Onder moeders vleugels

Mississippi was reuzeblij toen ze elf kuikens uitbroedde. Bij ’t kraken van de eieren rilde het hennetje van genot. Nu zou ’t gebeuren waar ze al zo lang naar had uitgekeken – jawel: het kriebelen en piepen onder haar veren! Ze kwam overeind en liep trots met de kleintjes trippelend om zich heen de schuur uit, het erf op.

De kuikens knipperden in ’t ochtendlicht. Ze keken de wijde wereld in en waren verrukt van alles wat ze zagen: de bomen in wel honderd tinten groen, het rode dak van de boerderij, de roestige tractor op hoge wielen – het deed hun stemmetjes overslaan van opwinding. Maar het mooiste van alles was hun moeder. Hun adem stokte in hun kelen zodra ze naar haar opkeken. Moeder Mississippi rekte zich langzaam uit, zodat de zon haar verenkleed in ’n gouden glans zette. Majestueus stond ze daar, als de koningin van alle moeders. De kleintjes rolden omver van verbazing. Nooit van hun leven zouden ze dat beeld van hun moeder vergeten.

De moederkloek leidde haar kinderen de wei in, waar het gras hun een warm welkom toewuifde.
“Kom maar kuikens, het leven is mooi, mooi, mooi,” leken de halmen te zeggen.
Ze huppelden ’t beemdgras in, die kleintjes, benieuwd als ze waren naar alles wat er te beleven viel in die groene wereld. Gelijk bleef er een steken bij ’n koekoeksbloem. Het was Clinton, het kuiken met de grootste ogen. Hij staarde naar de roze bloem en droomde weg.
“Meekomen Clinton,” zei moeder Mississippi, “anders komt de kat je halen.” En ze lokte ‘m tokkelend achter zich aan.
Schwarzenegger, zo’n andere eigenwijze donder, zag ’n veldsprinkhaan voor zich wegspringen en spillebeende erachteraan.
“Niet doen Schwarzenegger,” zei Mississippi. “Blijf in m’n buurt, of je wordt een prooi van de vos.”
Zo waarschuwde het hennetje haar kinderen tegen allerlei gevaar, want dat was les één in overleven. Let op gevaar uit de lucht, in het gras, om de hoek; pas op voor de uil, de vos, de kat. Ze maakten er samen ’n ommetje voor rondom het boerenerf.
’s Avonds verzamelde de moederkloek de elf in de schuur onder haar vleugels.
“Hier zijn jullie veilig voor de uil,” zei ze, “dat monster met die brillenogen, dat onhoorbaar door de lucht vliegt op zoek naar wat peuzeligs – zoiets als ’n warm kuikenbolletje zoals jij, Dr. Drop,” en ze wees met haar snavel naar de dikste van ’t stel. “Wees dus gewaarschuwd.”
De elf kleintjes knikten met hun ronde kopjes en piepten elkaar welterusten en kropen dicht tegen ’t hennenlijf aan. En onder moeders vleugels was er die eerste nacht van hun leven geen vuiltje aan de lucht.

De volgende morgen kreeg het kuikenkoor les in veldverkennen. Ze liepen achter moeder aan en zagen haar druppeltjes van de vrouwenmantel pikken. Ze lebberden op hun beurt water van de blaadjes en spatten de spetters in ’t rond.
“Da’s nat,” proestte Schwarzenegger met z’n spillebenen.
“Wa’s nat?” vroeg Clinton, die had staan dromen toen z’n moeder aan de elf vertelde dat water nat was, net als melk van de koe, en koffie – maar dat mocht je vergeten, omdat alleen mensen dat drinken.
“Wat zijn mensen?” had Vanilla alias Tante K. gevraagd, de eigenwijste van allemaal.
“Dat zijn van die wezens die veel praten en weinig doen en die denken dat ze overal de baas zijn,” antwoordde moeder Mississippi. “Jullie krijgen ze wel te zien, die mensen, maar nu moeten jullie eerst andere dingen leren.”

