. Er ligt al vis en brood op.

‘Doe er ook wat van jullie vis bij,’ zegt Hij tegen Petrus.
De leerlingen komen erbij zitten.
‘Eet maar,’ zegt Hij – en Hij deelt het brood uit en verdeelt de vis. De mannen staren hun meester aan: Hij is het echt!

Na de maaltijd kijkt Jezus Petrus aan.
‘Simon, zoon van Johannes, hou jij meer van Mij dan zij?’ vraagt Hij.
Jezus weet dat Petrus altijd en overal nummer één wil zijn. Maar wie de beste is vindt Hij helemaal niet belangrijk, als je maar van Hem houdt.
‘Ja Heer, U weet dat ik van U hou,’ antwoordt Petrus.
‘Mooi, dan geef ik je de taak om mijn lammeren voedsel te geven,’ zegt Jezus.
‘Simon, zoon van Johannes, hou je van Mij?’ vraagt Jezus voor de tweede keer.
‘Ja Heer, ik hou echt van U,’ antwoordt Petrus opnieuw.
‘Zorg dan voor mijn schapen,’ zegt Jezus.
Dan begint Jezus wat te porren in het kolenvuur. Hij wil Petrus herinneren aan dat andere kolenvuur, toen in de tuin van de hogepriester. Daarom stelt Hij hem voor de derde keer zijn vraag.
‘Simon, zoon van Johannes, hou je dus van Mij?’
Petrus wordt er verdrietig van. Hij weet inmiddels heus wel hoe hard hij Jezus’ vergeving nodig heeft. Ooit was hij Simon, maar hij kan alleen maar Petrus de rots zijn omdat Jezus zoveel van Hem houdt.
‘Ja Heer, U weet alles! Dan weet U toch ook hoeveel ik van U hou?’ antwoordt hij.
‘Goed,’ zegt Jezus, ‘dan kun je mijn schapen voedsel geven. Zolang je denkt dat je de held bent, kun je niets voor Mij betekenen. Maar als je weet hoe hard je Mij nodig hebt, wel. Dan kun je zelfs voor Mij lijden.’

Jezus staat op en roept: ‘Volg Mij!’
De discipelen verlaten het strand als vissers van mensen. En ze hebben goed begrepen dat ze Jezus in het oog moeten houden voor de vangst.

Onbelemmerde liefde
Petrus heeft Jezus verraden. Maar hij mag leren dat Jezus hem al zijn zonden vergeven heeft. Petrus moet begrijpen dat hij onbelemmerd van Jezus kan houden, omdat Jezus allang van hem houdt. Als Petrus vol is van Jezus’ liefde, kan hij die ook weer doorgeven aan anderen. Die liefde is het geheim van de kerk van Jezus.

Matteüs 28 vers 7, 10, Marcus 16 vers 7, Johannes 21 vers 1-24, Romeinen 5 vers 8-9, 1 Petrus 1 vers 8-9

 

6 Jezus heeft alle macht

Op een warme lentedag bivakkeren de discipelen in de koelte van de bergen. Onverwacht komt Jezus op hen toe gewandeld.
‘Ik heb alle macht gekregen,’ zegt Hij tegen hen. ‘Alle macht in de hemel en op de aarde.’

De discipelen vallen op hun knieën en aanbidden Hem. Ze weten dat het waar is: toen Jezus zichzelf vernederde, kreeg Hij de hoogste plaats. Nu is Hij de koning in Gods koninkrijk. Daar wordt niet gekeken wie goed is, wie beter, wie de beste, en wie er slecht is. Er heerst geen schuld, geen schaamte, geen veroordeling – alleen maar liefde. Gods liefde. Wat een wonderlijke macht is dat.

‘Ga op weg,’ zegt Jezus. ‘Vertel het goede nieuws aan iedereen die je tegenkomt. Maak alle volken tot mijn volgelingen. Doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest,’ zegt Hij. Jezus maakt van de doop het teken van de nieuwe geboorte in Gods koninkrijk.

‘Leer alle mensen om zich te houden aan wat Ik gezegd heb,’ vervolgt Hij. Jezus wil dat zijn woord, zijn vrijspraak, mensen doordringt van Gods genade. Als ze die vasthouden, zal dat hen veranderen. Gods genade zal hun leren om te doen wat God graag wil. ‘En wees er zeker van dat Ik bij jullie zal zijn – elke dag, totdat alles klaar zal zijn.’
Horen zijn discipelen het goed? Jezus zegt: Hij zal er zijn! Hij prent hun de betekenis van Gods naam in. Al bij zijn geboorte werd Hij Immanuël genoemd, God met ons. En Hij maakt het waar. Denk eraan, zegt Hij: Ik zal er zijn – en dat zullen jullie merken ook!

