Deel 15 Koning Salomo

Rode draad …
1. Salomo wordt koning
2. Salomo bouwt een tempel
3. De wijsheid van Salomo
4. Prediker
5. Hooglied
6. Het koninkrijk scheurt

 

Rode draad …

God heeft zijn volk het beloofde land geschonken. En een koning die het volk zal leiden. Hij mag de mensen voorgaan in vertrouwen op God. Dan kan God alles geven wat Hij hun beloofd heeft: veiligheid, vrede, voorspoed, rust. Zegen dus, die zelfs beschikbaar zal komen voor de hele wereld. Met David lijkt dat te gaan lukken. En met zijn opvolgers ook? De profeten maken zich zorgen. Maar ze zien ook iets bijzonders voor zich …

 

1 Koning Salomo

Twee vrouwen staan voor koning Salomo, die op zijn troon zit om recht te spreken. De ene vrouw staat met een levende baby in haar armen, de andere met een dode. Het zijn allebei prostituees.
‘U moet weten dat we in hetzelfde huis wonen, heer,’ begint de ene. ‘En dat we allebei een baby kregen, zij drie dagen na mij. Maar zij daar ging in haar slaap met haar lijf bovenop haar pasgeboren kind liggen, zodat het jochie platgedrukt werd en stierf. Nou, toen legde ze haar dode baby stiekem in mijn armen en nam ze zelf mijn levende jongetje bij zich. Ze ruilde onze kinderen zomaar om. Dus werd ik wakker met een dode baby in mijn armen!’

‘Daar is niks van waar!’ verweert de andere vrouw zich. ‘Je liegt het. Dit dode kind is van jou en het levende van mij.’
‘Niet waar, die is van jou en deze van mij!’ roept de eerste vrouw.

Zo kijven de beide vrouwen verder, totdat de koning het woord neemt. ‘Jullie zeggen dus allebei dat het levende kind van jullie is en het dode kind van de ander. Breng mij dan maar een zwaard.’
Een dienaar komt met een zwaard.

‘Hak het levende kind in tweeën, dan krijgen deze beide moeders elk de helft.’
Gelijk springt een van de vrouwen naar voren. Ze zakt door haar knieën en laat zich languit op de vloer vallen.

‘O nee, dat niet!’ smeekt ze. ‘Laat zij daar het kind dan maar houden, maar dood het niet, alstublieft!’
De andere vrouw staat erbij als een ijspegel.
‘Hak het maar snel door,’ zegt ze. ‘Krijg ik het niet, dan zij tenminste ook niet.’

‘Nee, dat zal niet gebeuren,’ antwoordt de koning. ‘Want het is me nu wel duidelijk wie de moeder is. Geef het kind aan haar die het in leven wilde houden.’

De rechtspraak van koning Salomo roept overal bewondering op. Ook dit verhaal gaat als een lopend vuurtje rond. Zijn wijsheid is een begrip tot ver over de grenzen.

Er schuilt een geheim achter de wijsheid van Salomo. Hij kreeg die van God. Nadat hij tot koning was gezalfd, vroeg God hem wat hij het liefst voor zijn taak zou willen ontvangen.
‘Ik ben nog maar jong,’ antwoordde Salomo, ‘en toch mag ik de erfenis van mijn vader David beheren. Het gaat in mijn koningschap om het volk dat U voor uzelf hebt uitgekozen. Geeft U mij dan het vermogen om te luisteren, zodat ik wijs zal zijn.’

‘Dat is goed,’ sprak God. ‘Jouw antwoord bevalt Me, omdat je aan mijn volk gedacht hebt en niet aan jezelf. Daarom zal Ik je wens vervullen en je daarbovenop zo veel rijkdom en eer geven als geen koning ooit gehad heeft. En als je net zo met Mij omgaat als je vader David, zal Ik je ook nog eens een lang leven schenken.’

Salomo is dankbaar en brengt God offers bij de ark van het verbond. Hij bouwt in de eerste jaren van zijn regering een paleis voor zichzelf en muren rondom zijn hoofdstad Jeruzalem. Hij stelt priesters, raadsheren, landvoogden en een bevelhebber aan. Ook trouwt hij met de dochter van de Egyptische farao. Het volk heeft ontzag voor hem, want hij is wijs en brengt voorspoed. Iedereen kan veilig onder zijn eigen boom zitten. Maar als Salomo aan God denkt, blijft één vraag hem bezighouden. Heeft God geen woning nodig?

