Deel 29 Paulus brengt het evangelie de wereld in

1. Paulus door Jezus gegrepen
2. Paulus de wijde wereld in
3. Het Woord wint aan invloed
4. God en de namaakgoden
5. Eén volk, op grond van genade
6. Het evangelie Europa in
7. Paulus in Athene

1 Paulus door Jezus gegrepen

Er heerst paniek in Jeruzalem. Steeds meer mensen volgen de weg van Jezus. Paulus sleurt volgelingen van Jezus hun huizen uit, smijt hen in de gevangenis en bedreigt hen met de dood. Hij is namelijk woedend op deze mensen. Ze onteren Gods naam en maken de wet belachelijk. Hij vindt dat ze uitgeroeid moeten worden, net als Stefanus, die kortgeleden gestenigd werd.

De Joodse leiders zijn het helemaal eens met deze jonge wetgeleerde. Daarom hebben ze hem toestemming gegeven om de kerk in Jeruzalem het zwijgen op te leggen.

De mensen die de weg van Jezus gaan, vluchten alle kanten op, tot over de grens.
Maar Paulus is vastbesloten om hen te achtervolgen. Hij vertrekt met een arrestatieteam naar Syrië.

Na een lange reis noordwaarts passeren ze de besneeuwde bergtoppen van de Hermon. In de verte doemen de stadsmuren van Damascus op. De lucht is helder. De zon blakert de bomen en planten. Plotseling flitst er een licht, zo fel, dat alles om Paulus heen pikkedonker wordt. Op hetzelfde moment smakt hij tegen de grond, alsof een hand hem slaat. ‘Saul, Saul!’ hoort hij. Iemand roept hem met de naam die zijn moeder hem gaf. ‘Saul, waarom vervolg je Mij?’ zegt de stem.

‘Wie bent u dan, Heer?’ antwoordt Paulus.
‘Ik ben Jezus, die jij vervolgt,’ hoort hij. ‘Wat een moeite doe je om tegen mensen die jou aanstoot geven in te gaan.’
‘Wat moet ik dan doen, Heer?’ vraagt hij geschrokken.
‘Sta op en ga de stad in. Daar krijg je te horen wat je moet doen.’

Paulus krabbelt overeind, maar het is hem zwart voor de ogen geworden. Hij moet aan de hand van zijn reisgenoten de stad in geleid worden, want hij is blind.
Hij mag logeren in het huis van een Jood in de Rechte Straat. Eten en drinken laat hij staan. Hij is zo van de kaart, dat hij alleen nog maar kan bidden.
Na drie dagen krijgt Paulus bezoek. Een man vertelt hem dat hij door God gestuurd is.
‘Ik ben Ananias,’ zegt de man.
‘Ik wist dat je komen zou,’ antwoordt Paulus. ‘God had het me laten zien.’ ‘Ik ben een volgeling van Jezus,’ zegt Ananias. ‘Ik was bang om je te ontmoeten, want God had me laten weten wie je bent. Maar de Heer
zei dat ik toch moest gaan, om je te vertellen dat Hij je heeft uitgekozen om zijn naam bekend te maken. Je zult als een getuige van Jezus voor leiders en koningen uit alle volken staan, en ook voor de Israëlieten. Maar je zult ook lijden voor Jezus.’
Paulus knikt. Hij weet het. Hij is gegrepen door Jezus.
‘Ik ben ook naar je toe gestuurd om je de handen op te leggen,’ vervolgt Ananias. ‘Nu kun je met nieuwe ogen zien en zul je vol zijn van de heilige Geest.’
Op hetzelfde moment valt de duistere sluier van Paulus af. Hij wil zich direct in water laten dopen. Daarna gaat hij voor het eerst weer eten.

Niet veel later staat Paulus in de synagoge, het leerhuis van de Joden, te vertellen dat Jezus de Zoon van God is.
De mensen die hem horen staan stomverbaasd.
‘Was dit niet de man die zo fel tegen Jezus tekeerging?’ zeggen ze. ‘En kwam hij niet hier om de mensen van die nieuwe weg op te pakken?’ Maar Paulus kan de Joden vanuit de boekrollen aantonen dat Jezus de beloofde Messias is.

