Kiko de clown

Kiko kende maar één dak boven z’n hoofd: het dak van de circustent. Kiko was namelijk ’n clown, net zoals z’n vader dat was, z’n grootvader, z’n overgrootvader – en z’n over-overgrootvader trouwens ook. Ze waren allemaal clown geweest in het rondreizende circus Osado, dat alle landen van Europa bezocht.

Kiko leefde om de bezoekers van het circus te vermaken, en dat kon-ie als de beste. Hij speelde dat-ie kwaad was, blij, bedroefd, baldadig, verlegen – en misschien was-ie dat ook allemaal wel, maar misschien ook niet. Want wie begreep hoe Kiko zich echt voelde? Van een clown weet je dat nooit zeker; die verstopt z’n gezicht achter een maskerade van make-up en ’n brede smile van lippenstift, zodat je maar moet raden wie hij echt is. Van Kiko wist je ’t ook niet. Jazeker: het publiek hield zielsveel van die gekke paljas met z’n buien, die de ene keer het vrolijkste liedje zong en even later tranen met tuiten huilde. Hij etaleerde z’n gevoelens voor iedereen die maar wilde komen kijken. Dat was reuzeleuk. Maar wat er diep vanbinnen in hem omging, was moeilijk te peilen. Je was er nooit zeker van wat hij werkelijk dacht en hoe hij zich echt voelde. En een ding wist absoluut niemand. Het mooiste gevoel dat Kiko had, hield-ie stiekem voor zichzelf. Dat was z’n geheime liefde.

Kiko hield van het circusleven en hij hield van ’t publiek. Maar hij hield vooral van het circusacrobaatje Babet. Hij bewonderde haar. Sterker nog: hij was stapelgek op haar. Hij tintelde van top tot teen als-ie in de buurt kwam van die kleine waterval met haar pientere ogen en soepele lijf. Maar niemand mocht dat weten.
Dagen, weken, maanden gingen voorbij zonder dat iemand wist wat Kiko voor Babet voelde. En Babet wist ’t ook niet. Kiko was verliefd, maar hij durfde niets te laten merken. Stel je voor!
Totdat hij op ’n dag middenin z’n show van de slurf van ’n olifant gleed en in een waterton belandde. Toen bedacht hij iets. Hij trok z’n schoenen uit (van die lange flapschoenen met gaten in de zolen) en begon z’n kousen af te stropen (van die rood-wit-gestreepte kousen, die wel drie meter lang waren, en nat nog langer), en toen-ie die uitwrong – precies toen bedacht Kiko dat hij Babet gewoon moest laten merken wat-ie van haar vond. Hij dacht: ‘Wat is er leuk aan dat ik Babet de allerliefste van de hele wereld vind, als zij daar niets van weet? Heb ik daar plezier van? Heeft zij daar plezier van? Nee. Dus moet ik het haar laten merken!’
Kiko trok z’n rode dophoedje aan ’t elastiek omhoog, zodat er water over z’n hoofd plenste en er ’n oranje visje z’n kraag in gleed.
‘We zouden vrienden moeten worden,’ dacht-ie.
Hij nieste vijf, zes keer en snoot z’n neus in z’n kletsnatte linkersok.
‘Maar hoe doe je dat? Hoe laat je ’n meisje merken dat je haar aardig vindt?’
Hij haalde ’t visje uit z’n T-shirt en knabbelde erop alsof ’t een wortel was. Het publiek reageerde op de tribunes met lachen, gieren, brullen. Kiko keek met grote ogen rond, draaide de natte kousen om z’n nek en verliet met de flapschoenen bungelend aan z’n beide oren al niesend en buigend de circuspiste.
Achter de coulissen stapte hij op Babet af, die zich juist tussen de tijgertemmers, slangenmeisjes, worstelaars, jongleurs, toreros, dansers en danseressen stond op te warmen voor haar nummer in de trapeze. Hij schudde ’n witte muis uit z’n mouw tevoorschijn en hield die aan de staart boven haar wipneusje.
Babet gaf een gil en zei: ‘Ga weg, misselijke vent!’
‘Sorry,’ zei Kiko. Hij zette z’n rode hoedje op ’t engelenhaar van ’t meisje. Er gleed een goudvis in de hals van haar tuniek.
‘Hou toch op, klierige clown!’ riep ze verontwaardigd. ‘Zo kan ik m’n act toch niet doen?’
‘S-sorry,’ zei Kiko weer, en omdat-ie niets beters wist, reikte hij haar een natte sok aan. Maar het acrobaatje was al vertrokken naar de piste.
Teleurgesteld droop Kiko af. Babet moest niets van z’n aandacht hebben. Wat jammer, wat jammer, wat jammer!

