Deel 28 De eerste christenen

Rode draad …
1. De heilige Geest voor iedereen
2. Een lamme die gaat huppelen
3. Niet iedereen verandert
4. Stefanus wordt gestenigd
5. Niemand wordt meer buitengesloten
6. Petrus wordt bevrijd
7. Filippus onder buitenlanders

 

Rode draad …

Jezus is gekruisigd en begraven, maar na drie dagen opgestaan. Meer dan vijfhonderd mensen hebben Hem daarna ontmoet. De apostelen zagen hoe Hij naar de hemel vertrok. En nu? Hoe gaan ze nu verder zonder Hem? Ze zullen niet zonder Hem blijven, heeft Hij gezegd. Hij zal op een bijzondere manier bij hen zijn. Hij zal zelfs in hen zijn, voor altijd. Zo heeft God het van begin af aan gewild, voor alle mensen. Maar ze hebben er geen idee van wat er precies zal gebeuren. Totdat de hemel opengaat …

 

1 De heilige Geest voor iedereen

De volgelingen van Jezus logeren nog steeds in Jeruzalem. Jezus heeft gezegd dat ze daar moesten blijven wachten. Ze hebben intussen een nieuwe apostel gekozen om de plaats van Judas in te nemen: Mattias, die er vanaf het begin al bij was.

Vandaag, vijftig dagen na Pasen, vieren de Joden pinksteren, het feest van de wet. Het tempelplein stroomt op deze stralende zomerdag al vroeg vol. Pelgrims uit binnen- en buitenland, handelaren en priesters krioelen als kleurrijke mieren door elkaar.

Ook de vrienden van Jezus verzamelen zich hier in de ochtendzon: samen zo’n honderdtwintig mannen en vrouwen.
Plotseling hoort iedereen het gebulder van een storm, alsof iemand heel hard blaast, maar zonder dat het gaat waaien. Het lawaai vult de tempel. Op hetzelfde moment zien de bezoekers vlammen, die op Jezus’ volgelingen neerkomen en zich verspreiden, maar zonder dat er iets verschroeit of verbrandt. Vuurtongen zijn het, die de tongen van Jezus’ volgelingen in beweging zetten.

De omstanders horen hen in allerlei talen praten. Iedereen vertelt enthousiast wat Jezus gedaan heeft, elk in een andere taal. De pelgrims kunnen hun oren niet geloven: die mensen spreken de taal van hun land! ‘Wat is hier aan de hand; wie zijn die lui?’ vragen ze aan elkaar.
‘Het is gewoon een stelletje Galileeërs, die al een poosje in de stad rondhangen,’ antwoorden enkele stadsbewoners.
‘Maar we kunnen hen verstaan,’ zeggen de pelgrims. ‘Wat ze vertellen gaat ons aan, het is in onze eigen taal.’
‘Het is een taalwonder!’ roepen er een paar.
‘Of ze hebben gewoon te veel gedronken,’ zeggen anderen.
‘Helemaal niet!’ roept Petrus. ‘We zijn zo vroeg heus niet dronken.
Wat jullie hier zien, heeft de profeet Joël honderden jaren geleden al voorspeld. Hij zei dat God zijn Geest over alle mensen uit zou gieten en dat iedereen dan namens God zou spreken. Waar David en alle andere profeten al zo lang naar uitgekeken hebben, zien jullie nu gebeuren.’

Petrus is zijn angst voor de Joden helemaal kwijt; hij is dan ook vol van Gods Geest.
‘Jezus, die jullie gekruisigd hebben, is opgestaan,’ roept hij. ‘De dood kon Hem niet vasthouden – dat hebben we zelf gezien. Nu zit Hij bij God op de troon. Op een dag zal Hij terugkomen. Maar nu geeft Hij ons alvast wat Hij beloofd heeft. Wat niemand voor mogelijk hield, gebeurt: Hij geeft ons zijn Geest. Jullie kunnen het zelf allemaal horen en zien.’

De menigte staat perplex. Is dit het effect van Jezus’ woorden en daden? ‘Wat moeten we dan doen, broeders?’ vragen de omstanders.
‘Opnieuw beginnen,’ antwoordt Petrus. ‘Je oude leven de rug toekeren. Laat je dopen in Jezus’ naam, zodat je zeker weet dat al je zonden vergeven zijn. Dan kan Hij jou óók zijn Geest geven. Zo word je gered uit dit ellendige mensengeslacht.’