Paulus
Paulus werd door God geroepen om het evangelie naar alle volken te brengen. Hij had scherp zicht op het volmaakt volbrachte werk van Jezus. Daarmee legde hij het fundament voor de toekomst van de kerk. Paulus schreef de helft van het Nieuwe Testament. Saul of Saulus was zijn Hebreeuwse naam.

Handelingen 9 vers 1-22

 

2 Paulus de wijde wereld in

Het is donker. De stad lijkt een hoekig landschap vol grijze silhouetten. Een paar mannen sjouwen in het holst van de nacht een mand de stadsmuur op. Ze laten hem er aan de andere kant aan een paar stevige touwen weer vanaf zakken. Vanbovenaf zien ze hoe het deksel van

de mand glijdt. Er stapt een man uit, die vlug de benen neemt en in het struikgewas verdwijnt. Direct wordt de mand weer opgetrokken. Geruisloos verlaten de mannen de muur.
Zo vlucht Paulus Damascus uit. De Joden, die de poorten van de stad bewaken, krijgen hem niet te pakken. Dat hadden ze graag gewild, nu de man die het getuigenis van Jezus de kop in moest drukken zelf zo’n getuige blijkt te zijn. Maar Paulus is alweer onderweg naar Jeruzalem.

Daar in de hoofdstad van Israël schrikken de volgelingen van Jezus, als de man die hen vervolgde ineens voor hun neus staat. Hij heeft een verhaal dat ze bijna niet kunnen geloven. Heeft hij Jezus ontmoet? Moeten ze hem nu zien als een van hen?

Barnabas neemt het voor Paulus op. Hij is een ervaren reiziger uit Cyprus. Hij luistert goed naar Paulus en herkent het wonder dat God in deze jongeman gedaan heeft. Dus stelt hij hem voor aan de apostelen, de leiders van de kerk. Die zijn blij met de ommekeer van Paulus.

De dag daarop gaat Paulus gelijk met de apostelen mee de stad in, om overal van Jezus te vertellen. Hij discussieert met de Joden. Maar die vinden hem gevaarlijk en maken plannen om hem uit de weg te ruimen. Paulus moet weer vluchten. Hij wordt in de tempel door de Heer zelf gewaarschuwd.

‘Vertrek; je zult de volken ver van hier over Mij vertellen,’ hoort hij. Dus vertrekt Paulus per boot naar zijn geboortestad Tarsus, ver buiten Israël. Daar en op andere plaatsen spreekt hij opnieuw vol vuur over Jezus.

Barnabas wordt na een aantal jaren eropuit gestuurd om de kerken
in het buitenland te bezoeken. Zodoende komt hij Paulus ook weer tegen. Hij vraagt hem om mee te gaan naar Antiochië, waar steeds meer mensen met Jezus verder willen.
Paulus en Barnabas geven een jaar lang onderwijs in deze grote Syrische stad. Ze leren de leerlingen om in de Schrift Jezus te ontdekken. Op die manier leggen ze een stevige basis voor de toekomst van de kerk. Ook zamelen ze geld in voor de kerk in Jeruzalem, die het moeilijk heeft door een hongersnood.
De volgelingen van Jezus hebben veel invloed in Antiochië. Maar sommige stadsbewoners steken de draak met hen.
‘Kleine Christussen zijn jullie,’ lachen ze. ‘Christenen, hahaha!’
De mensen die hun weg met Jezus gaan, vinden het mooi dat ze vergeleken worden met hun Heer Jezus Christus. Ze zijn trots op die spotnaam ‘christenen’.

