De kikker en de pad

‘Ik weet ’n prachtig land waar alle kikkers welkom zijn,’ zei de bruine pad tegen de groene kikker.

‘Zo!’ zei de kikker en hij blies z’n wangen leeg.
‘Ze worden welkom geheten met ’t sappigste groene kruid,’ zei de pad, die rolde met z’n ogen.
‘Mmmm,’ zei de kikker, en hij likte z’n lippen.
‘Ik zal je erheen brengen als je doet wat ik zeg,’ zei de pad, die z’n buik bolde.
‘Graag,’ zei de kikker, ‘breng me erheen; ik zal doen wat je zegt.’
‘Draag me op je rug,’ zei de pad, ‘dan leid ik je die kant op.’
De kikker boog naar de grond. De pad klom op z’n rug. Hij zei ‘links’, ‘rechts’ en weer ‘links’ en ‘rechts’ en de kikker deed wat ‘m gezegd werd: hij ging links, rechts, links en rechts, en onderwijl boog hij diep onder ’t gewicht van die dikzak op z’n rug.
‘Draag me naar die sloot daar,’ zei de pad.
De kikker droeg de pad op wankele poten naar de kant van de sloot.
‘Aan de overkant is ’t land wat ik bedoel,’ zei de pad, ‘zo mooi – je moest ‘ns weten hoe mooi.’
‘Laten we dan snel naar de overkant zwemmen,’ zei de kikker.
‘Je hebt gelijk,’ zei de pad. Hij klom van de rug van de kikker, maar rolde als ’n zak aardappelen in ’t gras.
‘Auwauwauwauw,’ riep-ie. Hij spartelde met z’n poten in de lucht en gilde het uit. De kikker staarde ‘m met puilogen aan.
‘Is er iets mis?’ vroeg de kikker.
‘Iets mis, iets mis?’ riep de pad. ”t Is hartstikke mis! Het zuur brandt in m’n maag. De pijn stijgt naar m’n hoofd. Auwauwauw! Kijk mij nou rollen – ik, je leider!’
‘Is daar niets aan te doen? Een medicijn ofzo?’ vroeg de kikker, en hij keek met glazige ogen om zich heen.
‘Niet hier, maar daar, in dat heerlijke land,’ zei de pad. ‘Draag me erheen, vlug, draag me door het water.’
‘Met jou op m’n rug door ’t water?’ vroeg de kikker. ‘Is dat niet te zwaar?’
‘Niks te zwaar, je kunt het!’ zei de pad. ‘Je kunt ’t, beste kikker, werkelijk waar. Vertrouw op mij: ik ben je leider. Ik weet hoe je daar moet komen. Draag me op je rug door ’t water, dan zal ik je leiden en je zeggen hoe je zwemmen moet naar dat verukkelijke land.’
De kikker nam de pad op z’n rug en daalde het water in. De pad zei weer ‘links’ en ‘rechts’ en ‘rechts’ en ‘links’. Hij zei ook ‘een halve kwartslag linksom naar rechts’, ‘een halve kwartslag rechtsom naar links’ – en nog veel meer. De kikker zwom rond en rond en deed precies wat de pad zei.
De overkant kwam inrtussen nauwelijks dichterbij.
De pad dirigeerde: ‘Goed zo, links en nu weer rechts. Een halve kwartslag linksom naar rechts en nu weer naar links. Ja, het gaat verdraaid goed als je de doet wat ik zeg.’
Maar na ’n poosje voelde de kikker zich draaierig worden. Hij hapte naar lucht. Tegelijkertijd keek hij even boven de waterspiegel uit en vroeg: ‘Moeten we niet rechtdoor… om daar te komen?’
‘Niet rechtdoor,’ zei de pad. ‘En ook niet zeuren. Luister goed naar mij. Ik leid je door de stromingen. Ik ben je leider, weet je wel.’
‘Kunnen…’ zei de kikker, ‘kunnen we…’ zei hij, ‘kunnen we niet even…’ – en hij moest telkens stoppen met praten, omdat hij z’n bek niet boven water kon houden door het gewicht op z’n rug. ‘-rusten,’ zei hij, en de r van rusten roggelde van het water. ‘-op dat blad…’ vervolgde hij, ‘van de… waterlelie?’ – met een blubgeluid erachteraan.
‘Auwauwauw,’ kermde de pad. ‘De pijn! Klets niet! Schiet liever op!’ En hij wipte als ’n ongeduldig kind in een kinderstoel bovenop de kikker op en neer.
‘Blub-blub-blub,’ borrelde de kikker en hij ploeterde verder.
‘Naar links,’ zei de pad. Hij klemde zich stevig aan de kikker vast en keek over ’t wateroppervlak met oogjes die grotendeels verborgen zaten in z’n vette puistenkop. ‘Naar rechts,’zei hij. ‘En weer naar links. En weer naar rechts. Doe wat ik zeg. Laat mij maar voor jou vooruit kijken. Ik weet immers wat ’t beste voor je is.’
‘Blub-blub,’ zie de kikker weer en hij voelde z’n krachten minder worden.
‘Effe doorzetten,’ zei de pad. ‘Niet kinderachtig doen.’ En hij schokte z’n lichaam driftig naar voren om de kikker vooruit te helpen.
De kikker antwoordde niet meer. Hij liet z’n poten hangen als sliertjes spinazie. Hij zei nog een keer blub-blub en tolde toen in cirkels naar de bodem van de sloot, terwijl de pad met wilde bewegingen probeerde te blijven drijven.
‘Wat krijgen we nou!’ krijste het pokdalige beest, maar hij moest snel z’n mond weer sluiten, omdat-ie – blub-blub-blub! – de kikker achterna ging. Hij zakte als ’n baksteen naar de bodem, bovenop de kikker. Die kreeg die dikzak met zo’n bons op z’n rug, dat-ie uitbarstte in ’n hoestbui. Tegelijkertijd was-ie weer klaarwakker. Met ’n ferme zet schoot-ie onder de pad vandaan en krabbelde naar boven. Lucht! En met een paar doelgerichte schoolslagen was de kikker aan de overkant van de sloot, waar ’n uitgestrekte paardenbloemenwei lag.
De kikker keek achterom en zag de laatste luchtbelletjes opborrelen uit ’t water.
‘Die arme pad kan dit grazige land wel op z’n bolle buik schrijven,’ knorde hij tevreden. En met grote sprongen verdween de groene kikker in ’t gras.