106 Het lijden van Job

Waarom is er lijden? Kan Job ons daar meer over vertellen? Job verliest zijn kinderen, zijn bezit en zijn gezondheid. Hij komt als dakloze op een vuilnisbelt terecht. Terwijl hij in de oude wereld bekendstond om zijn goede gedrag! Hij was rijk en welvarend geweest, maar nu komen zijn vrienden hem beklagen. Hoofdstukken lang moet Job zich verdedigen. En op de achtergrond spelen ook nog eens duistere machten mee. Wat moeten we met al die ellende? Is zijn lijden ons tot troost, of is er nog meer, misschien zelfs hoop?

Ik wil je meenemen in dertien overdenkingen waarmee ik aan de hand van het bijbelboek Job dieper probeer door te dringen in de vraag waarom we allemaal te maken krijgen met lijden.

1. Welk beeld hebben we van God?
Job stond in het Oosten bekend als een goed mens (Job 1:1-3). Maar hij kende God nog niet. Hij was bang dat hem en zijn gezin ongeluk zou treffen. Daarom bracht hij offers zodra zijn kinderen een feestje vierden, want stel je voor (Job 1:5). Toen het ongeluk hem trof, zei hij dan ook: ‘Wat ik vreesde, komt nu over me, wat mij angst aanjoeg, heeft me getroffen’ (Job 3:25).

Job was bang. Hij kende geen geloofsrust. Je kunt dus wel goed je best doen en proberen onberispelijk te leven, maar dat wil nog niet zeggen dat je God kent en op zijn liefde vertrouwt.

De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit, want angst veronderstelt straf. In iemand die angst kent, is de liefde geen werkelijkheid geworden (1 Johannes 4:18).

Toen Job in de ellende terecht kwam, zei hij: ‘Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’ (Job 2:10). Dat klonk vroom, maar hij had nog niets van God begrepen. ‘De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen,’ zei hij (Job 1:21). Maar hij moest op die woorden terugkomen, want ze deden geen recht aan God. Hij moest zich bekeren. Dat gebeurt 42 hoofdstukken later. Maar dan is er wel wat met hem gebeurd. De Job die beroemd werd om zijn lijden heeft een ontmoeting met God gehad!

‘Eerder had ik slechts over U gehoord, maar nu heb ik U met eigen ogen aanschouwd. Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij’ (Job 42:5-6).

2. Waarom lijden?
De vraag van Job is: waarom lijd ik eigenlijk als ik toch alleen maar goed doe? Is God dan onrechtvaardig? Het is een vraag die altijd en overal ter wereld gesteld wordt. Maar wat voor antwoord krijgen we op die prangende vraag?

Van zijn drie vrienden wordt Job niet vrolijk. Het lijkt erop dat ze hem komen troosten, maar ze beschuldigen hem. Lijden is een straf van God, vinden ze. Ze klagen hem aan. Job op zijn beurt begint God aan te klagen: het is niet eerlijk, al dat lijden! Zo belanden ze allemaal in een spiraal van veroordeling, daar op die vuilnisbelt waar Job in zijn ellende is gaan zitten. Hoe komen ze daaruit?

Ja, lijden is een straf voor de zonde, zeggen veel mensen. Een vorm van vergelding dus. Maar wat als je lijden onrechtvaardig vindt? Dan kom je tegen God in opstand.

Nou, lijden is nuttig om te groeien, zeggen anderen. Een vorm van vooruitgang dus. Maar vind je dat ook als je er zelf in zit? Je wordt al snel teruggeworpen op je onvermogen om positief te denken.

Nee, lijden zuivert je, zeggen weer anderen. Een vorm van loutering dus. Maar wat als het je verbittert? Berusten is lang niet altijd zo vredig als het lijkt.

En dan nog iets. Waarom zou lijden zo goed voor ons zijn, als Jezus zieken kwam genezen en zonden vergaf? Lees eens verder in het bijbelboek wat we hier bespreken: zelfs Job wordt genezen en in eer hersteld. We moeten dus anders over lijden gaan denken.

