Deel 16 Elia

1. Elia wekt een jongen tot leven
2. Elia zet Baäl voor schut
3. Elia ontmoet God in de stilte
4. Elia naar de hemel

1 Elia wekt een jongen tot leven

Elia is een profeet uit Gilead aan de overkant van de Jordaan. Hij stapt in zijn ruige mantel het ivoren paleis van koning Achab in Samaria binnen. Daar spreekt hij de koning aan.
‘Ik zeg u in opdracht van God dat hier in Israël de komende jaren geen spatje regen zal vallen, tenzij ik het zeg,’ profeteert hij.

Direct daarop vlucht hij op Gods aanwijzing de Jordaan over naar een ravijn in de woestijn, waar de beek Kerit doorheen stroomt. Hier is hij veilig voor de woede van Achab. Ook wordt hij behoed voor
de dreigende hongersnood, want God stuurt een stel raven naar de rivierbedding om hem van brood en vlees te voorzien.

Gaandeweg droogt het land helemaal uit. Als ook de beek droog komt te staan, stuurt God Elia naar de westkust, over de noordgrens, naar Sarefat bij Sidon. Daar komt de profeet een weduwe tegen, die hij om wat water en brood vraagt.
‘Uw God moet toch weten dat ik niets meer heb, behalve een handjevol meel in deze pot en een restje olijfolie in deze kruik,’ antwoordt de vrouw met doffe stem. ‘Deze takken hier gebruik ik voor het vuur om een laatste maaltijd voor mijzelf en mijn zoon op te bakken. Daarna zullen we sterven.’

‘Geen zorgen,’ zegt de profeet. ‘Maak eerst maar wat voor mij klaar. Dan zult u zien dat u genoeg overhoudt voor uzelf en uw zoon. Want God zegt dat het meel in de pot en de olie in de kruik niet zullen opraken, tot op de dag dat de stortregens de rode grond blank zullen zetten.’

De vrouw bakt een koek voor Elia en daarna een voor haar zoon en zichzelf. Ze is verbaasd als ze ontdekt dat haar voorraad voortdurend op peil blijft.

Maar als haar zoon ziek wordt, is ze de wanhoop nabij. Ze reageert zich af op Elia, die nog steeds in haar huis logeert.
‘Man Gods, bent u hier gekomen om mij te laten boeten voor mijn zonden?’ jammert ze. ‘Kijk nou toch, mijn jongen is zojuist gestorven!’ Elia neemt de levenloze jongen in zijn armen, brengt hem naar zijn slaapkamer en legt hem op zijn bed.

‘Heer, mijn God!’ roept hij, terwijl hij boven op de jongen gaat liggen, ‘U brengt toch geen onheil over deze weduwe, terwijl ik hier te gast ben?’ Tot drie keer toe roept hij naar God en strekt hij zich uit op het kind. Dan begint de jongen plotseling te zuchten en herleeft. Elia neemt hem opnieuw in zijn armen en draagt hem terug naar zijn moeder.

‘Kijk: de jongen – levend en wel!’ zegt hij tegen zijn gastvrouw.
‘Oooh, mijn jongen, mijn jongen!’ juicht de vrouw. ‘Nu weet ik zeker dat u Gods man bent!’ jubelt ze tegen Elia. Dolgelukkig neemt ze de jongen van de profeet over en knuffelt hem aan alle kanten.
Dan moet Elia vertrekken, ondanks het gevaar dat hem bedreigt.

De droogte duurt nu al drie jaar. Koning Achab heeft daarom opdracht gegeven om Elia op te sporen, dood of levend. Maar Elia zoekt de koning op, zodra God hem dat opdraagt.
‘U stort Israël in het ongeluk!’ roept Achab zodra de profeet voor hem verschijnt.
‘Niet ik, maar u!’ antwoordt Elia. ‘U negeert God en loopt met uw vrouw Izebel achter al die nepgoden aan. Vindt u die echt zo de moeite waard? Laat hun dienaren maar hier komen, dan zullen we wel eens zien wie de ware God is.’

Zo verzamelen zich vierhonderdvijftig profeten van Baäl op de berg Karmel om te duelleren met de God van Israël.
Ook het volk stroomt toe, in afwachting van Elia.