Het begin van alle wijsheid
Salomo schreef 3000 spreuken en 1005 liederen, allemaal even wijs. Je vindt ze in de bijbelboeken Spreuken, Prediker en Hooglied. Wijsheid begint ermee dat je ontzag hebt voor God. Dan kan Hij je de wijsheid schenken die tot voorspoed leidt. Wijsheid is dan ook een vrucht van Gods Geest.

1 Koningen 3, 4 vers 20-5 vers 14

 

2 Salomo bouwt een tempel

‘Ik heb voor mezelf een mooi paleis gebouwd, maar wilt U niet ergens wonen?’ vraagt Salomo aan God. ‘U hebt mijn vader toch verteld dat zijn zoon een huis voor U zou bouwen?’
‘Goed, bouw jij dan maar een huis voor Mij,’ zegt God. ‘Je vader David kon Ik dat niet laten doen, hij was altijd maar aan het vechten. Maar nu Ik jullie vrede heb gegeven, kan Ik Me bij jullie thuisvoelen.’
‘Dan zal ik een huis voor uw naam bouwen, zodat U er altijd voor ons zult zijn,’ antwoordt Salomo.

Vierhonderdtachtig jaar nadat Israël door Mozes verlost werd uit de slavernij van Egypte begint Salomo zijn tempel te bouwen. De tempel moet op het hoogste punt van Jeruzalem staan, op de berg Moria. Hij moet een groot plein hebben, waar het volk samen kan komen. En een gebouw dat uit twee delen bestaat: het heilige, waar de priesters dienstdoen, en het allerheiligste, waar God woont. Salomo vergroot alle voorwerpen die in de tijd van Mozes en Jozua bij de tabernakel hoorden. Het altaar voor de offers wordt nu gedragen door twaalf bronzen stieren. Het wasvat waar de priesters zich reinigen is zo breed dat het een zee wordt genoemd. In het allerheiligste worden twee enorme gouden cherubs geplaatst, elk voorzien van zes vleugels. Maar daartussenin blijft de eeuwenoude ark staan, de kleine kist waar God op troont.

Na zeven jaar bouwen is de tempel klaar. Heel het volk stroomt toe als de ark van het verbond in het allerheiligste wordt geplaatst. God toont daar zijn aanwezigheid in een wolk, die al snel de hele tempel vult.
Dan zegent Salomo het volk. Vervolgens richt hij zich bij het altaar tot God.

‘U hebt gezegd dat wij U hier mogen komen vereren,’ bidt hij. ‘Houdt U deze tempel alstublieft dan ook altijd in het oog. Wilt U voor ons opkomen als we in deze richting bidden? Mag hier de verbinding liggen met de hemel, zodat U naar ons luistert. Dan zult U ons ook vergeving schenken.’

Zo bouwt de koning van Israël een huis voor God en doet hij daar voorbede voor zijn volk. En God zegent hem. In heel zijn rijk, van de Middellandse Zee tot de Eufraat, brengt Salomo voorspoed. Zijn roem stijgt tot grote hoogte en zijn succes in de politiek, de handel en de stedenbouw wekt overal bewondering op.

De koning van wijsheid, welvaart en vrede krijgt zelfs de koningin van Seba op bezoek. Zij regeert een machtig rijk in het zuiden. De vorstin stelt allerlei vragen aan Salomo en krijgt op alles zulke rake antwoorden, dat ze er perplex van staat. Als ze dan ook nog te zien krijgt wat Salomo allemaal heeft gebouwd en aan rijkdom bezit, is ze sprakeloos.

‘Nu zie ik met eigen ogen dat jouw wijsheid en welvaart nog veel groter zijn dan wordt beweerd,’ jubelt ze. ‘Wat zijn jouw dienaren bevoorrecht met zo’n koning. Ik kan niet anders dan de God prijzen die jou zo begunstigt. Hij moet wel heel veel liefde voor zijn volk hebben dat Hij aan hen zo’n koning als jij heeft gegeven!’

De tempel, ons lichaam
God wilde geen stenen huis voor zichzelf. Toch kwam de tempel er, omdat die duidelijk zou maken wat God echt van plan was. Verderop in de Bijbel kun je lezen dat de tempel ons lichaam is waar God in wil wonen. Hij woont in ons met zijn Geest, omdat Hij dankzij Jezus al onze zonden heeft vergeven.