De kuikens leerden die dag dus dauwdruppels drinken, en ze leerden ook tussen takken wroeten en in greppels graven. Zo’n greppel was voor Dorfmeister een verleidelijk spoor om te volgen. Dorfmeister was het kleinste kuiken, met de grootste snavel. Hij verdween prompt uit ’t zicht van z’n moeder. Mississippi merkte al snel dat ze een van haar elf hummels miste en sloeg alarm. Ze kakelde in ’t rond, maar er kwam geen antwoord. Dus bond ze de tien anderen op ’t hart om zich onder de bladeren van de rode kornoelje te verstoppen en zich stil te houden. Ze rende op hoge poten rond en vond Dorfmeister tussen drie kijvende mannenmerels, die hun gele snavels naar hem hadden uitgestoken. De vogels stoven op toen de moederkloek kwam aanrennen, haar vleugels klapperend als zeilen in de wind.
Dorfmeister kreeg ’n uitbrander van z’n moeder.
“Als jij je niks van mij aantrekt zul je ’t wel merken,” zei ze. “Dan pikken die vogels je de ogen uit en zul je de rest van je leven zwart zien.”
Vroeg in de middag kregen de kuikens les in de voedingsleer. Pikken, slikken, pikken, slikken, en weten wat je op kunt pikken om in te slikken.
Halverwege het wormentrekken keek het hennetje op van haar demonstratie. Ze schrok. In plaats van elf leerlingen zag ze er nog maar acht om zich heen. Drie van haar kuikens waren er vandoor: Dorfmeister weer, die kleine met z’n grote snavel, Schwarzenegger op z’n spillebenen en Vanilla (alias Tante K.).
“Blijven jullie hier onder die kardinaalsmuts schuilen,” zei ze tegen de acht. “En denk erom: koest houden.”
“Mogen we helpen zoeken, mammie?” vroeg Dr. Drop. Hij was niet alleen de dikste, maar ook de grootste van alle kuikens; hij was dan ook als eerste uit ’t ei gekropen.
“Geen sprake van,” antwoordde moeder Mississippi. “Denk es aan de uil en de vos en de kat: die zijn allemaal op zoek naar smulpartijtjes zoals jullie.”
Ze bond de kleintjes op ’t hart dat ze zich zouden schuilhouden en vertrok om de drie anderen te zoeken.
Maar de acht achterblijvers zaten daar onder die struik niet naar hun zin.
“Wie weet wat die drie nu meemaken,” piepte de een.
“Of wat voor lekkernij ze vinden,” fieperde ’n ander.
“Kunnen we ze niet gaan zoeken?” zei Dr. Drop. “’t Zal wel meevallen met die uil, die vos en die kat. Wat zijn dat eigenlijk voor wezens? Drinken ze ook koffie, net als mensen? Veel praten, weinig doen en denken dat je de baas bent – pfff, daar hoeven we toch niet bang voor te zijn? Kom, dan gaan we.”
“Ja, we gaan!”
En ze verlieten hun schuilplaats, alle acht. Ze liepen in ’n rijtje achter elkaar aan, met Dr. Drop parmantig voorop. Toen hoorden ze hun broertjes en zusje piepen, ver weg – het geluid kwam van beneden. Ze holden eropaf en tuimelden een voor een langs de helling de zandafgraving in, waar de drie anderen op ’n kluitje zaten te wachten.
“We hebben ’n monster gezien met groene ogen,” piepte Dorfmeister. Er kwam nauwelijks geluid uit z’n grote snavel.
“Hij heeft ook ’n dikke zwiepstaart,” fluisterde Schwarzenegger, die zenuwachtig snifte terwijl-ie sprak.
“En wel honderdtwintig kleine snaveltjes in z’n bek,” zei Vanilla, (Tante K.).
“Is ’t echt waar?” vroeg Dr. Drop, die wel de grootste van allemaal was, maar in deze zandkuil toch wel in z’n piepzak zat.
“Echt waar,” zeiden de drie in koor.
“Is het soms de uil, of de vos, of de kat?” vroeg Clinton, die over die engerds had gedroomd.
“We weten ’t niet,” antwoordde Dorfmeister.
“Waar issie dan?” vroeg Schwarzenegger. Hij trok de vleugel van Dr. Drop over z’n hoofd, want hij was de bibberigste van ’t stel, op z’n spillebenen.
“We weten ’t niet, maar ’n monster is het,” zei Tante K. Vanilla.
Haar beide broertjes knikten. Toen wist niemand meer iets te zeggen, en daarom kropen alle elf kuikens met grote angstogen bij elkaar.