Op een dag zijn de leiders van de kerk in Antiochië bij elkaar om te bidden. Ze zijn daar zo druk mee, dat ze hun eten vergeten.
‘Nu moeten jullie Barnabas en Paulus losmaken voor de taak die Ik hun gegeven heb,’ zegt de heilige Geest tegen hen. Dus leggen ze beide mannen de handen op en laten hen gaan.
Gods Geest stuurt Paulus en Barnabas op pad om Gods aanbod van redding verder de wereld in te brengen.

Handen opleggen
God heeft verschillende manieren ingesteld om iets van zichzelf over te dragen. Iemand kan bijvoorbeeld zijn handen op het hoofd of de schouders van iemand anders leggen. Door tegelijkertijd iets goeds uit te spreken namens Jezus kan Gods Geest daardoorheen werken. Zo wordt de ander gezegend.

Handelingen 9 vers 23-31, 11 vers 25-30, 13 vers 1-3

 

3 Het Woord wint aan invloed

‘U moet hen niet geloven, mijnheer! Luister naar mij, ik heb meer macht!’ Elymas is een magiër, die de Romeinse landvoogd Sergius van het eiland Cyprus bijstaat met voorspellingen. Hij hoort hoe Paulus en Barnabas zijn baas over Jezus vertellen. Dat vindt hij maar niks.

‘Luister niet naar hen mijnheer, daar komt alleen maar ellende van,’ zegt hij. ‘Zwijg!’ antwoordt Paulus, die de tovenaar recht in de ogen kijkt. ‘Jij bent een bedrieger, een oplichter, een kind van de duivel!’
Paulus is vol van de heilige Geest.

‘Je verdraait alles van God,’ zegt hij tegen Elymas. ‘God keurt jouw kunsten af. Daarom zul je voorlopig blind door het leven gaan.’
Vanaf dat moment moet de man die de mensen met zijn magie om de tuin leidde zelf geleid worden.

Sergius is onder de indruk van het Woord van God. Hij wil graag verder met Jezus, en veel eilandbewoners ook. Daarom blijven Paulus en Barnabas een poosje, om hen verder te helpen.
Daarna varen ze weer terug naar het vasteland.

In Antiochië, de hoofdstad van Pisidië in Klein-Azië, bezoeken ze de Joodse synagoge.
‘Broeders en zusters,’ zegt Paulus tegen de Joden, ‘God heeft aan ons in de Schrift bekendgemaakt dat Hij de redder van Israël zou sturen. En Hij is gekomen! Het is Jezus. Onze leiders in Jeruzalem hebben Hem niet erkend, maar Hem uitgeleverd. Toch hebben ze precies gedaan wat er in de boeken geschreven staat. Hij moest namelijk aan het kruishout sterven. Maar God heeft Hem uit de dood opgewekt. Het is duidelijk dat Hij de beloofde redder is.’

De Joden staan verbaasd. Wat heeft dit allemaal te betekenen? ‘Begrijpen jullie wel wat een goed nieuws dit is?’ gaat Paulus verder. ‘God heeft zijn beloften waargemaakt. Kon je door de wet van Mozes onmogelijk vrijgesproken worden, nu word je wél vrijgesproken, als je in Jezus gelooft.’
De Joden zijn onder de indruk van deze boodschap. En niet alleen zij. Bijna de hele stad komt luisteren.
‘Geef je over aan Gods genade!’ benadrukken Paulus en Barnabas.
Maar sommige Joden zijn jaloers. Ze maken de beide mannen belachelijk en strooien lelijke praatjes rond.
‘Als u Gods boodschap afwijst, gaan we verder met de andere volken,’ zeggen Paulus en Barnabas. ‘God belooft namelijk redding aan alle volken.’

Nu worden de Joden pas echt kwaad. Ze hitsen de leiders en de belangrijke vrouwen van de stad tegen de twee mannen op, zodat die moeten vluchten.
Paulus en Barnabas schudden het stof van hun voeten en gaan zonder boosheid verder.

Het Woord van God heeft zich inmiddels door de hele streek verspreid.
In de stad blijven veel nieuwe volgelingen van Jezus achter, die geweldig blij zijn en vol van Gods Geest. En in alle steden waar Paulus en Barnabas Gods woord verkondigen, bevestigt God dat goede nieuws met wonderen.