In opstand komen tegen lijden heeft geen zin. Positief denken over lijden evenmin. In lijden berusten ook niet. Lijden hoort namelijk niet thuis bij God. Het gaat erom dat je zult gaan inzien dat God bij je is in je lijden en dat Hij alles zal rechtzetten. Je pijn, je verbittering, je oneer.

‘Ik weet, mijn redder leeft, en Hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen’ (Job 19:25).

Voor al onze vragen is verlossing de oplossing, zegt Job hier. Maar hij heeft er geen idee van hoe dit in zijn eigen situatie moet gebeuren. Hij schuift die hoop naar een verre toekomst.

3. Niet waarom, maar daarom
Als je lijdt, doemen er allerlei vragen op. Ben ik er zelf schuldig aan? Heb ik iets fout gedaan? Is God soms niet goed? Job vraagt: ‘Waarom negeert U mijn misstappen niet? Waarom gaat U niet voorbij aan mijn fouten?’ (Job 7:21).

Vaak voel je je hopeloos en verworpen. ‘Ik zal veroordeeld worden; waarom zou ik nog vruchteloos verder zwoegen?’ (Job 9:29).

Je raakt levensmoe. ‘Waarom hebt U mij ter wereld laten komen? Waarom ben ik niet gestikt, voor iemand mij had gezien?’ (Job 10:18).

God lijkt ver weg, een vreemde, een tegenstander. ‘Waarom verbergt U uw gezicht en behandelt U mij als uw vijand?’ (Job 13:24).

Die vragen zijn heel begrijpelijk. Heel menselijk ook. Maar ze helpen je niks. Ze richten je op jezelf. Op je eigen ellende. Ze houden je gevangen in je nood. Je zult met die waarom-vragen geen rust vinden. Zoals Psalm 22 zegt: Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. “Mijn God!” roep ik overdag, en U antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust (Psalm 22:2-3). Maar midden in deze Psalm zien we wel een keerpunt. U geeft mij antwoord, lezen we (vers 22).

Midden in zijn nood roept Job het uit: ‘God, stel U zelf borg voor mij, wie staat er anders voor mij in?’ (Job 17:3).

Dat is de vraag die we moeten stellen: Kom voor mij op, God. Ik kan er niets aan doen, U wel. Sta mij bij. Kom in mijn situatie. Wees er!

4. God wil geen lijden
Mensen die lijden kunnen zich soms terugtrekken in allerlei vormen van zelfveroordeling. Job kruipt weg op een vuilnisbelt, alsof hij al verworpen is. Daar voert hij strijd met zichzelf, met zijn drie vrienden en met God. Hoofdstukken lang.

Maar in de stank van Jobs lijden stapt plotseling een vierde vriend binnen. Een bijzondere figuur met een bijzondere naam. Elihu betekent ‘God is hij’. Hij zegt van zichzelf: ‘De Geest van God heeft mij gemaakt’ (Job 33:4). Maar hij is geen engel, want hij zegt ook dat hij uit leem is gevormd, net als Job (Job 33:6). Hij komt met bijzondere woorden van God.

‘Het is de Geest van God in de mens, de adem van de Ontzagwekkende die inzicht brengt,’ benadrukt deze Elihu (Job 32:8). Welk inzicht brengt Gods Geest Job en zijn vrienden dan? Let op:

‘Het is verre van God om kwaad te doen’ (Job 34:10).

Hoor je dat? Lijden komt dus niet van God. Dit getuigenis komt overeen met andere openbaringen van God. God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis (1 Johannes 1:5). God is liefde (1 Johannes 4:16). ‘Ik, de HEER, ben het die jullie geneest’ (Exodus 15:26). Het stemt ook overeen met Jezus. Hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam (Jesaja 53:4). En Hij genas hen allen (Matteüs 15:30b).

Daarom wijst Elihu Job terecht. Job heeft verkeerd over God gesproken. Hij gaf God de schuld. Toch is Elihu ook vol meeleven met deze getergde man. ‘Laat angst voor mij je niet verlammen, mijn hand zal niet zwaar op je drukken’ (Job 33:7).

Elihu draagt hier tegenover Job en zijn vrienden de stijl van Jezus uit, die mensen altijd geruststelt en helpt om op hem te vertrouwen. ‘Wees niet bang, maar geloof’ (Lucas 8:50).