Dan stuurt Hij zijn discipelen weer naar Jeruzalem. Precies veertig dagen nadat Jezus uit het graf opstond, komen ze bij elkaar op de Olijfberg, waar je uitkijkt over de stad. Zal Jezus nu dan toch koning van Israël worden, vragen sommige leerlingen zich af. Maar Jezus wil daar helemaal niet aan denken. Dat is Gods zaak.

Hij strekt zijn handen uit om zijn volgelingen te zegenen. Hij spreekt Gods goede woorden over hen uit.
Terwijl Hij dat doet, zien ze zijn voeten loskomen van de grond. Hij stijgt op! Ze kijken Hem na en zien hoe Hij hen met uitgestrekte handen blijft zegenen en zegenen, totdat een wolk tussenbeide komt.

Jezus trekt de hemelsferen door, tot bij de hemelse Vader. In een Psalm staat hoe God Hem daar begroet.

‘Mijn Zoon ben jij!
Kom zitten aan mijn rechterhand
Dan geef ik je de aarde en de volken in bezit
En zal Ik al je vijanden onder je voeten leggen.’

Jezus in de hemel
Jezus heeft alles goedgemaakt tussen God en mensen. Daarom moet Satan voortaan zijn mond houden. Als hij mensen aan het twijfelen probeert te brengen over Gods goedheid, zijn dat leugens. Jezus is jouw verzekering in de hemel dat jij Gods geliefde kind bent en blijft.

Matteüs 28 vers 16-20, Marcus 16 vers 15-20, Lucas 24 vers 46-53, Handelingen 1 vers 1-9, Psalm 2, Psalm 110, 1 Korintiërs 15 vers 25, Romeinen 16 vers 20, Hebreeën 4 vers 14

 

7 Jezus, Gods wonderwoord

Als Jezus al lang vertrokken is, staren de discipelen nog steeds naar de hemel. Ze staan erbij alsof ze met open ogen slapen. Die zegenende handen! Die stralende blik! Als ze die toch voor altijd voor zich zouden zien!

Plotseling staan er twee hemelwezens bij hen, twee engelen. ‘Galileërs!’ zeggen ze. ‘Wat kijken jullie omhoog? Zoals Jezus uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zo zal Hij ook weer terugkomen.’ Het lijkt alsof ze wakker geschud worden. Wacht even – het leven gaat verder. Er ligt een hoopvolle toekomst voor hen. Jezus zal ook weer terugkomen. Natuurlijk, dat heeft Hij gezegd.

En nu? Wat moeten ze intussen doen?
‘Blijf in Jeruzalem wachten,’ heeft Jezus gezegd. ‘Blijf wachten totdat de heilige Geest komt,’ zei Hij. ‘Mijn Vader heeft toch in de Schrift beloofd dat Hij in jullie allemaal zal komen wonen? Dan zullen jullie mijn getuigen zijn, en nu niet meer alleen in Israël. Jullie zullen namens Mij optreden in Jeruzalem, Judea, Samaria en verder weg, tot in de verste landen.’
Inderdaad, ze herinneren zich weer wat Jezus gezegd heeft. Dus blijven ze in de stad wachten. Ze zoeken elkaar op in de tempel. Ze gebruiken hun tijd om te bidden, vurig van hart, één van geest. Want Jezus zal de heilige Geest sturen. En dán!

Ja, Jezus zal alles wat God wilde bereiken waarmaken. Alles wat God bij de schepping al in gedachten had.

Johannes, de discipel van wie Jezus zoveel hield, ziet het scherp voor zich. Jezus heeft alles waargemaakt wat God wilde. Alles in de Schrift, alles in de schepping en alles wat God met mensen van plan is draait om Hem. Hij was er altijd al en Hij kwam tevoorschijn om duidelijk te maken hoe goed God als Vader is voor zijn kinderen. Hoe dichtbij Hij ook wil zijn met zijn Geest. Zo heeft God het van begin af aan gewild.

Als Johannes terugkijkt op alles wat hij van Jezus gezien en gehoord heeft, zal hij dat opschrijven in een bijbelboek. Het eerste wat hij in zijn boek opschrijft is dat ene geheim, dat wonderlijke woord dat op Jezus wijst.

In het begin is het Woord er al
Dat Woord is bij God en het is God
Alles is ontstaan door dat ene Woord
Het Woord is het leven voor de mensen
Het komt in de wereld als een mens
Het komt naar alles wat van Hem is
Maar dat wil Hem niet ontvangen
Wie Hem wel ontvangen, worden kinderen van God
Een kind van God wordt iedereen die in zijn naam gelooft
In zijn naam, in dat ene Woord
Iedereen die gelooft:
Hij zal er zijn!