Baäl en Asjera
Baäl was de god van de natuur. Hij ging ook over het weer. Zijn naam betekent ‘wolkenrijder’. Asjera, de godin van de vruchtbaarheid en seks, was ook populair. Ze werden zo’n duizend jaar lang vereerd en toen weer vergeten. Koningin Izebel maakte indertijd in Israël van het Baälsgeloof de staatsgodsdienst.

1 Koningen 17, Lucas 4 vers 23-29, Handelingen 20 vers 9-12, 1 Koningen 18 vers 17-19

 

2 Elia zet Baäl voor schut

‘Waarom hinken jullie op twee gedachten?’ roept Elia naar het volk dat zich op de berg Karmel heeft verzameld. ‘Als de Heer God is, volg Hem dan. Maar als het Baäl is, ga hem dan achterna.’
De mensen houden hun adem in. Is dit de man die het tegen Baäl opgenomen heeft, door de regen tegen te houden? En die koning Achab de waarheid durft te zeggen? En die zelfs koningin Izebel weerstaat? Iedereen weet hoe gemeen deze vrouw is. Ze denkt dat ze als voorvechtster van Baäl alles kan maken.

‘Ik ben als enige profeet van God in Israël overgebleven,’ vervolgt Elia. ‘Hier zijn wel vierhonderdvijftig profeten van Baäl. Laten zij het maar tegen mij opnemen.’
Wat een ontzag dwingt deze man af. Hier spreekt iemand namens God! ‘Geef jullie en mij een koe om te slachten en te offeren,’ beveelt hij.

‘We leggen het offer elk op ons altaar, maar zonder dat we er vuur bij houden. Nee, de god die het vuur ontsteekt zal onze God zijn. De God die antwoordt met vuur!’

Nu Elia spreekt huivert het volk. Hoor die stem, waarmee hij de menigte bedwingt. Hoor hoe hij de Baälsprofeten uitdaagt om een godsoordeel uit te lokken.
‘Goed idee,’ juichen de toeschouwers. ‘Ja, laten we testen wie de beste God is.’

‘Ga dan maar van start,’ roept Elia naar de profeten van Baäl. ‘Ik wacht wel even.’
De Baäldienaars bouwen een altaar en leggen er kurkdroog brandhout op. Daar leggen ze hun geslachte koe op. Vervolgens roepen ze Baäl aan en smeken hem om vuur.

Maar het blijft stil – geen vuur.

De Baälvereerders gaan om het altaar heen dansen, hinken en rennen, ze smeken, roepen en brullen. Maar er gebeurt niets. Tegen de middag is er nog steeds niets gebeurd.
‘Harder schreeuwen,’ roept Elia hun toe. ‘Misschien zit jullie god te piekeren en heeft hij jullie niet zo gauw in de gaten. Harder! Misschien is hij niet thuis, of slaapt hij. Doe je best, misschien zit hij wel op de wc.’

De profeten van Baäl gaan zichzelf slaan. Ze snijden en steken zichzelf, in de hoop dat ze op Baäl indruk zullen maken. Maar niets helpt, het blijft pijnlijk stil.

Dan stapelt Elia twaalf stenen op: een altaar voor de God van Israël.
‘Kom een stapje dichterbij,’ zegt hij tegen het volk. ‘Jullie mogen het offer en het altaar nat maken. Doe het nog maar een keer. En nog een keer.’ Nu druipt het water van Elia’s altaar af. Het wordt opgevangen in geulen die volstromen.
‘Antwoord ons, God,’ roept Elia vervolgens, ‘dan zullen we weten wie U bent en ons naar U omkeren!’
Op hetzelfde moment schiet er een bliksemstraal uit de wolkenloze hemel op het altaar neer die alles in lichterlaaie zet. Het vuur uit de hemel verteert het offer, het offerhout, het stenen altaar en de as compleet. Het likt zelfs het water in de greppels op.

Iedereen juicht om de God die antwoordt met vuur, de God van Israël. Elia laat de profeten van Baäl grijpen en doden. Ook waarschuwt hij koning Achab dat hij weg moet wezen, omdat na drieëneenhalf jaar droogte de regenbuien nu snel zullen losbarsten.

God heeft geantwoord met vuur
Gods antwoord op de zonde is een offer dat compleet verteerd moet worden. Dan is het weer goed tussen Hem en zijn volk. Jezus zou ook compleet geofferd worden, om de zonde weg te nemen. God heeft geantwoord door het vuur van de veroordeling op Hem neer te laten komen.

