18. Micha met het zwaard

Door Willem de Vink

Een vader leefde met zijn zoon in een land waar de oorlog nooit ver weg was. Er hoefde maar je-dat te gebeuren, of de vlam sloeg in de pan en de zwaarden werden tegen elkaar opgeheven. De vader maakte zich zorgen over de toekomst van zijn zoon.

‘Micha, m’n jongen,’ zei de vader, ‘hier heb je mijn zwaard. Het is het zwaard dat ik van m’n eigen vader kreeg en dat m’n voorvaders bij zich droegen in oorlogstijd. Breng het naar een land waar de mensen niet weten hoe ze zo’n ding moeten gebruiken, en het zal je een fortuin opleveren.’

De jongen ging welgemoed op stap, maar toen hij in het eerstvolgende land z’n zwaard tevoorschijn haalde, stonden er direct drie, vier mannen om hem heen met getrokken zwaarden. Micha wilde hen zeggen dat hij het zwaard niet liet zien om ermee te vechten. Maar omdat hij moeilijk uit z’n woorden kwam, dachten de mannen dat hij smoesjes verkocht. Ze pakten hem op en gooiden hem in de gevangenis. Daar bracht hij de nacht door, moederziel alleen.

De volgende dag legde de jongen aan de commandant van dienst uit dat het zwaard een erfenis van zijn vader was en dat hij er geen kwaad mee in de zin had, maar uitsluitend op zoek was naar mensen die niet weten waar zo’n zwaard voor dient.

‘Die’s gek,’ lachte de commandant, en hij liet hem onder begeleiding van een bataljon soldaten het land uitzetten. Zo passeerde de jongen de tweede landsgrens. Deze keer pakte hij zijn opdracht voorzichtiger aan. Hij nam een kind apart en toonde hem op een verborgen plaats achter een schutting zijn zwaard.

‘W-w-w-weet jij wat dit is?’ vroeg hij.

Het jochie begon te glimmen van opwinding. Hij sleurde Micha mee naar zijn ouderlijk huis, gooide de deur open en riep: ‘Die moet je hebben!’ Hij wees naar een man met een snor als een bezem. ‘Da’s m’n vader, die me altijd slaat en dreigt en afbeult. Gebruik je zwaard en maak korte metten met die ouwe!’ riep de jongen.

Maar die ouwe was groot en sterk en had slagershanden. Hij greep Micha in zijn nekvel en duwde hem in de magnetron. Gelukkig had het gezin juist de warme maaltijd achter de kiezen, zodat het apparaat die avond buiten gebruik bleef, maar Micha moest er wel tot de volgende dag dubbelgevouwen in opgesloten blijven zitten. Toen de slager ’s ochtends zijn croissantjes wilde bakken, legde Micha hem uit dat hij alleen maar op zoek was naar mensen die het gebruik van het zwaard niet kenden. De slager keek hem met koeienogen aan, tikte met een vinger tegen zijn voorhoofd, pakte Micha bij zijn broek en kraag, en slingerde hem de rivier in die achter het huis langs stroomde.

De jongen zwom naar de overkant en bereikte zo het derde land. Hij liep door bossen, over heidevelden, langs bergen en ravijnen, totdat hij op een kale vlakte het paleis van de koning van dit rijk vond. Daar vroeg hij om audiëntie. Een lakei bracht hem via talloze trappen voor de troon van de koning. Micha maakte een buiging, liet de koning zijn zwaard zien, en vroeg hem of hij dit voorwerp kende – waarop de koning zijn eigen zwaard trok en uitriep: ‘Heden verklaar ik al mijn buren de oorlog!’ En terwijl de legers het paleisplein af marcheerden, werd Micha door twaalf paleiswachten naar het bovenste vertrek van een van de vele torens gebracht, waar de deur achter hem driedubbel werd vergrendeld.

Zijn torencel had een raam met tralies, van waaruit hij het slachtveld kon overzien. Er werd hevig gevochten. De zwaarden van de soldaten flitsten alle kanten op. De doodskreten waren niet van de lucht. Hoofden, armen en benen rolden als kegels in een balspel door elkaar. De vlakte kleurde rood van het bloed.

‘B-b-b-bestaat er wel ’n land waar de mensen geen z-z-z-zwaarden kennen?’ vroeg Micha zich hardop af. Hij zag er geen gat meer in om zijn opdracht te voltooien en ging met opgetrokken knieën in de donkerste hoek van zijn cel zitten. Op dat moment streek er een witte duif op de vensterbank voor het tralievenster neer.

‘Ach,’ zei Micha, ‘als j-j-j-jij me nou-es naar het l-l-l-land zou kunnen brengen waar z-z-z-ze geen z-z-z-zwaarden bezitten, dan mag jij straks delen in m’n f-f-f-fortuin.’

De duif vloog weg en verdween achter de blauwe bergen in de verte. Buiten ging het tumult onverminderd door. In het oorlogsgeweld bleef geen steen op de andere liggen – en juist toen de jongen zich afvroeg of hij de duif ooit zou kunnen volgen, stortte ook de gevangenistoren in elkaar. Micha kroop onder het puin vandaan en ontvluchtte het slagveld. Hij vervolgde zijn weg en doorkruiste het blauwe bergmassief. Onderweg doorstond hij gure winden en wervelstormen, slagregens, sneeuw en ijzel. Na een moeizame tocht bereikte hij de grens van het rijk. De lucht was hier opgeklaard. Hij keek vanaf de laatste bergrug neer op een water dat schitterde in de zon. Het was diepgroen van kleur en melkwitte golfjes dansten op het oppervlak. In de verte lag een roze eiland. Hij was ervan overtuigd dat de duif die kant op was gevlogen.