5. We hebben iemand nodig die voor ons opkomt
Elihu beschrijft wat een lijdend mens als Job in zijn doodsnood nodig heeft.

‘Maar als hij een pleitbezorger heeft, een die zijn voorspraak is, één uit duizenden, om van zijn onschuld te getuigen, en als God hem welgezind is en zegt: “Laat niet toe dat hij in de afgrond neerdaalt, Ik heb losgeld voor hem verkregen,” dan krijgt hij weer vlees op zijn botten als vroeger en keert hij terug in de kracht van zijn jeugd’ (Job 33:23-25).

Over wie gaat het hier? Een pleitbezorger. Een voorspraak. Een losprijs. Die benamingen kennen we uit het Nieuwe Testament. Hier wordt in het oude boek Job vooruitgewezen naar Jezus.

Er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen (1 Timoteüs 2:5-6).

Wat brengt die middelaar teweeg bij iemand die lijdt? Wat doet Gods genade met zo iemand? Met Job?

‘Hij bidt weer tot God en God is hem gunstig gezind, hij roept het uit van vreugde en verschijnt voor hem, want hij wordt door God in ere hersteld. Dan zingt hij het uit en zegt tegen ieder: “Ik heb gezondigd, wat recht is maakte ik krom, maar het werd mij niet aangerekend. Hij redde mij van de val in de afgrond, opdat ik zal leven en van het licht genieten”’ (Job 33:26-28).

Job hoort van Gods besluit om zo’n middelaar te sturen. Die komt met herstel en vergeving. Precies zoals Jezus kwam, die met genezing kwam en met vergeving en mensen in hun waardigheid herstelde. Nu Job dit hoort slaat hij zijn hand voor zijn mond (Job 40:4). ‘Wie was ik, dat ik (…) uw besluit wilde toedekken?’ zegt hij (Job 42:3). En moet je zien: het uitzicht op Gods middelaar verandert Jobs lot compleet.

6. Zegen volgt
Job leert tijdens zijn lijden van Elihu dat God geen kwaad wil (Job 34:10). Integendeel. Hij staat voor hem in dankzij een tussenpersoon, een pleitbezorger, een voorspraak, een middelaar. Diegene dient zelf als losgeld om Job van al zijn schuld en ellende vrij te kopen (Job 33:23-25). Job krijgt hier in het vooruit al inzicht in Gods besluit om Jezus te sturen, die ons koopt en betaalt (1 Korintiërs 6:20). Daar vertrouwt hij op – en dat geloof zal zijn situatie compleet veranderen.

Job wordt van zijn kwalen genezen. Vervolgens mag hij zelf als een middelaar instaan voor zijn vrienden. Die vrienden moeten het goedmaken met God door Hem zelf een offer brengen. Job niet, die kent inmiddels de middelaar die voor hem het offer brengt. Wel moet hij voor zijn vrienden bidden. Hij was boos op hen, omdat ze hem vals hadden beschuldigd. Maar hij mag hun vergeven. Als Job dat doet en zelf als een middelaar voor hen instaat, vergeeft God ook die drie vrienden (Job 42:7-8).

Hier zie je hoe Job de kwaliteiten van Jezus uitdraagt, die God in ieder mens zoekt. Instaan voor anderen, dat geeft God veel vreugde. Op het moment dat Job pleit voor zijn vrienden, brengt God dan ook een keer in zijn lot. Hij krijgt gezondheid en twee keer zo veel rijkdom en voorspoed als hij bezat voordat zijn ellende begon (Job 42:9-10). Ook zijn kinderen delen in dat geluk (Job 42:13-15).

De HEER zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in zijn vroegere (Job 42:12).

7. Satan moet zwijgen
In het bijbelboek Job krijg je met het thema lijden ook een kijkje in de hemel. Maar niet in de hemel van nu. Het is de hemel van toen, waar Jezus nog niet met zijn bloed was binnengegaan.

Satan heeft in die tijd nog toegang tot God. Hij verschijnt daar als de aanklager van mensen. Heeft Job vrijwillig ontzag voor God, of alleen maar om gezegend te worden, vraagt hij sluw (Job 1:9-11). God kan daar geen antwoord op geven, want dat zal moeten blijken. Vervolgens grijpt Satan de kans om Job te vernietigen.