1 Koningen 18 vers 20-42, 19 vers 1-2, 2 Koningen 1 vers 8, Jakobus 5 vers 16-18

 

3 Elia ontmoet God in de stilte

Elia zit met zijn hoofd tussen zijn knieën boven op de berg Karmel te wachten. De regen komt zo, daar twijfelt hij niet aan. Maar wat zal er met Israël gebeuren? Hij heeft de Baälgodsdienst te kijk gezet, maar zal dat iets veranderen? Koningin Izebel zal wraak willen nemen, zodra ze van haar man Achab hoort dat Elia haar profeten heeft weggevaagd. En haar man zal alles doen wat zij van hem verlangt.

Terwijl Elia op regen wacht, stuurt hij zijn hulpjongen eropuit om te zien of er in het westen al iets van een regenwolk opdoemt. Zes keer komt de jongen de profeet vertellen dat er niets te zien is, en zes keer stuurt Elia hem terug.

‘Nu zag ik een wolkje zo groot als een vuist vanaf zee binnendrijven,’ zegt het hulpje als hij voor de zevende keer verslag doet.
Elia springt op en rent de berg af. Onder zware wolken en in de stromende regen rent hij koning Achab in zijn wagen voorbij. Hij rent en rent en God geeft hem vaart, zodat Izebel hem niet te pakken kan krijgen.
Elia vlucht naar het zuiden van Juda en verdwijnt de woestijn in. Daar valt hij uitgeput onder een bremstruik neer.

‘Het kan me eigenlijk niks schelen wat er verder gebeurt,’ mompelt hij tegen zichzelf. ‘Als ik nu aan mijn einde zou komen zou ik mooi overal vanaf zijn.’
Hij valt met een zwaar hoofd in slaap.

Maar God stuurt een engel die hem aantikt. Als hij zijn hoofd optilt, ziet hij gebakken brood en een kruik met water naast zich staan. Hij neemt er wat van en valt weer in slaap.
Maar de engel stoot hem opnieuw aan en zegt dat hij moet eten en vertrekken.

Elia eet en drinkt en voelt zich gesterkt door dit engelenvoedsel. Hij staat op en loopt aan één stuk door naar het verre zuiden. Hij loopt wel veertig dagen en nachten achtereen.
Dan bereikt hij de berg Sinaï, die ook wel Horeb wordt genoemd, waar Mozes lang geleden Gods heerlijkheid zag.
Hij kruipt een grot in, waar God hem roept.
‘Elia, waarom ben je hier?’ vraagt God.
‘Ik heb hard voor U gewerkt,’ antwoordt Elia, ‘maar de Israëlieten trekken zich niks van U aan. Ik ben alleen overgebleven en nu willen ze me dood hebben.’
‘Kom naar buiten,’ zegt God, ‘dan zal Ik je laten zien wie Ik ben.’
Op dat moment breekt er een hevige storm los die bergen splijt en rotsen loswoelt en stukgooit. Er is ook een aardbeving, gevolgd door bliksem en vuur.

Elia ziet het vanuit zijn grot gebeuren, maar in al dat geweld is God niet. Dan wordt alles wonderlijk stil; alleen de fluistering van een zacht briesje bereikt de grot.

Nu komt Elia naar buiten, zijn mantel voor zijn gezicht, want hier is God. Nogmaals hoort God het verdriet en de teleurstelling van zijn profeet aan, maar dan zegt Hij dat Elia nog niet klaar is met zijn levenstaak. God gaat verder met zijn plan.

‘Je moet Elisa tot je opvolger zalven,’ zegt God. ‘Verder moet je weten dat er in Israël nog zevenduizend mensen over zijn die Mij dienen.’
Elia keert getroost en gesterkt terug naar het noorden. Daar komt hij Elisa tegen, die op het land met twaalf ossen aan het ploegen is.

Elia gooit zijn profetenmantel over Elisa heen, als teken dat hij hem zal opvolgen. Elisa slacht al zijn ossen en gaat bij Elia in de leer.

De mantel
De mantel is in de Bijbel vaak een teken van waardigheid. Jozef kreeg een mooie mantel omdat hij zijn vaders lieveling was. Jezus vertelt een verhaal van een zoon die alles verpest had maar toch weer een mantel van zijn vader kreeg. Jezus’ goedheid (gerechtigheid) wordt wel een mantel genoemd die Hij ons aantrekt.