Omdat hij hondsmoe was, viel hij languit in slaap, daar op die bergweide in het zonnetje. Hij droomde dat de duif neerstreek op het hoofd van de jongen die hij achter de schutting z’n zwaard had laten zien. De jongen had zijn zwaard in handen, waarmee hij een takje van een boom afsneed. Dat gaf hij aan de duif, die ermee wegvloog naar de vader met de snor als een bezem. De vader pakte het takje uit de snavel van de vogel en stak het in de grond. Het groeide als kool en reikte binnen de kortste keren tot aan de hemel. De jongen van achter de schutting klom omhoog, de vader met de snor en de slagershanden ook, de commandant kwam erachteraan, de soldaten van het bataljon, de koning uit het paleis met de trappen en torens – allemaal klommen ze naar boven. Micha zelf stond onderaan de boom en twijfelde of hij ook omhoog zou klimmen. Zijn vader kwam erbij staan. Die klom ook omhoog. Toen werd hij wakker. Hij wreef de slaap uit zijn ogen en besloot om gelijk verder te gaan. Hij daalde de berg af en bereikte een kleine, beschutte baai. Er dobberde een bootje in, groen en rood geschilderd. Op het kiezelstrand zat een man bij een houtvuur.

‘W-w-w-wilt u mij naar dat ei-ei-ei-eiland daar b-b-b-brengen?’ vroeg Micha aan de bootsman.

‘Da’s goed,’ zei de man, een gerimpelde grijsaard, die een donkere hoed met gerafelde randen droeg. ‘Maar ik waarschuw je dat je nooit meer van dat eiland af komt, zodra je er een voet aan wal zet.’

‘B-b-b-breng me toch maar,’ zei de jongen. Want, dacht hij, waar moet ik verder nog zoeken? Stel dat ik me vergis en ze kennen het zwaard daar, dan zal ik me zo diep schamen dat ik nooit meer terug wil om mijn vader onder ogen te komen. Maar kennen ze het zwaard niet, dan ligt daar mijn fortuin en zal mijn roem zich over de hele wereld verspreiden. Dat zal ook mijn vader ter ore komen, waarop hij zich graag bij mij zal voegen.

Het bootje bracht hem naar het eiland. Op het strand sprak hij direct de eerste mensen aan die hij tegen het lijf liep. Het was een groepje vissers.

‘Ik z-z-z-zoek de koning van dit ei-ei-ei-eiland,’ zei Micha, ‘want ik w-w-w-wil hem een b-b-b-belangrijke vraag stellen.’

‘Je spreekt met hem,’ sprak de oudste van de vissers. ‘Stel je vraag.’

Micha trok zijn zwaard. De mannen kwamen in een kring om hem heen staan.

‘K-k-k-kent u dit v-v-v-voorwerp?’ vroeg hij voorzichtig. Op hetzelfde moment streek de witte duif op zijn schouder neer, waarop het wapen uit zijn handen glipte en met de punt in het zand bleef steken. De koning pakte het gevest vast en duwde met het stalen lemmet een gleuf in het zand.

‘Wij kennen dit instrument niet,’ sprak hij, ‘maar het doet interessante dingen. Het maakt de grond los, zodat er zaad in gestrooid kan worden, dat wortel kan schieten en op kan groeien om ons tot voedsel te dienen. Het ijzer zal gebogen moeten worden, zodat het meer weerstand kan bieden, maar dan hebben we een prachtig stuk gereedschap. Kijk maar. Het ploegt de grond en knipt haar open als een schaar. Prachtig. We noemen het een ploegschaar.’

De smid deed zijn werk en kromde het ijzer, en toen de eilandbewoners met de ploegschaar aan de slag gingen, kon iedereen met eigen ogen zien dat het de opbrengst van voedsel enorm bevorderde. Weldra blonk het eiland goudkleurig van de gewassen die erop verbouwd werden. Er was zoveel, dat schepen uit de wijde omtrek vrachten voedsel kwamen halen.

De koning beloonde Micha voor het zwaard dat hij gebracht had om tot ploegschaar te laten smeden met een vorstelijk leven. De jongen kreeg een riant paleis. Hij trouwde met de jongste prinses, die hem twee zoons en drie dochters gaf, en hij leefde… – nou ja, je weet het. Want zo gaat dat, als mensen nog lang en gelukkig leven. En zo ging het met Micha ook.

Maar hoe ging het verder met zijn vader? Nou, Micha’s ploegschaar werd wereldberoemd. Dus bereikte dat bericht ook zijn vader. Die reisde direct naar het eiland, waar zijn zoon hem op het strand tegemoet kwam en omhelsde.

‘Goed werk, m’n jongen,’ zei de vader. ‘Heel goed werk. Je hebt niet alleen voor jezelf een fortuin vergaard, maar ook voor alle mensen hier, en voor hun kinderen, hun kleinkinderen en achterkleinkinderen. Let op m’n woorden: dit land heeft toekomst.’

Met de armen om elkaars schouders geslagen liepen vader en zoon het strand af, hun blikken gericht op de horizon. Hoog boven hen wiekte een witte duif op – kirrend, alsof ze lachte.