Satan drukt Job in een uitzichtloos lijden, het denkbeeld dat het dodenrijk het definitieve einde is, zonder enige hoop. Job dreigt suïcidaal te worden (Job 16:22, 17:11-16). Maar toch gloort er ook een ander besef.

‘Ik weet: mijn redder leeft, en Hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen’ (Job 19:25).

Als Job aan de hemel denkt, ziet hij Gods troon in wolken gehuld (Job 26:9). Maar hij voorziet ook een verandering.

‘Met zijn adem blaast Hij de hemel schoon, zijn hand doorboort de kronkelende slang’ (Job 26:13)

We weten dat Jezus met zijn bloed de hemel is doorgegaan om die te reinigen (Hebreeën 4:14, 9:11-26). Hij heeft Satan de hemel uitgegooid (Lucas 10:18, Openbaring 12:7-10). Die kan ons niet meer aanklagen bij God, zoals in de tijd van Job (Zacharia 3:2).

Dat is dus gebeurd. En dat heeft effect op jou en mij. Het bloed van Jezus heeft ons van al onze zonden gereinigd (1 Johannes 1:7b). Wij horen daarom dankzij Jezus in de hemel thuis (Efeziërs 2:6), Satan niet. Ook in de moeite die we soms doormaken zal hij moeten zwijgen. Jezus komt in ons lijden voor ons op. De pleitbezorger die Job al leerde kennen.

8. We hebben zelfs twee advocaten
Job is het symbool geworden van de lijdende mens. Maar als we zijn verhaal hebben gevolgd, weten we dat hij eigenlijk bkend zou moeten staan als het symbool van de bevrijde mens. Hij moest in zijn ellende horen dat hij een pleitbezorger nodig had (een middelaar, voorspraak, advocaat). Toen hij dat aanvaardde, moest Satan zijn misselijkmakende invloed staken en kon God hem genezen, in eer herstellen en bovenmate zegenen (Job 33:23-26).

Toen Job van Elihu te horen kreeg dat hij een pleitbezorger nodig had, moest daarin voorzien worden in de hemel en op aarde. Intussen hebben jij en ik die twee pleitbezorgers, die beide advocaten gekregen: een in de hemel en een op aarde.

Jezus is onze advocaat in de hemel. Hij garandeert met zijn aanwezigheid daar voor Gods aangezicht onafgebroken dat onze zonden vergeven zijn.

Mocht een van u echter toch zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jezus Christus, de rechtvaardige (1 Johannes 2:1).

Jezus heeft er ook voor gezorgd dat wij gerechtvaardigd zijn, dus dat we goed zijn in Gods ogen voor al zijn zegeningen.

Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelsferen, in Christus, met talrijke geestelijke zegeningen heeft gezegend (Efeziërs 1:3).

De heilige Geest is onze advocaat op aarde. Omdat Jezus onze zonden heeft weggenomen, kan Hij altijd bij ons zijn.

‘Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn: de Geest van de waarheid’ (Joh. 14:16-17).

In ons hart bevestigt Gods Geest voortdurend dat we Gods kinderen zijn (Romeinen 8:16). Dat zal Hij altijd blijven doen, ondanks onze tekorten, in elke situatie (Johannes 14:17). Hij getuigt van de waarheid dat onze zonden vergeven zijn, dat we gerechtvaardigd zijn en dat al Gods zegeningen daarom voor ons beschikbaar zijn. Hijzelf werkt dat in ons leven uit. Daarom wordt de heilige Geest ook wel de Trooster of Helper genoemd.

‘De Helper die de Vader jullie in mijn naam zal zenden, zijn heilige Geest, zal jullie verder in alles onderrichten: Hij zal jullie alles laten begrijpen wat Ik jullie gezegd heb’ (Johannes 14:26, WV).

De troost die je in moeite nodig hebt geeft Gods Geest, die in je woont en je nooit, maar dan ook nooit verlaat.