Magie
Met magie proberen mensen invloed uit te oefenen op andere mensen. Ze gebruiken daar allerlei manieren voor, zoals voorspellen, bezweren, geesten en sterren raadplegen. De Bijbel keurt dat af. Magie heet ook wel tovenarij.

Handelingen 13 vers 4-52, Deuteronomium 18 vers 10-12

 

 

4 God en de namaakgoden

‘De goden zijn gekomen! De goden zijn in de stad!’
De stadsbewoners lopen opgewonden door de straten.
‘Heb je het al gehoord? Zeus en Hermes lopen hier als mensen rond!’
Het gerucht dat de stad bezoek heeft gekregen van goden gaat als een lopend vuurtje door Lystra. Er is namelijk een wonder gebeurd. Twee mannen hebben een lamme man op z’n voeten gezet, zodat hij weer kan lopen. De een moet wel Zeus zijn. Zeus, de grootste van alle goden, die straft wie hij wil en geneest wie hij wil. En de ander, dat is dan Hermes.
Hermes is de slimme zoon en boodschapper van de oppergod. Ja, dat zijn ze, die twee mannen! Zeus en Hermes zijn van hun godenberg naar beneden gekomen om hun stad te bezoeken.

De priester brengt stieren uit de tempel van Zeus. Hij zal ze offeren voor die twee goden. De omstanders hangen bloemenkransen om de nek van de dieren, zodat ze een prachtig offer zullen zijn.
De menigte brengt de offerdieren naar de stadspoort. Daar zijn Paulus en Barnabas. Barnabas, de oudste, wordt voor Zeus aangezien en Paulus, die het woord voert, voor Hermes.

Als beide mannen doorhebben waar de massa hen voor houdt, scheuren ze hun kleren.
‘Kijk: wij zijn gewoon net zulke mensen als jullie,’ roepen ze. ‘Helemaal geen goden, maar gewone mensen. Maar we zijn wel naar jullie toe gestuurd door een bijzondere God. De God van hemel en aarde.’

De menigte blijft maar roepen dat die twee Zeus en Hermes zijn en dat ze hun offers moeten aannemen.
‘Helemaal niet!’ roepen Paulus en Barnabas zo hard als ze kunnen. ‘Luister goed!’ zeggen ze als ze de menigte wat tot bedaren hebben gebracht. ‘Jullie moeten die namaakgoden juist afzweren. Keer je om naar de levende God, de Schepper van hemel en aarde en van alles wat leeft. Hij heeft aan jullie gedacht. Hij wil jullie goeddoen!’

De toehoorders vinden het wel interessant wat deze twee mannen te vertellen hebben. Maar als een paar Joden komen vertellen dat Paulus en Barnabas leugenaars zijn, worden de stedelingen boos. Ze stenigen Paulus en slepen hem de stad uit. Daar laten ze hem voor dood liggen. Paulus ontvangt echter nieuwe kracht. Wanneer zijn vrienden hem vinden, staat hij zomaar op. De volgende dag verlaat hij Lystra, om aan een voetreis van meer dan negentig kilometer oostwaarts te beginnen. Daar ligt Derbe, de volgende stad waar hij met Barnabas het evangelie zal brengen.

Ook in Derbe maken ze weer volgelingen van Jezus. Daarna gaan ze naar de steden terug waar ze al eerder geweest zijn. Ze versterken daar de kerken. Ze moedigen de christenen aan om vol te houden, door te blijven vertrouwen op Gods genade. Ook stellen ze overal leiders aan, die door God gezegend worden om te kunnen zorgen voor de mensen. Ten slotte keren ze terug naar Antiochië in Syrië, de stad van waaruit ze begonnen.
‘Geweldig wat God onder de volken doet!’ zeggen hun vrienden als ze de reisverhalen van Paulus en Barnabas horen.