De apostelen krijgen het druk die dag, want wel drieduizend mensen willen zich laten dopen. Ook willen ze allemaal meer van Jezus weten. Daarom zoeken ze elkaar thuis op, om met brood en wijn te ontdekken wat Jezus voor iedereen gedaan heeft.

Zo begint de kerk, onder aanvoering van de heilige Geest.

Pinksteren
Pinksteren was in Israël het feest van de wet. Maar het is voor iedereen het feest van Gods Geest geworden. Hij leidt Jezus’ wereldwijde kerk. De heilige Geest woont in de mensen die door God heilig zijn verklaard. Heilig betekent apart gezet voor God. Dat is iedereen die in Jezus gelooft.

Handelingen 1 vers 15-26, 2 vers 1-40, Joël 3 vers 1-5, Jesaja 59 vers 21, Psalm 16 vers 8-11, 2 Samuël 7 vers 12, Genesis 11 vers 5-9

 

2 Een lamme die gaat huppelen

De mensen die de weg van Jezus volgen, zoeken elkaar regelmatig in de tempel op om te bidden.
Op een dag lopen Petrus en Johannes langs een verlamde man. Hij wordt elke ochtend naar de tempelpoort gedragen om in de schaduw te bedelen.

‘Een aalmoes alstublieft,’ herhaalt hij op het ritme van zijn wiebelende bovenlijf. Er steekt een hand uit zijn haveloze mantel. Onder uit die vodden steken twee voeten, levenloos als uitgeschopte schoenen. Petrus en Johannes blijven voor hem staan.

‘Kijk ons eens aan,’ zegt Petrus. ‘Geld heb ik niet,’ vervolgt hij. ‘Maar wat ik wel heb, geef ik je. In de naam van Jezus: sta op en loop!’
Petrus pakt de man bij zijn hand en trekt hem overeind. Op hetzelfde moment stroomt er kracht in zijn voeten. Hij springt en huppelt rond: hij is genezen!

De man danst om Petrus en Johannes heen. Hij schreeuwt het uit van vreugde.
Samen lopen ze het tempelplein op. Daar trekken ze veel bekijks.
‘Kijk nou!’ zeggen een paar bezoekers, die elkaar vastgrijpen. ‘Is die man die daar zo enthousiast God looft niet die lamme bedelaar?’

‘Nu je het zegt: het is die man die altijd in de Schone Poort zit,’ bevestigt een ander.
Het bericht dat de bedelaar kan lopen, gaat als een lopend vuurtje rond. Er komt een hele menigte om de drie mannen heen staan.

‘Hoe is het mogelijk!’ roepen de mensen die de lamme zien dansen en springen. ‘Hebben jullie zoveel kracht?’
‘We doen dit niet in eigen kracht,’ antwoordt Petrus. ‘Het komt door Jezus en omdat we in zijn naam geloven. Zijn naam betekent ‘God redt’. Hij heeft ons het geloof gegeven dat Hij inderdaad kan redden en mensen dus ook hun waardigheid terug kan geven. En dat doet Hij. Kijk maar naar deze man, die sommige van jullie wel kennen.’

De omstanders knikken. Hier is een wonder gebeurd. ‘Volksgenoten,’ vervolgt Petrus, ‘jullie hebben Jezus gedood. Maar God heeft Hem opgewekt, precies zoals Mozes en de profeten hadden voorspeld. Daarom kan Hij ons allemaal redden, als we ons omkeren naar Hem.’

Veel mensen die luisteren bekeren zich. Maar de Joodse leiders zijn boos en pakken Petrus en Johannes op, samen met de man die genezen werd. Ze worden gevangengezet.
De volgende dag komt de Hoge Raad bijeen om de drie mannen te verhoren.