9. Genade in lijden
Zeg nooit dat lijden van God komt. Het zit nu eenmaal in dit beperkte bestaan ingebakken. Maar God is wel aanwezig in ons lijden, ons verdriet, onze pijn: dat zie je in het optreden van Jezus. Hij leeft niet alleen met ons mee, Hij is er niet alleen om ons te troosten, hoop te geven en te verlossen – nee, meer nog: Hij wil onze ellende omkeren in zegen.

De heilige Geest leert ons in Gods Woord dat je in het lijden bijzondere genade mag ontvangen. Niet alleen de genade om het lijden te doorstaan, maar ook om daar rijkdom in te vinden.

Lijden levert bijvoorbeeld de genade van verdraagzaamheid op (1 Petrus 2:20).

Lijden leert ons om Gods genade nog intenser met elkaar te delen (1 Korintiërs 12:26).

Lijden vermeerdert troost, hoop, verwachting (2 Korintiërs 1:5-7).

In het lijden kunnen we de kracht van Jezus’ opstanding ervaren (Filippenzen 3:10).

We delen in Jezus’ lijden om te kunnen delen in Gods luister (Romeinen 8:17).

Net als een muziekstuk door donkere tonen aan diepte wint, of een schilderij door donkere accenten, wint ons begrip van Gods genade aan diepte in moeilijke momenten. Het licht van de hoop steekt er des te helderder tegen af: we geloven namelijk dat God ons uit ons lijden zal verlossen en het zal omkeren in glorie.

Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister (1 Petrus 5: 10a).

10. Gelukkig in ellende
God bewijst zijn genade juist in moeilijke momenten. Die kunnen bij jou het vertrouwen versterken dat Hij goed is en zal doen wat Hij zegt. Op het fundament van genade blijf je namelijk hopen op Gods luister, lezen we.

Dankzij hem hebben we door het geloof toegang gekregen tot Gods genade, die ons fundament is, en in de hoop te mogen delen in zijn luister prijzen we ons gelukkig (Romeinen 5:2b).

Genade tilt je in ellende op tot het niveau van hoop. Paulus gaat dan ook zo verder:

We prijzen ons zelfs gelukkig onder alle ellende, omdat we weten dat ellende tot volharding leidt, volharding tot betrouwbaarheid, en de betrouwbaarheid tot hoop (Romeinen 5:3-4).

Genade geeft je het geloof dat je zeker mag zijn van Gods liefde, die je uit alle ellende zal redden. Daarom vervolgt Paulus:

Deze hoop zal niet worden beschaamd, omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten door de heilige Geest, die ons gegeven is (Romeinen 5:5).

Daarom kan hij verderop zeggen dat alles zal bijdragen aan het goede (Romeinen 8:28b). En dat we in alle ellende glansrijk zullen zegevieren, dankzij Hem die ons heeft liefgehad (Romeinen 8:37).

Tegenspoed? God keert die om in nog meer liefde en zegen (Romeinen 8:35). Zijn genade neemt alleen maar toe (Romeinen 5:20). Hij zet onze wereld compleet op z’n kop, zodat we ons blijven verbazen over zijn grootheid en liefde en steeds meer tot Hem aangetrokken worden.

11. Alles zal meewerken ten goed.

En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede (Romeinen 8:28).

Dat is nogal een belofte! God laat alles meewerken ten goede als we in een liefdesrelatie met Hem zijn verbonden. Hij gebruikt alles. Maar ten goede voor wat?

Dat lees je in de volgende verzen: om te delen in zijn luister. We zijn van begin af aan uitgekozen en bestemd om op Jezus te lijken en geroepen en vrijgesproken om te delen in zijn heerlijkheid. Alles wat we meemaken draagt eraan bij om dat plan van God te realiseren. Hier geeft God de garantie dat Hij zelf alles (álles!) zal laten bijdragen aan dat doel.

Wie Hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters. Wie Hij hiertoe heeft bestemd, heeft Hij ook geroepen; en wie Hij heeft geroepen, heeft Hij ook vrijgesproken; en wie Hij heeft vrijgesproken, heeft Hij nu al laten delen in zijn luister (Romeinen 8:29 en 30).