De populieren ritselden. De wilgen kraakten. De zanglijsters zongen in de toppen van de bomen hun laatste lied voordat de nacht zou vallen. Ineens zagen alle elf kuikens twee groene ogen uit ’t duister hun richting uit staren. Dr. Drop gaf ’n gil. De andere tien piepten het uit. De ogen werden groter en groter. Er doemde een zwarte gedaante op, die dichter- en dichterbij kwam. Plotseling klonk er ’n wild gekakel van boven. De moederhen sprong tussen hen in. Ze sloeg haar vleugels uit en zette al haar veren overeind. De kleintjes krioelden in paniek om haar heen. De een na de ander zocht ’n plekje onder haar veren. Moeder Mississippi priemde haar snavel naar voren. Het monster week. Nam de benen. De moederkloek duwde met haar vleugels de kuikens onder haar lijf en zakte door haar poten. Niemand zei iets. Het bleef stil om hen heen. Zo zaten ze minutenlang in elkaar gedoken, totdat Mississippi voorzichtig in beweging kwam. Ze duwde de kleintjes een voor een onder zich vandaan.
“Vooruit,” fluisterde ze.
Zonder iets te zeggen klommen de elf met hun moeder de zandafgraving uit en bereikten de boerderij. Ze zochten ’n plaatsje in het verste hoekje van de schuur. De kuikens dromden samen onder de moederkloek, die wachtte totdat ze allemaal hun plek hadden ingenomen. Toen schikte ze haar veren, zodat iedereen onder haar vleugels beschut zat, en zakte door haar knieën. De elf kuikens bibberden lang na. Ten slotte bracht de lichaamswarmte van hun moeder hen tot rust. Mississippi bolde haar vleugels en tokkelde een miniliedje dat elk van de kleintjes oppikte in z’n dromen.

Die nacht doemde er een gevaar op, erger dan een uil, een vos, een kat. Het was groter, blies harder en had fellere ogen. Moeder Mississippi werd wakker van ’n bol, winderig geluid. Ook de kleintjes werden opgeschrikt. Ze hoorden het blazen en kraken en zagen licht opflikkeren. Ze voelden een hete gloed dichterbij komen, groot als een februariwind.
De schuur stond in brand. Het vuur raasde om hen heen. De kuikens piepten en schuifelden heen en weer. De moederkloek hield haar kleintjes in bedwang en wilde van geen wijken weten. In plaats daarvan spreidde ze haar vleugels uit en hield alle elf kuikens eronder, totdat de vlammen over haar heen waren geraasd.
Vroeg in de ochtend was het vuur geblust. De boerenzoon kwam de schade bekijken. Tussen de verkoolde resten vond ie ’n zwartgeblakerd hennetje, haar vleugels stijf uitgespreid. Hij rolde ’t dier met z’n voet van haar plaats. Elf heldergele donzen bolletjes kwamen onder het kadaver vandaan getrippeld, niet groter dan pingpongballetjes: drie dagen oude kuikens in de as van de uitgebrande schuur.

Het hennetje werd begraven op ’n plek in de tuin waar Clinton en Dr. Drop, Dorfmeister, Schwarzenegger en Vanilla (alias Tante K.) en alle andere kuikens regelmatig hun graantjes kwamen pikken. Ze zeiden niets, maar dachten op zo’n moment hoe de koningin van alle moeders haar vleugels uitsloeg in de zon.