Griekse goden
De Grieken vereerden allerlei goden. De Romeinen gaven ze Latijnse namen. Zo had je Zeus (Jupiter in het Latijn), Hermes (Mercurius), Artemis (Diana), Athene (Minerva), Nike (Victoria), Hades, Afrodite (Venus). Iedere beroepsgroep en familie had ook weer eigen goden. De Bijbel maakt duidelijk dat er maar één God is.

Handelingen 14 vers 8-28

 

5 Eén volk, op grond van genade

Vanuit Israël bezoeken een paar Joodse volgelingen van Jezus de kerken in Syrië en Klein-Azië. Ze vertellen de christenen uit de andere volken dat die zich nu wel aan de wet van Mozes moeten houden. Ze vinden dat iedereen zich moet laten besnijden. Anders hoor je er niet bij en mis je Gods goedheid.

Paulus en Barnabas zijn boos als ze hiervan horen. Wat daar verteld wordt is echt niet Gods bedoeling. God wil niet dat zijn kinderen iets moeten doen om door Hem goedgekeurd te worden.

Paulus en Barnabas zien dat de vrijheid die het evangelie brengt bedreigd wordt. Ze besluiten daarom naar Jeruzalem te gaan, om de leiders hierover te spreken.
Maar ook hier vinden sommige Joden dat de gelovigen die geen Jood zijn wel de wet van Mozes moeten gehoorzamen. Er ontstaat een woordenstrijd van welles-nietes over de wet. Dan staat Petrus op. ‘Broeders,’ begint hij, ‘jullie weten dat God mij indertijd heeft laten zien dat het goede nieuws ook voor de andere volken bestemd is. Wat Hij aan ons gaf, geeft Hij ook aan hen. Ik heb zelf gezien hoe Hij de heilige Geest aan alle mensen geeft, zonder iemand buiten te sluiten.’
De anderen knikken. Ze weten ervan.
‘We moeten daarom niet tegen God in gaan,’ vervolgt hij. ‘De wet is een juk dat onze eigen Joodse voorouders niet eens konden dragen. Waarom zouden we dat dan op de schouders van andere volken willen leggen? Nee, we geloven dat wij zowel als zij alleen maar door de genade van onze Heer Jezus gered kunnen worden.’

Paulus en Barnabas vertellen dat het inderdaad zo werkt. Telkens als ze over Jezus spreken, doet God wonderen. En als ze zijn genade blijven benadrukken, worden de kerken sterk en volwassen.

Jakobus, de broer van Jezus, vindt dat de apostelen een duidelijk besluit moeten nemen.
‘In onze Joodse synagogen wordt al zo lang de wet voorgelezen,’ zegt hij. ‘Maar daardoor zijn de andere volken nooit tot geloof gekomen. God heeft in de Schrift gezegd dat Hij een nieuw begin zal maken met ons, Joden. Tegelijk zal Hij ook de andere volken met zich verbinden, lezen we. Dat is precies wat we nu zien gebeuren. Laten we daarom in lijn met de heilige Geest blijven.’

‘We moeten niemand die zich omkeert naar God een zware last opleggen,’ vindt Jakobus. ‘Maar iedereen moet wel trouw zijn aan God en aan het bloed van Jezus, en kappen met afgoderij, hoererij en bijgeloof.’

De leiders in Jeruzalem worden het met elkaar eens: alleen door het geloof in Jezus zijn de Joden en de mensen uit de andere volken samen één volk, Gods volk. Ze stellen een brief op voor de kerken in het buitenland die de verwarring moet wegnemen. Paulus en Barnabas vertrekken met de brief. Judas en Silas worden vanuit Jeruzalem met hen meegestuurd, zodat iedereen zal weten hoe belangrijk die brief is.

Israël en de volken
God houdt van alle mensen uit alle volken. Die liefde werd voor het eerst zichtbaar aan de manier waarop God met Israël omging. Israël was het eerste volk waarmee Hij optrok. God heeft beloofd dat Hij altijd trouw zal blijven aan die eersteling. Maar ook aan zijn mensen uit alle andere volken. Omdat Hij met iedereen op wil trekken.