1 Koningen 5 vers 16-19, 6 vers 11-13, 38 en 8, 9 vers 1-9, 10 vers 1-13

 

3 De wijsheid van Salomo

Salomo legt zijn wijsheid vast in spreuken, liederen en preken. Wees wijs, zegt hij, door duidelijk te zijn, bedachtzaam en ook eerlijk en recht door zee. Luister goed, aanvaard correctie. En houd rekening met God. Salomo bezingt de wijsheid als het allerbeste dat je kunt vinden …

Alles begint met wijsheid
Vind je wijsheid, dan word je gelukkig.

Wijsheid levert nog meer op dan zilver of goud
Met haar ene hand schenkt ze je een lang leven
Met haar andere hand geeft ze je rijkdom en eer.

Met wijsheid wandel je over liefelijke wegen
Over vredige paden leidt ze je
Ze is een levensboom als je haar omhelst
En als je haar omarmt mag je jezelf gelukkig prijzen.

Soms stelt Salomo zich de wijsheid voor als een persoon …

Voordat God ging scheppen was ik er al
Toen Hij begon, was ik er als eerste
Ik was zijn lieveling, zijn bron van vreugde
Hij had er plezier in als ik speelde met alles wat Hij had gemaakt
Nu dan, die vreugde is er ook voor jou
Dat geluk, als je naar mij luistert
Vind je mij, dan vind je leven
En ontvang je de gunst van God.

Soms hoor je wijze spreuken, waar je goed over na moet denken …

Alleen de zegen van de Heer maakt rijk
Ons eigen gezwoeg voegt daar helemaal niets aan toe.

Waar iemand zonder God bang voor is, dat overkomt hem
Maar wie door God is goedgekeurd, krijgt alles wat hij verlangt.

Wie vrijgevig is, wordt almaar rijker Maar wie gierig is wordt arm.

Wie een kuil graaft voor een ander Valt er zelf in.

Hoogmoed komt vóór de val.

Soms is het alsof je meeluistert met het gesprek van een vader met zijn zoon …

Mijn zoon, vergeet mijn lessen niet Houd in je hart mijn richtlijnen vast
Ze vermeerderen de dagen van je leven Geven je vele jaren van geluk.

Vertrouw met heel je hart op God
En steun niet op je eigen inzicht
Denk aan Hem bij alles wat je doet
Dan maakt Hij je weg voorspoedig.

Van alles waarover je waakt
Waak vooral over je hart
Want dat is de bron van je leven.

Wijsheid, een persoon
In het bijbelboek Spreuken kun je de wijsheid soms als een persoon horen spreken. Het lijkt alsof je Jezus hoort. Zijn Geest brengt inderdaad wijsheid mee. Hij kan je in de wijsheid leiden die in Spreuken beschreven wordt.

Spreuken 3 vers 13-18, 8 vers 1-11, 22-36, 10 vers 22, 24, 11 vers 24, 16 vers 1, 18 en 27, 3 vers 1-2, 5-6, 4 vers 22 en 23

 

4 Prediker

In Salomo’s boek Prediker hoor je een oude man klagen. Hij is moe geworden van zichzelf.

‘Alles – tja … alle dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend. Ik heb alles wel gezien … Pfff, het leven is niks waard: allemaal lucht en leegte.’

‘Ach, ooit ondernam ik grootse dingen. Ik heb paleizen gebouwd
voor mezelf, ik heb mensen aan het werk gezet, ik heb geld en bezit opgestapeld. Alles heb ik onderzocht, hierheen ben ik afgereisd, daarheen. Maar wat ik ook ondernam, het had geen enkel nut. Brak ik iets af, of bouwde ik iets op – joh, het maakte toch niks uit. Nooit of te nimmer vind je eigenlijk echt iets nieuws onder de zon.’

‘Bah, wat een leven, wat een gezwoeg! Want zeg nou zelf: wat is er eigenlijk echt van belang in dit leven onder de zon? Ooit wordt zelfs die verduisterd – en waar blijf je dan? Nou, dan kun je dus maar beter rekening houden met God.’

‘En zal ik je nog eens wat zeggen? Rekening houden met God, daar kun je het beste maar vroeg mee beginnen, nu je nog jong bent. Jazeker – want dan kun je tenminste nog lang genieten.’