Petrus is niet bang, maar neemt het woord.
‘Jullie hebben Jezus als een steen weggegooid,’ zegt hij tegen de leiders. ‘Maar God heeft van Hem de hoeksteen gemaakt, waarop Hij zijn kerk zal bouwen.’
‘Dat jullie een wonder hebben gedaan, kunnen we niet ontkennen,’ antwoorden de leiders. ‘Maar wij verbieden jullie om de naam van Jezus ooit nog te noemen. Zwijg over Hem tegenover het volk.’
Petrus schudt zijn hoofd.
‘Er is geen andere naam onder de hemel door wie wij gered kunnen worden dan de naam van Jezus,’ antwoordt hij.
De leiders dreigen het drietal dat ze niet meer over Jezus moeten praten, maar laten hen toch maar gaan.
Hun vrienden zijn blij. Ze bidden dat God kracht zal geven en nog veel meer wonderen zal doen als ze over Jezus spreken. En terwijl ze bidden, trilt de vloer door de aanwezigheid van Gods Geest.

De profeten
Mozes, David, Jesaja, Joël en veel andere profeten kondigden honderden jaren voor Jezus al de Messias aan. Hij zal een nieuw en eeuwig verbond tussen God en mensen sluiten. En de heilige Geest geven. Hun woorden staan opgetekend in ‘de Schrift’ (in onze Bijbel het ‘Oude Testament’).

Handelingen 3 vers 1-26, 4 vers 1-31, Psalm 118 vers 22, Jesaja 28 vers 16, 1 Petrus 2 vers 3-10

 

3 Niet iedereen verandert

Jezus’ volgelingen zijn niet bang voor de dreiging van de Joodse leiders. Regelmatig verzamelen ze zich op het tempelplein. Daar worden zieken gebracht, die allemaal genezen. Ook op straat, als ze onderweg zijn naar de tempel, genezen er zieken. Sommigen proberen zelfs Petrus’ schaduw op te vangen om maar te genezen.

Het Woord van God wint aan invloed. Overal in de stad, in allerlei huizen, komen mensen samen die vol zijn van Jezus. Ze zoeken elkaar dagelijks op. Ze lezen de Schrift, op zoek naar openbaring over Jezus. Ze breken het brood en eten ervan. Daarmee zeggen ze dat ze allemaal een stukje van Jezus’ volmaakte lichaam zijn. Ze geven ook de wijnbeker door en drinken eruit. Daarmee zeggen ze dat het bloed van Jezus hen van alle zonden zuivert. Ze zijn gelukkig en blij, aanbidden God en zingen voor Hem.

Allerlei soorten mensen vinden elkaar; ook mensen die elkaar vroeger niet konden uitstaan. Rijken, armen, slaven, mannen, vrouwen, verschillende rassen – het maakt niet uit: ze zijn allemaal kinderen van één en dezelfde Vader. Ze vormen dan ook één gezin, één kerk, die vol is van Jezus.

Dagelijks worden er maaltijden klaargemaakt waar iedereen mag komen eten. Er zijn ook rijken die hun spullen verkopen en de opbrengst uitdelen aan de armen.
Door al die vrijgevigheid komt niemand iets tekort.

Omdat de kerk maar groeit en groeit, moet er steeds meer werk worden verzet. Maar de mensen moeten ook bemoedigd worden met de woorden van Jezus. Alleen door telkens opnieuw over alles wat Jezus volbracht heeft te horen, wordt hun geloof sterk. Daarom worden de twaalf apostelen vrijgesteld om te bidden en Gods Woord door te geven. Zeven andere mannen worden aangesteld voor het praktische werk, mannen die ook vol zijn van Gods Geest. Zij zullen de maaltijden organiseren.

De stadsbewoners staan ervan te kijken, verbaasd dat zoiets mogelijk is. Blijkbaar verander je radicaal als je met Jezus op weg gaat.
Maar niet iedereen verandert. In de kerk komen ook mensen binnen die niet vertrouwen op Gods onverdiende goedheid. Er zijn erbij die hun eigen eer willen verdienen door zogenaamd goede daden te doen.
Zo heb je een zekere Ananias en Saffira, die ook wat van hun bezittingen verkopen. Tegenover Petrus doet dit echtpaar net alsof ze alles verkocht en weggeven hebben. Maar Petrus heeft door dat ze de boel voor de gek houden. Die twee hebben hun oude leven helemaal niet de rug toegekeerd.

‘Hoe kunnen jullie de heilige Geest bedriegen?’ vraagt hij. ‘Jullie mogen met jullie bezit doen wat jullie willen. Jullie hoeven helemaal niet alles te verkopen en weg te geven. Het is duidelijk dat jullie helemaal niet bij de kerk van Jezus horen, daarom worden jullie ook niet door Hem beschermd.’

