Wie genade afwijst

Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’
Matteüs 26:50


Judas Iskariot was een uitzondering onder de discipelen. Niet alleen omdat hij als enige uit Judea kwam; hij bleef Jezus’ genade afwijzen.

Van begin af aan wordt Judas de discipel genoemd die Jezus zou uitleveren (Mar. 3:19). Het zat er van begin af aan al in. De evangelieschrijvers begrepen dat hij zich nooit bekeerd had, zich nooit aan Jezus had toevertrouwd. Terwijl Jezus hem toch ook had uitgekozen (Joh. 6:70).

Judas kon maar geen onverdiende gunst ontvangen. Hij moest zijn eigen geluk bevechten en stal daarvoor uit de gemeenschappelijke pot. Hij was ook uiterst berekenend. Toen een vrouw Jezus spontaan haar waardering wilde bewijzen met dure parfum, keurde hij dat af. Hij had geen enkel begrip voor de werking van genade.

Hoewel Jezus met hem begaan was (Joh. 13:21) en hem brood en wijn aanreikte, sloot Judas zich daarvoor af, zodat de duivel vat op hem kreeg (Joh. 13:26-27). Vervolgens zocht hij zijn voordeel door Jezus te verraden en uit te leveren (Mat. 26:14-16). Ten slotte maakte hij een eind aan zijn eigen leven (Mat. 27:5).

Judas is een triest voorbeeld. Wie zich niet bekeert en zich blijft afsluiten voor Gods genade, raakt verhard. Je veroordeelt jezelf.