Prediker 1 vers 8, 2 vers 4-11, 17, 9 vers 7-10, 12 vers 1, 12-14

 

5 Hooglied

Zij (in het paleis):

‘Oh, als hij mij nu zou kussen! Als ik nu zijn liefde zou proeven! Iedereen houdt van jou, alle meisjes zijn gek op jou. Maar ik weet dat jij een oogje op mij hebt, je kunt je ogen niet van mijn donkere huid afhouden. Ik zou door jou meegenomen willen worden, mijn lief. Wegrennen met jou. Als je me toch eens mee kon nemen. Maar ik heb niet goed opgelet; de koning heeft me hier in zijn kamers gebracht.’

Koning Salomo (in zijn paleis):

‘Toen ik jou onderweg tegenkwam, vroeg ik waar jij je kudde liet weiden. Maar eigenlijk was ik natuurlijk benieuwd naar jou. Jij bent voor mij de allerliefste en de mooiste van alle vrouwen, mijn vriendinnetje.’

Zij (in het paleis tussen de haremvrouwen):

‘Jaja, de koning ziet in mij een bloem die hij kan plukken, een wilde lelie in het dal, een roos van Saron. Sssst! Luister! Nu hoor ik mijn lief. Kijk! Hij is over de bergen hiernaartoe gekomen. Hij verstopt zich bij de muur, tuurt tussen de tralies van het venster door.

Draai om, mijn lief, ga weg. Ik blijf vannacht aan je denken. Nee, ik ga hem achterna. De wachters in de stad hebben hem niet gezien. Toch vind ik hem, ik grijp hem vast, laat hem niet meer los.

Ik breng hem naar het huis van mijn moeder.’

Meisjes (bij de stadspoort):

‘Kom nu, kijk, daar heb je de koning! Daar komt hij op zijn draagstoel vanuit de woestijn. Hij heeft zestig helden om zich heen, zestig vrouwen ook en meer: zijn harem.’

Koning Salomo (bij de stadspoort):

‘Wat ben je toch mooi, vriendinnetje van mij. Alles glanst aan jou, ik hou zo van je fonkelende lach.’

Hij (bij de stadspoort):

‘Bruidje van mij, ga toch liever met mij mee. Verlaat het hol van de leeuw. Hoe heerlijk is jouw liefde, hoeveel zoeter dan de wijn.’

Zij (bij de stadspoort):

‘Het lijkt wel alsof de wind wakker wordt. Zo voel ik hoe mijn liefde voor jou opkomt.’

Hij:

‘Hier ben ik, jij bent voor mij als de mooiste tuin, net zo kleurrijk, net zo geurig. Jij bent perfect, zonder gebrek.’

Zij:

‘Ik heb vannacht van je gedroomd. Ik zocht je, maar ik kon je nergens vinden. De wachters in de stad sloegen me tot bloedens toe. Ik bezweer jullie, meisjes van Jeruzalem: hits de liefde niet op als ze zover nog niet is.’

Meisjes:

‘Vergeet je lief, waar is hij heengegaan? Dans nu voor de koning. Draai rond, draai rond, dan kan iedereen naar je kijken.’

Zij (in het veld):

‘Ik ben van mijn lief en mijn lief is van mij. Hij verlangt alleen naar mij. Draag mij aan je hart, mijn lief. Ik ben er helemaal voor jou. Kom, laten we het veld in gaan. Dan laat ik mijn hoofd op je linkerarm rusten en omhels ik je mij met je rechterarm. Ach, ik wou dat je mijn broertje was, dan kon je me kussen, zonder dat iemand er wat van zei.
Doodeng kan de liefde zijn. Gevaarlijk als de hel de hartstocht.’

Hij (in het veld):

‘De koning deed je mooie beloftes. Hij kan je zowat alles geven. Liefje, iedereen houdt van jouw stem, maar geef die toch aan mij.’

Zij:

‘Draai je om, mijn lief. Ga nu, vlug, voordat het licht wordt. Ga ervandoor als een gazelle.’

Verliefd
Als je verliefd bent, komt een keer de vraag: zullen we trouwen? Trouwen betekent dat je elkaar trouw belooft. In het huwelijk ben je als een touw in elkaar verstrengeld. Met God erbij ben je nog sterker verbonden, met z’n drieën. Daarom lees je in de Bijbel: een driedubbel koord krijg je niet stuk.