Op hetzelfde moment zakt Ananias door zijn knieën en blijft dood liggen. Direct daarop valt Saffira ook dood neer.
Iedereen die ervan hoort is diep onder de indruk. Het kan dus zomaar te laat zijn om je te bekeren.

Bekering
Bekering is je omkeren naar God. Dat doe je door in Jezus te gaan geloven en niet meer op jezelf te vertrouwen. Vanaf dat moment woont Gods Geest in je. Je kunt dat zichtbaar maken door je te laten dopen in water. Je staat dan op in een nieuw, door God gezegend leven.

Handelingen 5 vers 12-16, 2 vers 43-47, 4 vers 32-36, 6 vers 1-7, 5 vers 1-11

 

4 Stefanus wordt gestenigd

Stefanus is een van de zeven mannen die als dienaar in de kerk zijn aangesteld. Hij ontvangt veel genade van God. Hij doet wonderen en spreekt overal waar hij komt vol vuur over Jezus.
Sommige Joden pikken dat niet. Ze worden boos en keren zich tegen hem.

‘Hij is tegen de wet en tegen de tempel!’ zeggen ze. ‘Hij maakt Mozes en God belachelijk!’
Ze nemen hem gevangen en brengen hem voor de Hoge Raad. Daar beschuldigen ze hem van godslastering.

Nu moet Stefanus zich verdedigen.
‘Broeders,’ begint hij, ‘jullie weten dat Mozes van een engel de wet ontving. Maar dat veranderde het leven van onze voorouders niet. Hun hart was niet bij God.’
De leiders kijken van onder hun wenkbrauwen naar Stefanus. Wat wil die jongeman beweren?
‘En wat veranderde er toen Salomo een tempel bouwde?’ gaat hij verder. ‘Helemaal niets. God zei dan ook dat de Allerhoogste niet in een huis wil wonen dat door mensenhanden is gemaakt.’
De mannen die naar Stefanus luisteren weten niet wat ze van hem moeten denken. Ze zien dat zijn gezicht straalt als dat van een engel. ‘Niet de wet of de tempel zal ons veranderen, maar Gods Geest,’ vervolgt hij. ‘Helaas willen jullie daar niets van weten. Jullie verzetten je altijd maar weer tegen de heilige Geest.’
De leiders beginnen vanbinnen te koken. Wil hij hen beschuldigen? ‘Jullie beweren dat jullie je keurig aan de wet houden en dat God jullie daarom moet goedkeuren,’ zegt Stefanus. ‘Maar de Messias, die Mozes al aankondigde, hebben jullie verraden en vermoord.’
Nu ontploffen de mannen van de Hoge Raad van woede. Ze beginnen door elkaar te schreeuwen en stropen hun mouwen op.
Stefanus trekt zich daar niets van aan; hij is vol van wijsheid, vol van de heilige Geest.
‘Ik zie de hemel open – en kijk: daar staat Jezus aan Gods rechterhand!’ zegt hij.

De mannen kunnen die woorden niet verdragen en brullen eroverheen. Hun oordeel staat vast. Hij lastert God en moet dood. Ze grijpen Stefanus en sleuren hem de stad uit om hem te stenigen.
Daar buiten de poort gooien ze hun mantels op een hoop en zetten er een jongeman bij, om erop te passen. Het is Paulus, een leerling uit het beroemde leerhuis van Gamaliël. Paulus is het er helemaal mee eens dat die volgeling van Jezus uit de weg geruimd wordt.

De leiders smijten uit alle macht stenen naar Stefanus.
‘Heer Jezus, hier kom ik!’ roept hij als hij op zijn knieën valt.
De stenenregen blijft op hem neerdalen.
‘Heer, vergeef hun deze zonde!’ schreeuwt hij, voordat hij zijn laatste adem uitblaast.
Zo sterft Stefanus, de eerste martelaar voor Jezus.

Vervolgens willen de Joodse leiders ook de andere mensen die de weg van Jezus volgen aanpakken. Daarom beginnen ze nog dezelfde dag aan een razzia. Ze sleuren de mensen hun huizen uit en bergen hen achter slot en grendel.
De volgelingen van Jezus begrijpen dat ze zullen moeten lijden voor het goede nieuws. Maar ze gaan gewoon verder buiten Jeruzalem.