Handelingen 15 vers 1-35, Galaten 1 vers 6-9, 2 vers 1-10, 3 vers1-14, 4 vers 4-7, 5 vers 2-6, Romeinen 11 vers 1-6

 

6 Het evangelie Europa in

Paulus reist weer dwars door Klein-Azië. Bestaande kerken bemoedigt hij. In nieuwe kerken stelt hij leiders aan. Overal leest hij de brief van de apostelen voor waarin staat dat christenen niet op de wet of hun eigen kracht moeten vertrouwen, maar op Jezus. De kerken groeien als kool en de christenen worden steeds sterker in hun geloof.
Er reizen ook helpers met Paulus mee. Silas bijvoorbeeld, een profeet
uit de kerk in Jeruzalem. En Timoteüs, een jongeman met een Joodse moeder en een Griekse vader. Lucas ook, een Griekse arts. En later ook Titus, een andere Griekse vriend.

De heilige Geest bepaalt de richting die de pioniers op gaan. Soms houdt Hij hen tegen, zodat ze een andere kant op moeten. Zo komen
ze bij de westkust van Klein-Azië, het uiterste puntje van Azië. Aan de overkant ligt Europa.
’s Nachts krijgt Paulus een visioen. Aan de overkant van de zee staat een man uit de Griekse provincie Macedonië. Hij wenkt naar Paulus.
‘Steek over en help ons!’ roept de Macedonische man. ‘Kom deze kant op!’
De volgende morgen vertelt Paulus aan zijn reisgenoten wat hij gezien heeft.
‘God wil dat we naar Griekenland gaan,’ zegt hij. ‘Ook in Europa moeten de volken het evangelie horen.’

Ze steken over en reizen door het noorden van Griekenland naar de Romeinse kolonie Filippi.
Als Paulus daar op het marktplein het evangelie brengt, loopt er een slavinnetje achter hem aan. Ze is een waarzegster, die maar blijft roepen wie Paulus is en wat hij doet.
Paulus krijgt er genoeg van. Hij stuurt de waarzeggende geest weg uit de vrouw.
‘Ik gebied je in de naam van Jezus Christus: verdwijn!’ zegt hij.
De eigenaars van de slavin merken dat het meisje niet meer kan voorspellen. Ze kan dus ook niets meer voor hen verdienen. Ze zijn kwaad en laten Paulus en Silas oppakken.

De Romeinen slaan beide mannen met stokken en sluiten hen op. Ze worden in de binnenste kerker gegooid en met hun voeten vastgezet in houten blokken.
Maar Paulus is niet bang.

‘Al ben ik zwak, God is sterk,’ zegt hij tegen Silas. ‘Daarom kunnen we altijd blij zijn, ook nu.’

Ze beginnen midden in de nacht lofliederen tot God te zingen, daar in hun cel. Iedereen in de gevangenis kan het horen.
Plotseling schudt de aarde. De aardbeving trilt alle deuren en boeien los. De cipier ziet dat de gevangenen vrij zijn. Hij is in paniek en wil zelfmoord plegen.

‘Dit kost me m’n kop!’ jammert hij.
Maar Paulus houdt hem tegen.
‘Doe uzelf niets aan!’ roept hij. ‘We zijn allemaal nog hier!’
‘Hoe kan ik dan gered worden?’ vraagt de cipier, die bang is voor de straf die hem boven het hoofd hangt.
‘Vertrouw op Jezus,’ antwoordt Paulus. Hij legt hem het evangelie uit. Nog dezelfde nacht laat de cipier zich met zijn hele gezin dopen.
In Filippi ontstaat een bloeiende kerk, net als in veel andere steden in Griekenland.

Kerken stichten
Kerken zijn groepen mensen die vol zijn van Jezus. Paulus bouwde ze als een architect. Het fundament van elke kerk is het geloof in Jezus en zijn genade. Daarop worden de stenen geplaatst: de mensen die elkaar helpen om op Jezus te lijken. Het dak bestaat uit leiders die bescherming geven.

