Jezus’ familie: de kerk

Die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters.

Romeinen 8:29

Als Jezus de mensen in zijn bijzijn aanwijst als zijn moeder, broers en zussen introduceert Hij de kerk.

Hij maakte een gebaar naar zijn leerlingen en zei: ‘Zij zijn mijn moeder en mijn broers. Want ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder’ (Mat. 12:49-50).

Eerst werd Jezus Gods eniggeboren Zoon genoemd, de enige die uit God geboren was (Joh. 3:16). Toch is Jezus niet de eniggeboren Zoon gebleven, maar Hij is de eerstgeboren Zoon geworden. Hij heeft het met zijn dood en opstanding namelijk mogelijk gemaakt dat er na Hem nog veel meer mensen uit God geboren zouden worden. Jij bent er een van.

Wie hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters (Rom. 8:29).

De eniggeboren Zoon werd de eerstgeboren Zoon. God heeft als Vader van begin af aan veel kinderen gewild (Gen. 1:26-28) – en Hij heeft ze dankzij Jezus gekregen ook (Jes. 53:10). Het zijn Gods kinderen, die Gods wil doen: geloven in Jezus en de genade die Hij bracht (Joh. 6:28-29).

In welke familie je ook geboren bent, met welke achtergrond ook, je bent nu in het grote, gezonde, gezegende gezin van God geboren. In de kerk dus, temidden van allemaal door onze Vader geliefde en geheiligde broers en zussen. Met jou en ons allemaal samen verwezenlijkt God zijn plannen, tot eer van zijn eeuwige, hemelse vaderschap.

Gefeliciteerd met zo’n familie!

Matteüs 12:46-50 Marcus 3:31-35 Lucas 8:19-21