1 Koningen 18 vers 42-46, 19 vers 1-21, Romeinen 11 vers 1-6, Jesaja 61 vers 10

 

4 Elia naar de hemel

Elia wil afscheid nemen van Elisa.
‘Blijf hier achter in Gilgal,’ zegt hij tegen zijn leerling. ‘Dan reis ik alleen verder.’
‘Niks daarvan,’ antwoordt Elisa de oude profeet. ‘Ik laat u niet alleen.’ Samen komen ze in Jericho aan.
‘Blijf hier dan achter,’ probeert Elia opnieuw.
‘Nee, nee, ik blijf bij u,’ antwoordt de jonge profeet weer.
Onderweg nemen enkele profeten uit de omgeving Elisa apart.
‘Weet je wel dat God Elia weg zal nemen?’ fluisteren ze.
‘Ik weet het,’ gebaart Elisa met een vinger op zijn lippen.
De profeten volgen Elia en Elisa op afstand tot bij de Jordaan. Elia rolt zijn mantel op en slaat ermee op de rivier. Gelijk wijkt het water naar links en rechts, zodat beide mannen met droge voeten kunnen oversteken.
‘Wat wil je nog van me, voordat ik word weggenomen?’ vraagt Elia aan zijn opvolger. ‘Vraag het me maar.’
‘Een dubbel deel van uw geest,’ zegt Elisa.
‘Nou, je wilt niet het minste,’ antwoordt Elia. ‘Goed dan: als je ziet dat ik word weggenomen, zal het gebeuren. Maar als je dat niet ziet, gebeurt het niet.’

Terwijl ze al pratend verder wandelen is daar plotseling een wagen met paarden van vlammend vuur, die tussen hen door rijdt. De verschijning gaat gepaard met een storm waarin Elia wordt meegenomen, omhoog, de hemel in.

‘Mijn vader, mijn vader!’ roept Elisa, ‘de ruiters en strijdwagens van Israël!’ Hij staart de lucht in, maar alles blijft stil. Dan ziet hij Elia’s mantel op de grond liggen. Hij scheurt zijn eigen mantel en raapt die van Elia op. Hij loopt ermee naar de oever van de Jordaan.

‘Waar is de God die er zal zijn, de God van Elia?’ roept hij.
De jonge profeet slaat met de mantel van Elia op het water, net als zijn meester deed, en ook nu weer wijkt het water. Elisa keert terug met de mantel van zijn voorganger om.

De profeten die op afstand hebben staan toekijken begroeten Elia’s opvolger vol ontzag. Ze bieden aan om Elia’s lichaam te gaan zoeken. ‘Misschien is hij ergens neergestort, op een berg, in een dal, wie weet,’ zeggen ze.

‘Je zult hem nergens vinden,’ antwoordt Elisa. ‘Maar als jullie het zo graag willen, ga dan maar je gang.’
Vijftig profeten kammen drie dagen lang de hele omgeving uit, maar geen van hen vindt Elia terug.

Ook Elisa doet wonderen namens God. Zijn optreden maakt duidelijk dat God nog steeds bewogen is met zijn volk.
Elisa bezorgt het leger van Israël water als dat op het punt staat van dorst om te komen. Hij helpt de weduwe van een profeet aan olie die niet opraakt, zodat ze daarmee haar schuldeisers kan betalen. Hij wekt een jongen tot leven. Hij brengt genezing in een profetenschool waar de dood in de pot zat. Hij geneest Naäman, de opperbevelhebber van het Aramese leger, die aan een huidziekte lijdt. Elisa laat zien dat Gods strijders altijd met meer zijn dan welke vijand dan ook, wanneer hij de ogen van zijn knecht opent voor Gods paarden en wagens van vuur. Maar hij ziet ook vooruit dat Gods volk door zijn vijanden overrompeld zal worden.

Opvolger
Elia werd levend meegenomen naar de hemel. Hij liet zijn mantel achter. Dat kledingstuk was het teken van Gods bijzondere gunst. Zijn opvolger mocht die ook dragen. Als Jezus naar de hemel gaat laat Hij zijn Geest achter. Die Geest is Gods bijzondere gunst voor al Jezus’ volgelingen.

2 Koningen 2 vers 1-18, Marcus 6 vers 15, Lucas 1 vers 17, Lucas 9 vers 30-36, 2 Koningen 3 vers 16-20, 4 vers 1-7, 32-37, 38-41, 5 vers 1-15, 6 vers 15-17, 8 vers 11-13, Lucas 3 vers 23-29