Handelingen 15 vers 40-41, 16 vers 1-40

 

 

7 Paulus in Athene

‘Het staat hier zo vol met godenbeelden, dat je nog eerder zo’n beeld
op z’n tenen trapt dan een levend mens,’ grapt een wandelaar die Paulus passeert.
Maar Paulus kan er niet om lachen. Hij bekijkt vol afschuw al die tempels, altaren en beelden in Athene. Ontelbare afgoden worden in deze stad vereerd. Hoe kunnen mensen zo dwalen, gonst het door zijn hoofd.
Hij loopt de Agora op, het grootste marktplein in de stad. Daar begint hij te roepen. Groepjes mensen komen om hem heen staan. Enkele vallen hem in de rede.
‘Vertel je ideeën liever op de trappen van de Areopagus,’ zeggen er
een paar. ‘Daar op de heuvel van het gerechtsgebouw vind je al onze belangrijke mensen.’

Paulus gaat met hen mee en begint opnieuw.
‘Atheners!’ roept hij. ‘Ik heb gezien hoe godsdienstig jullie zijn. Ik zag in jullie stad zelfs een altaar voor de onbekende god. Over die god wil ik het hebben.’
In Athene is iedereen altijd wel in voor iets nieuws. Er komen veel mensen om hem heen staan.
‘Die onbekende God, dat is de God die alles geschapen heeft en die
de macht heeft over hemel en aarde,’ zegt Paulus. ‘Hij wil niet als een schepsel of een beeld vereerd worden. Hij woont ook niet in een tempel die door mensen gemaakt is. Hij heeft helemaal niets van ons nodig. Integendeel, we hebben juist Hem nodig, omdat Hij ons de levensadem geeft. We komen namelijk allemaal uit Hem voort.’

Het publiek luistert aandachtig. Zo’n God lijkt hun interessant.
‘Ik heb het over de God die de baas is over de tijd en de ruimte waarbinnen wij leven,’ vertelt Paulus. ‘Hij wilde dat we onze tijd zouden gebruiken om Hem te zoeken. Maar nu heeft Hij iets beters voor ons in gedachten. Hij wil dat we ons omkeren naar Hem, want Hij heeft een dag uitgekozen waarop Hij alle mensen zal oordelen.’
De mensen knikken. Zo’n God zal natuurlijk kijken of mensen goed zijn of slecht. Zo zal Hij zijn oordeel vellen.
‘Maar luister goed!’ gaat Paulus verder. ‘Dat oordeel heeft Hij aan één man gegeven. Die man heeft de macht om alle mensen te redden van het oordeel.’
Nu beginnen sommige luisteraars te mopperen.

‘Wil zo’n God alle mensen redden? Ook de slechte mensen? Die is niet goed wijs!’
‘Die man kan inderdaad alle mensen redden, omdat Hij zelf veroordeeld werd, maar uit de dood is opgestaan,’ benadrukt Paulus. ‘Daarom kan Hij rechtvaardig oordelen.’

Maar bij die woorden lachen steeds meer mensen hem uit.
‘Hoor dat nou!’ zeggen ze. ‘Opstaan uit de dood? Kan een lijk dan weer tot leven komen? Belachelijk! Als iemands bloed in het stof weglekt, is het afgelopen.’
Ze halen hun schouders op en lopen weg.
Toch gaan ook in Athene enkele mensen verder met Jezus.

De onbekende God
Voor veel mensen is God een onbekende. Toch kun je weten dat Hij bestaat. Je kunt iets van Hem ontdekken in de natuur, in de geschiedenis, of in mensen. Maar je weet pas echt wie Hij is als je Jezus leert kennen. Iedereen weet diep vanbinnen wel dat God op een dag zal vragen wat je met je leven gedaan hebt. Maar alleen dankzij Jezus weet je dat Hij altijd van je zal houden.

Handelingen 17 vers 15-34, 1 Koningen 8 vers 27, Romeinen 1 vers 19-25, 11 vers 36