Dat ene woord
Geen woord wordt zo vaak in de Bijbel genoemd als Gods naam. Hij wordt HEER met hoofdletters genoemd. Maar de echte betekenis van dat woord, die naam, is ‘Ik zal er zijn!’ Hoe zal God er zijn? Dat heeft Jezus duidelijk gemaakt. God zal er zijn als onze Vader. Dankzij Jezus kennen we dat ene woord, Gods naam. En dankzij Jezus weten we hoeveel onze hemelse, eeuwige Vader van al zijn kinderen houdt.

Handelingen 1 vers 4, 10-14, Lucas 24 vers 52-53, Johannes 20 vers 30-31, 21 vers 25, 1 vers 1-18

 

 

8 De geboortelijn van Jezus

Langzaam maar zeker dringt het tot Jezus’ volgelingen door dat Jezus iets totaal nieuws mogelijk heeft gemaakt. Ze mogen als Gods kinderen leven, en in deze wereld net zo zijn als Jezus.
Nu beseffen ze ook dat God dat allemaal al van begin af aan in gedachten had. Als ze terugkijken naar de geschiedenis van Israël, zien ze dat alles wat er gebeurde wel moest uitlopen op de komst van Jezus, de Messias. Matteüs begint zijn boek dat hij over Jezus zal schrijven dan ook met een lijst namen van Jezus’ voorouders. En Lucas doet dat ook in zijn boek.

In de lijn die God in de geschiedenis met de voorouders van Jezus heeft uitgezet zitten allerlei bekende namen.
Maria natuurlijk, zijn moeder. Zerubbabel, de landvoogd die Juda naar Israël terugbracht na de ballingschap. Josia, de jonge koning van Juda, die het land zuiverde van afgoden. Salomo, die koning van Israël was in vredestijd.
Jezus wordt de zoon van David genoemd, omdat God aan koning David beloofde dat uit zijn nageslacht de eeuwige koning voort zou komen. Boaz is een voorouder van Jezus, met zijn buitenlandse bruid Ruth. Rachab, de hoer uit Jericho, die werd gered en werd opgenomen in Gods volk. Juda, een van de twaalf stamvaders van Israël, en Tamar, zijn buitenlandse schoondochter. Jakob, die door God Israël werd genoemd. Isaak, de zoon die Abraham niet op eigen kracht kon krijgen. Abraham, de aartsvader die op God vertrouwde. Jezus is dat ene zaad dat God aan Abraham beloofde, dat de hele wereld tot zegen zou zijn. Dankzij Jezus worden mensen die net als Abraham op God vertrouwen in Gods gezin opgenomen om van Gods erfenis te genieten. Noach, die met zijn gezin gered werd in de ark.
Set, de derde zoon van Adam en Eva. En Adam en Eva, met wie de hele mensheid begon. Jezus is het zaad dat God aan Eva beloofde en dat de kop van de slang zou vermorzelen. Jezus heeft immers aan het kruis Satans macht verbroken?

Jezus stamt dus af van Adam, net als alle mensen. Maar zijn volgelingen noemen Jezus de laatste Adam, omdat Hij voor alle mensen een nieuw begin mogelijk heeft gemaakt. Met de eerste Adam begon de zonde, de tweede Adam maakte daar een einde aan. Dankzij Jezus mogen mensen nu eeuwig leven met God als Vader.

Jezus zelf heeft zijn volgelingen voor zijn vertrek naar de hemel 486

inderdaad uitgelegd dat alles in de Schrift op Hem slaat. Daar zijn ze zo enthousiast over dat ze het aan iedereen willen vertellen. Daardoor ontstaan overal in de wereld groepen gelovigen. Samen vormen ze de kerk van Jezus, die straalt van zijn glorie.

Gods plan vanaf het begin
God wilde van begin af aan de Vader zijn van heel veel kinderen. Daarom schiep Hij mensen, die Hij wilde opnemen in zijn gezin. Jezus heeft het mogelijk gemaakt dat mensen van alle leeftijden in Gods gezin geboren kunnen worden. Vertrouw je je aan Jezus toe, dan zorgt God ervoor dat zijn wens met jou zeker in vervulling gaat.

Matteüs 1 vers 1-17, Lucas 3 vers 23-38, Romeinen 5 vers 12-19, 1 Korintiërs 15 vers 45, 1 Johannes 4 vers 17, Romeinen 8 vers 29-30, Efeziërs 1 vers 4-6