Hooglied, Prediker 4 vers 12

 

6 Het koninkrijk scheurt

God had gezegd: blijf ver van alle vrouwen die je van Mij afhouden, vrouwen uit de volken die andere goden dienen. Maar Salomo houdt juist van die vrouwen. Hij neemt er tientallen, honderden, wel duizend. En hij begint ook van hun vreemde goden te houden. Zo verlaat hij God en het voorbeeld van zijn vader David. God is woedend, hij waarschuwt hem dat zijn koninkrijk op die manier zal scheuren.

‘Ik zal Israël in handen van anderen geven,’ zegt Hij.

Jerobeam werkt als opzichter van Salomo aan de muur van Jeruzalem. Op een dag loopt hij de profeet Achia uit Silo tegen het lijf. Die scheurt zijn nieuwe mantel in twaalf stukken.
‘Neem er tien,’ zegt de profeet tegen Jerobeam, ‘want zo scheurt God het koningschap van Salomo los en geeft Hij jou tien stammen. Maar één stam blijft voor de nakomelingen van David, samen met Jeruzalem, omdat Ik dat aan David beloofd heb.’

Koning Salomo hoort ervan. Hij wil Jerobeam doden, maar die houdt zich schuil in Egypte, totdat de koning gestorven is.

Salomo wordt door zijn zoon Rechabeam opgevolgd.
‘Zijn jullie het juk van mijn vader zat?’ zegt hij tegen het volk. ‘Dan zal ik jullie een nog zwaarder juk opleggen. Ik zal jullie gehoorzaamheid leren!’ Omdat Rechabeam niet wil luisteren naar raad die het volk ten goede komt en geen genade kent, breekt het grootste deel van Israël met het koningshuis van Salomo. Jerobeam leidt de opstand en wordt tot koning uitgeroepen van tien stammen. Alleen Juda en Benjamin blijven Rechabeam trouw.

Het eens zo machtige Israël van David en Salomo is nu verdeeld in een noordrijk met tien stammen, dat Israël wordt genoemd, en een zuidrijk met twee stammen, dat voortaan Juda heet.
Jerobeam maakt van Sichem zijn hoofdstad en richt in Betel en Dan een altaar op. Daar kunnen de tien stammen God offers brengen, in plaats van in Jeruzalem. Hij plaatst in elke stad een gouden stier en zegt: ‘Dit is de God die jullie uit Egypte leidde.’

God is daar boos om en waarschuwt Jerobeam. Maar de nieuwe koning luistert niet. Daarom wordt het koningschap van het noordelijke Israël van Jerobeams zoon Nadab afgenomen en aan Basa gegeven, de zoon van Achia. Die doet het echter niet beter. Zijn opvolgers Ela, Zimri en Omri hebben evenmin hart voor God.

In Juda in het zuiden heeft zich intussen een ramp voltrokken. De tempelschatten werden door Egyptenaren uit Jeruzalem geroofd. Koning Rechabeam stond machteloos, want God hielp hem niet. Ook zijn opvolgers leven niet verbonden met God: Abiam niet, Asa niet en Josafat ook niet.

De tien stammen in het noordrijk van Israël krijgen in deze tijd een nieuwe hoofdstad. Hun koning Omri bouwt die op de berg Samaria.
Zijn zoon Achab zet midden in Samaria een tempel neer voor de god Baäl, om zijn Fenicische vrouw Izebel een plezier te doen.
Baäl is een afgod die wordt vereerd omdat hij geluk moet brengen. De volken rondom Israël zoeken hun voordeel bij die god en bij allerlei andere afgoden en geesten.

De Israëlieten uit het noordrijk doen daar nu ook aan mee, net als steeds meer volksgenoten uit het zuidrijk. Ze vergeten de God van Abraham, Isaak en Jakob, die er voor hen zou zijn als hun voorziening, genezing en vrede. En er is geen koning die het volk voorgaat in het zoeken van God.

Vredevorst
Salomo betekent man van vrede. God gaf hem de koosnaam Jedidja, lieveling. Tijdens Salomo’s regering kende Israël ongekende voorspoed en vrede. Maar ondanks dat God zoveel van hem hield, was hij niet trouw aan God. Met zijn dood verdween de vrede uit Israël. Er moest een nieuwe vredevorst komen.

1 Koningen 11 vers 1-13, 26-40, Deuteronomium 7 vers 1-9, 17 vers 17, 1 Koningen 12 vers 1-32, 14 vers 21-26, 2 Kronieken 10-20, 1 Koningen 16 vers 23-33