Martelaren
Vanaf het moment dat Gods Geest kwam, werden volgelingen van Jezus dwarsgezeten om hun geloof. Sommigen werden verbannen, anderen bespot, geslagen, gestenigd, gekruisigd, verbrand of voor de leeuwen geworpen. Veel van hen bleven in hun pijn en moeite getuigen van Gods goedheid.

Handelingen 6 vers 8-15, 7 vers 1-60, 8 vers 1-3, Deuteronomium 18 vers 5, Psalm 110 vers 1, Hebreeën 8 vers 1

 

5 Niemand wordt meer buitengesloten

Petrus reist naar de vlakte aan de Middellandse Zee. In Joppe woont Dorkas. Zij is iemand die kleding maakt en die ook graag weggeeft aan de armen. Als ze plotseling sterft, wordt Petrus erbij geroepen. Hij bidt voor haar.

‘Dorkas, sta op!’ zegt hij.
Ze opent haar ogen en gaat rechtop in bed zitten. Petrus neemt haar bij de hand en roept de hele stad erbij om te vertellen wat God gedaan heeft.

Petrus logeert in een huis aan de kust bij Simon, die leer maakt van dierenhuiden.
Op een dag is Petrus op het platte dak aan het bidden. Binnen wordt het middagmaal klaargemaakt. Petrus ruikt de geur, maar voordat hij opstaat om naar beneden te gaan, wordt hij gegrepen door een visioen. Hij ziet de hemel open. En uit de hemel komt iets als een kleed naar beneden, een linnen laken waarop alle dieren van de hele wereld te vinden zijn. Het krioelt op dat hemelse kleed van de dieren.
‘Toe maar Petrus,’ zegt een stem uit de hemel, ‘eet dit allemaal maar op.’ ‘O nee, Heer!’ antwoordt Petrus, ‘absoluut niet! Ik zal nooit eten wat volgens de wet niet mag. Geen dier dat onrein of verwerpelijk is.’
‘Wat God rein heeft verklaard, zul jij niet verwerpelijk noemen,’ antwoordt de stem.
En opnieuw hoort Petrus dat hij mag eten wat hij voor zich ziet. Maar weer weigert hij. Tot drie keer toe hoort hij dat hij niet moet verwerpen wat God goedkeurt. Daarna wordt het kleed weer teruggenomen in de hemel.

Petrus staart beduusd voor zich uit. Hij vraagt zich af wat dit visioen te betekenen heeft. Wat wil God hiermee zeggen?
Op hetzelfde moment hoort hij buiten stemmen. En tegelijk maakt Gods Geest hem duidelijk dat hij naar beneden moet gaan.

‘We komen voor jou,’ zeggen drie mannen die er meer dan een dagreis op hebben zitten. Het zijn heidenen uit de Romeinse vestingstad Caesarea.
‘We willen graag dat je met ons meegaat,’ zeggen ze. ‘Onze baas, de Romeinse centurio Cornelius, heeft van een engel gehoord dat jij hier bent. Cornelius is een goede man, die de God van Israël eert. Hij verwacht dat jij hem meer kan vertellen.’
Nu begrijpt Petrus het visioen met al die onreine dieren. Hij moet met die mannen mee, ook al zijn het buitenlanders. God heeft alle mensen op het oog, daarom mag hij niemand buitensluiten.

Ja, nu snapt hij het. De wet was alleen bedoeld voor de Joden. Die sloot andere mensen uit. Maar de genade van Jezus is voor alle mensen. Die sluit iedereen in. Niemand is verwerpelijk voor God, omdat Jezus de zonde van alle mensen in de hele wereld op zich nam.

In Caesarea vertelt Petrus aan de centurio Cornelius over Jezus. Hij is nog niet uitgesproken of de heilige Geest valt op de Romein, zijn gezin en zijn slaven, en op iedereen die in zijn huis mee staat te luisteren. Ze beginnen allemaal God te loven in onbekende talen.
Petrus staat ervan te kijken. Hij heeft wel dat visioen gehad waarin God alles rein verklaart, maar nu ziet hij met eigen ogen wat dat betekent. Het werk dat Jezus heeft volbracht is voor alle soorten mensen, voor alle rassen en standen, niemand uitgesloten. Ook in dit huis kan zomaar een kerk van start gaan.
‘Nu moeten jullie ook gedoopt worden,’ zegt Petrus. ‘Want jullie horen er helemaal bij!’