Lange tijd durfde Kiko niet naar Babet te kijken. Hij durfde zelfs niet aan haar te dénken. Maar ’s nachts droomde hij van haar. En als-ie haar overdag tegenkwam tussen de caravans of in de tenten van het circusbedrijf, straalde hij alle kleuren van de regenboog. Hij bleef verliefd.
Na ’n week of wat vatte Kiko toch weer moed om Babet te benaderen: deze keer met ’t beste plan dat-ie maar kon bedenken. Hij zou niet met cadeau’s komen. Nee, hij zou haar heel stil in ’t geheim opzoeken, om het haar zonder pottenkijkers privé en onder vier ogen bekend te maken. Ja, hij zou het haar ronduit vertellen. Hij zou het zeggen met z’n eigen stem en mond. Zelf. Persoonlijk. Daar, boven in de trapeze, waar niemand anders het kon horen, zou hij zeggen… nou ja – DAT, dus.

Dus toen Babet hoog in de tent licht en lenig haar pirouette’s en salto’s opvoerde, beklom Kiko het wiebeltouwladdertje van de koorddansstellage. En terwijl Babet ’n solovoorstelling tussen de koorden weggaf met driedubbelgeslagen schroefdraaiingen en viervoudige salto’s, bereikte Kiko de nok van ’t circusdak.
De schijnwerpers volgden zijn bewegingen. Het publiek hield de adem in. Wat was die pias daarboven van plan?
Kiko bereikte het kleine schavot aan ’t einde van de ladder en klapte daar ’n zevenkleurige paraplu uit. Hij plaatste z’n rechterflapschoen op het slappe koord. Hij stapte er met z’n linkerflapschoen overheen, en hield zich in evenwicht door met de paraplu naar links en naar rechts te zwaaien. En kijk. Babet vloog met ’n reuzenzwaai zijn richting uit, terwijl ze zich met de holte van haar knieën aan het zweefrek vasthield. Daar kwam ze. Hij keek recht in haar lieftallige snoetje. Nu zou-ie het zeggen! HET!
‘Ba-ba-bet…’ hakkelde Kiko. Babet slingerde van hem weg.
‘Babet, ik…’
Toen verloor-ie z’n evenwicht.
Ver beneden hem riep het publiek als uit een mond: ‘Oeoeoeoeoe!’
Kiko kapseisde en viel, en terwijl hij als ’n opgejaagde fazant met z’n armen door de lucht maaide, dacht-ie maar aan een ding.
‘Babet, zullen we vrienden zijn?’ murmelde hij voor zich uit.
‘Natuurlijk wil ik je vriend zijn,’ antwoordde het luchtacrobaatje. Daar was ze weer – haar gezicht heel dicht bij het zijne.
‘Ik laat je niet vallen,’ zei ze, en ze greep ‘m onder z’n oksels.
Toen drong het tot Kiko door dat-ie in z’n val door haar werd opgevangen.
‘Babet, hou me vast!’ riep hij uit. ‘Dan hou ik jou vast!’
Zo tuimelden ze samen in het vangnet.
Het publiek klapte en stampte en fluitte en joelde en riep: ‘Bis! Bis! Bis!’
De circusdirecteur bulderde: ‘Wat ene klasse! Wat ene cooperación! Formidable!’
Maar Kiko en Babet hadden geen aandacht voor al die bijval. Ze bungelden een meter boven de grond in de touwen van de seguridade en bekeken de dansende vlammetjes in elkaars ogen.
‘Babet…’ fluisterde Kiko.
‘Kiko…’ fluisterde Babet.
‘Hoe is ’t mogelijk,’ zei Kiko. ‘Ik wist niet dat je zoveel om me gaf, Babet. Jij waagde je leven voor mij.’
‘Welnee, gekkerd,’ antwoordde Babet, ‘jij waagde je leven voor mij.’
Kiko haalde diep adem.
‘Vrienden worden?’ vroeg hij.
‘Vrienden zijn!’ zei zij.
En onder daverend applaus gaf de clown de koorddanseres voorzichtig ’n vlinderkusje.