Echtheid – Saul niet, David wel

Hij schenkt zijn koning grote overwinningen, betoont zich trouw aan zijn gezalfde. Psalm 18:51

Wat geloof je over jezelf? Saul is door God aangesteld als de eerste koning van Israël. Maar hij gelooft er niet in. Tijdens het kroningsfeest verstopt hij zich achter de bagage van de bezoekers.
Hij gelooft niet in zijn nieuwe identiteit. Dus keert hij terug naar de landerijen van zijn vader. Totdat er een beroep op hem gedaan wordt om de vijand aan te pakken. Maar de twijfel blijft aan hem knagen.

Er verschijnt een concurrent in Sauls leven. Althans, zo ervaart hij dat, omdat hij niet gelooft dat God voor hem opkomt. Hij bewondert de jonge David, maar hij wil hem ook elimineren. Een speer naar zijn hoofd.

Saul gelooft niet wat God in hem ziet. Om dat ongeloof te maskeren richt hij een beeld van zichzelf op. Iedereen zal weten hoe geweldig hij is. Maar hij wordt er niet blij van. De onzekerheid over zichzelf maakt hem ziek.
De angst om nooit goed genoeg te zijn maakt Saul zo depressief dat hij onverschillig wordt over zichzelf, zijn gezin, zijn ambt. Hij voelt zich verworpen. Als de strijd met de vijand weer oplaait stort hij zich in zijn eigen zwaard (1 Samuël 9-31).

Saul heeft nooit geloofd in wat God in hem zag. Hij mocht als een koning leven, maar hij leefde als een slaaf van zijn eigen angsten.
Dat was anders met zijn opvolger David. Die vertrouwde wel op wat God in hem zag. David ontleende zijn identiteit aan zijn geloof in God.

Ik houd mij aan het woord van uw lippen (Psalm 17 :4).

Stiltetip – Koester wat God over je zegt. Je bent door Hem uitgekozen. Gewild. Geliefd. Bevoorrecht. Zeg: ‘Ik ben goed genoeg’.