We zijn uitgekozen, bestemd, geroepen en vrijgesproken om te delen in Jezus’ luister, zijn heerlijkheid, zijn glorie. Nu al! Niets of niemand kan dat ongedaan maken. Van begin tot eind handelt God zélf om dat doel met ons te bereiken, en Hij gebruikt alles als materiaal om dat samen met ons uit te werken. Hij doet dat zélf – beslissend, onfeilbaar. Dat is ook de loop in het verhaal van Job. God doet wat Job zelf niet kan en waar Satan niet bij kan komen: Hij herstelt hem compleet, tot zegen voor zijn vrienden en zijn familie.

Dus zal alles meewerken ten goede voor dat doel. Ja mag rust vinden in dit vertrouwen. Blij zijn met deze geloofszekerheid die God je schenkt: je bent eens en voor altijd gered om te delen in Jezus’ luister. Alles wat je meemaakt, gebruikt God daarvoor. Neem dus maar het jubellied van Paulus over:

Zal Hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard (…) ons met Hem niet alles schenken? (Romeinen 8:32).

En zing met hem mee:

Niets kan mij scheiden van de liefde van God, die Hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer (Romeinen 8:39).

12. We worden meelevend
Kijk hoe goed God is. Zelfs onze problemen zijn materiaal voor zijn goedheid. De rijkdom van Gods genade verdiept zich in onze ellende. We ontdekken dat niets voor niets is, zelfs onze problemen niet. God vermenigvuldigt zijn genade in onze moeilijkheden: we worden zelf getroost en kunnen daardoor anderen troosten.

Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus … de God die ons altijd troost, en ons in al onze ellende moed geeft, zodat wij door de troost die wijzelf van God ontvangen, anderen in al hun ellende moed kunnen geven (2 Korintiërs 1:3-4).

Genade leert ons om van onze eigen problemen af te zien. De troost die we zelf hebben ontvangen keert zich naar buiten. We gaan met anderen meeleven.

Wees blij met wie zich verblijdt, heb verdriet met wie verdriet heeft (Romeinen 12:15).

We leren een belangrijk principe: wie meeleeft ziet de vreugde toenemen en het verdriet slinken. Deel je in de vreugde van iemand anders, dan wordt die vermenigvuldigd. Deel je in het verdriet van de ander, dan wordt dat verminderd. Dit is de christelijke levenskunst die we leren van God in zijn omgang met ons.

Geprezen zij de Vader, die zich over ons ontfermt! (2 Korintiërs 1:3).

13. De Middelaar legt Satan het zwijgen op
De Bijbel is een eerlijk boek, vol geworstel en geklaag. We kunnen onszelf in veel tekstgedeelten herkennen. Het bijbelboek Job is daar een indrukwekkend voorbeeld van. Maar altijd is daar Jezus, die voor mensen opkomt. We komen een afspiegeling van Hem tegen in dit boek, om Job te vertellen dat hij een middelaar nodig heeft. Job gelooft in die woorden en ziet alles veranderen.

Maar eerst moet God nog met iemand afrekenen. Hij maakt zichzelf in de laatste hoofdstukken groot in de schepping (hoofdstuk 38-41), om te laten zien dat niemand anders het wereldgebeuren in handen kan krijgen. Hij vertoont zich met zijn macht aan Job, maar ook aan iemand waarvan Job geen weet heeft, aan Satan, die dacht dat hij de mensen wel los kon maken uit Gods plannen. Maar God heeft een middelaar klaarstaan, die zijn plan tot het einde toe zal uitwerken. Satan, die in het begin zo listig probeerde Job te bespelen, komt er aan het eind niet meer aan te pas. Ten slotte wordt iedereen in eer hersteld. Zelfs de dochters van Job delen in de erfenis.

We weten niet met welk lijden we te maken zullen krijgen en ook niet waarom. Wel weten we dat Iemand ons nabij is in ons lijden. In Job worden we op een middelaar gewezen. Hij is de sleutelfiguur in dit boek, die een ommekeer teweegbrengt. Hij is ook in ons leven aanwezig. Hij komt voor ons op. En Hij heeft het voor ons goedgemaakt, zodat we op Hem kunnen vertrouwen. We krijgen in ons lijden misschien geen antwoord op de vraag waarom, maar we kunnen wel naar Jezus kijken.

Willem de Vink

Lees ook mijn boekje ‘Troost’.