Rein en onrein
Alle godsdiensten maken onderscheid tussen rein en onrein. De vraag is altijd of je goedgekeurd kan worden of niet. Daar zijn allerlei rituelen en voorschriften voor waaraan je je moet houden. Bij Jezus is het anders. Hij geeft je zijn goedkeuring, zodat je onbezorgd mag leven als zijn vriend.

Handelingen 9 vers 36-43, 10 vers 1-48, Leviticus 11 vers 1-47

 

6 Petrus wordt bevrijd

De Joodse leiders in Jeruzalem vinden de nieuwe weg van Jezus maar niks. Dat God zomaar alle zonden vergeeft, omdat één man de schuld op zich nam? En dat nu niet langer de wet, maar Gods Geest je wil leren hoe je leven moet? En dat iedereen overal in de wereld daarop mag rekenen? Kom nou! Die leer moet en zal de wereld uit!
Koning Herodes Agrippa wil de Joden wel helpen om de naam van Jezus uit te roeien. Om te beginnen laat hij Jakobus onthoofden, de broer van Johannes. Daarna wordt Petrus opgepakt en gevangengezet. Hij zal na het Paasfeest veroordeeld worden.

De mensen van de weg van Jezus schrikken van alle tegenstand. Ze bidden vol vuur voor hun apostel.

In zijn cel strekt Petrus zich intussen uit om te gaan slapen. Hij zit met kettingen vastgeketend aan twee soldaten, die daarom ook op de grond moeten gaan liggen. Voor de afgesloten deur staat een wachtpost en verderop nog een. Petrus wordt streng bewaakt!

In het holst van de nacht wordt de kerker plotseling fel verlicht.
Een engel port Petrus wakker.
‘Vlug, opstaan!’ zegt de hemeling.
Petrus krabbelt overeind. Hij staat te knipperen en is te slaperig om te bedenken hoe het mogelijk is dat zijn bewakers op de grond blijven liggen.

‘Doe je gordel om, stap in je sandalen, trek je jas aan,’ zegt de engel, ‘en kom mee!’
Petrus stapt slaapdronken achter de engel aan. De deuren springen open. De wachters zien niets, ook niet als de engel en Petrus in stralend licht voorbijlopen.

Petrus denkt dat hij in een wonderlijke droom rondstapt. Kijk nou toch: zelfs het ijzeren hek naar de buitenwereld vliegt open.
Ze laten de gevangenis achter zich en lopen in het stralende licht de straat door.

Bij de kruising aan het einde van de weg verdwijnt de engel. Petrus blijft alleen achter in het duister van de nacht. Hij wrijft in zijn ogen, kijkt om zich heen, knijpt zichzelf in zijn armen. Intussen snuift hij de bedompte stadslucht op.

Langzaam dringt het tot hem door dat dit geen droom is: hij is vrij!

Petrus snelt door de kleurloze straten en steegjes van Jeruzalem, totdat hij het huis van de moeder van Marcus heeft bereikt. Daar brandt licht, precies zoals hij verwachtte.
Hij klopt op de poort van het voorportaal. Rhode, het dienstmeisje, vraagt wie daar staat. Ze slaakt een kreet als ze hoort wie het is. Ze laat Petrus buiten achter en rent over de binnenplaats naar binnen, helemaal van slag.

‘Je bent niet goed snik!’ zeggen haar vrienden als ze vertelt wie daar voor de poort staat.
Petrus blijft kloppen – hij wil graag naar binnen.
Eindelijk doen ze voor hem open.

‘Ben jij het echt?’ roepen ze door elkaar.
Petrus lacht en vertelt wat er gebeurd is.
‘Wat een wonder!’ zeggen zijn vrienden. ‘Iedereen moet weten dat Gods woord niet te stoppen is!’

Engelen
Engelen zijn hemelse wezens die God geschapen heeft om Hem te dienen. Ze staan onder Gods gezag. Hij zet
ze op aarde in om mensen te helpen en te beschermen. Ze zijn meestal onzichtbaar. Engelen eren God. Maar sommige werden slecht en jaloers op mensen. Zij dienen Satan.

Handelingen 12 vers 1-19

 

7 Filippus onder buitenlanders

Filippus is een van de zeven dienaars uit de gemeente van Jeruzalem.
Hij reist naar Samaria. Dat is een provincie midden in Israël waar mensen wonen die geen echte Joden zijn. Ze geloven wel in de boeken van Mozes, maar hebben hun eigen rituelen.
Filippus bereikt de hoofdstad. Hij vertelt de mensen dat de woorden uit de oude boeken allemaal op Jezus slaan. Hij is de Messias die God zou sturen.
De stadsbewoners zijn nieuwsgierig, want eerst heeft Filippus allerlei wonderen gedaan. Ze hebben gezien hoe lamme en kreupele mensen werden genezen en hoe mensen die vastzaten aan onreine geesten werden bevrijd. Logisch dat ze graag willen horen wat hierachter zit. Veel van hen gaan op het evangelie in en laten zich dopen.

Petrus en Johannes komen ook naar Samaria. Dat Joden niet met Samaritanen omgaan maakt hun niet uit. Ze hebben de Samaritanen veel te vertellen. De mensen gaan gretig in op hun woorden. Als de apostelen hun de handen opleggen, worden ze vol van de heilige Geest.

Een Samaritaanse magiër heeft gezien hoe Filippus in Jezus’ naam wonderen doet. Hij is onder de indruk gekomen van Gods koninkrijk en heeft zich laten dopen. Nu ziet hij ook hoe Gods Geest gaat werken als Petrus en Johannes mensen de handen opleggen. Die macht wil hij ook wel uitoefenen. De man heet Simon.
‘Hoe kan ik die kracht van jullie kopen?’ vraagt Simon aan de apostelen. ‘Kopen?’ roept Petrus verontwaardigd. ‘U begrijpt niks van het evangelie. Gods redding is niet te koop; dan zou het toch geen genade zijn? Hoe kunt u zo krom over God denken. U moet zich bekeren!’

Filippus wordt daarna door een engel naar een stille weg in het
zuiden van Israël gestuurd. Midden op de dag komt hij een voornaam reisgezelschap uit Ethiopië tegen. Ze komen uit Jeruzalem en begeleiden de minister van financiën op weg naar huis.
Filippus hoort dat deze man in zijn wagen hardop voorleest uit de boekrol van de profeet Jesaja.
‘Begrijpt u wat u leest?’ vraagt Filippus, terwijl hij met de wagen meeloopt.
‘Nee,’ antwoordt de Ethiopiër. ‘Kunt u mij zeggen wie dat lam is dat geslacht wordt? Het lijkt erop dat het over een knecht van God gaat, maar wie kan het zijn?’

Filippus springt in de reiswagen van de minister. Hij wil hem maar wat graag uitleggen wat hier bedoeld wordt. Mensen moeten begrijpen dat ze naar Jezus op zoek moeten gaan als ze de Schrift willen begrijpen. Alle boeken van Mozes en alle profeten wijzen op Hem. Dus begint Filippus uit te leggen wat vanaf het begin Gods plan geweest is met Jezus en dat het offerlam op Hem slaat. Hij vertelt ook hoe je door Jezus gered kunt worden.

‘Nou, waar wachten we dan nog op?’ zegt de minster. ‘Ik geloof dat Jezus de Zoon van God is en wil me dolgraag laten dopen. Kom, daar is water!’ Hij laat de wagen halt houden. Samen stappen ze het water in, waar Filippus de minister doopt. Die kan zijn geluk niet op. Maar voor hij het weet, is Filippus alweer verdwenen. Gods Geest leidt hem verder – en overal waar hij komt vertelt hij het evangelie.

Dode Zeerollen
In Israël zijn meerdere boekrollen van Jesaja gevonden, die van ver voor Jezus’ tijd stammen. Ook werden er rollen gevonden van op twee na alle andere boeken van het Oude Testament. Een herdersjongen vond de eerste in 1947 in een grot, opgerold in een kruik. Ze worden de Dode Zeerollen genoemd, omdat de grotten dicht bij de Dode Zee liggen.

Handelingen 8 vers 4-40, Jesaja 53