Deel 25 Jezus voorziet zijn dood

Rode draad …
1. Het complot
2. De koning op een ezel
3. Jezus veegt de tempel schoon
4. Hoeveel Jezus van zijn vrienden houdt
5. Jezus voorzegt het verraad
6. Brood en wijn in de bovenzaal
7. Het gebed van Jezus
8. Worsteling in Getsemane
9. Arrestatie in het donker

 

Rode draad …

Is Jezus die ene man, de Messias, die God beloofde? Hij lijkt helemaal niet op zo’n koning waar de mensen op hopen. Hij is anders, nederig, vol genade. Maar Hij weet wel heel goed wat Hij wil. Hij is naar Jeruzalem gekomen om de dreiging op te zoeken. De leiders willen Hem namelijk uit de weg ruimen, omdat Hij hun ideeën over goed en kwaad in de war schopt. Maar daar is het Hem juist om te doen …

 

1 Het complot

De Joodse leiders in Jeruzalem zijn woedend als ze horen dat Jezus Lazarus uit de dood heeft opgewekt. Ze roepen de Hoge Raad bijeen om te bespreken wat ze moeten doen.
‘Jezus is gevaarlijk. Het volk vindt die man geweldig. Iedereen loopt achter Hem aan,’ mopperen ze.
‘Wat wil je ook, Hij doet zulke wonderen.’
‘De mensen zullen alles doen wat Hij zegt. Straks begint Hij nog een opstand.’
‘Dat mag niet gebeuren. Stel je voor dat de Romeinen ons dat kwalijk nemen. Dan kunnen we ons leiderschap wel vergeten.’
‘Erger nog: de Romeinen zullen onze tempel verwoesten en ons volk vernietigen.’
‘Maar we kunnen toch niet zomaar ingrijpen? Die Jezus is veel te populair.’

‘Stelletje sufferds!’ roept Kajafas, de hogepriester. ‘Natuurlijk moeten we Hem grijpen. Snappen jullie dan niet dat dit de enige manier is om ons en ons volk te redden? Jezus moet sterven, in ruil voor ons allemaal.’
De anderen zijn het met Kajafas eens.

‘Laten we een plan bedenken hoe we Hem kunnen doden zonder dat we ons de woede van het volk op de hals halen.’
‘Maar niet op het Paasfeest, als er zoveel mensen in de stad zijn.’

Jezus weet allang wat er met Hem zal gebeuren, maar Hij weet ook dat het nog niet de juiste tijd is om opgepakt te worden. Daarom vermijdt Hij de stad. Hij houdt zich voorlopig schuil in de bergen rondom Jeruzalem.

Als het Joodse Paasfeest nadert en duizenden mensen uit binnen- en buitenland naar de hoofdstad optrekken, komt Jezus tevoorschijn. Hij gaat in op de uitnodiging voor een maaltijd bij Lazarus en zijn zussen in Betanië.

Marta bedient Jezus, zijn discipelen en haar broer.
Maria toont haar liefde op een andere manier. Ze giet een fles parfum over Jezus’ voeten uit en droogt die met haar haren af.
Iedereen snuift de geur op. Maar Judas Iskariot, een van de twaalf, is boos.
‘Zonde van het geld,’ bromt hij. ‘Die fles is wel driehonderd daglonen waard. Had hem aan mij gegeven, dan had ik hem verkocht en het geld aan de armen gegeven.’
Het lijkt alsof Judas om de armen geeft, maar hij denkt vooral aan zichzelf. Hij zorgt voor het geld van Jezus en de discipelen, maar Jezus weet dat hij vaak wat achterhoudt voor zichzelf.

‘Laat haar,’ zegt Jezus. ‘De armen hebben jullie altijd in de buurt, maar Mij niet. Maria doet er goed aan Mij te zalven, want Ik zal sterven en begraven worden.’

Vanaf dat moment wil Judas Jezus verraden. In het duister van de nacht zoekt hij contact met de Hoge Raad.
‘Ik wil jullie helpen om Jezus te pakken,’ zegt hij tegen de Joods leiders. ‘Goed plan!’ antwoorden de priesters en wetgeleerden. Ze zijn blij met een handlanger die zo dicht bij Jezus staat. ‘Maar niet op het Paasfeest.’ ‘Mij best,’ zegt Judas. ‘Wat krijg ik ervoor?’

Ze beloven hem dertig zilverstukken – de prijs voor een slaaf.

De ruil
Zonder het te beseffen zegt de hogepriester Kajafas precies wat Gods bedoeling is met Jezus: Jezus zal geruild worden voor alle mensen. Dat is Jezus’ levensopdracht: die ruil werd al voorspeld in de oude boeken van de profeten.

Johannes 11 vers 45-57, Leviticus 16 vers 15-16, 2 Korintiërs 5 vers 21, Johannes 12 vers 1-11, Matteüs 26 vers 14-16, Marcus 14 vers 10-11, Lucas 22 vers 1-6

 

2 De koning op een ezel

Vlak voor het Paasfeest vertrekt Jezus met zijn leerlingen naar Jeruzalem. Ook zijn moeder Maria is erbij, met een stel vriendinnen. Er loopt een hele groep mensen vanuit Betanië met hen mee.
Het is vroeg in het voorjaar, een stralende dag. Massa’s pelgrims sluiten zich bij Jezus aan, blij dat Hij naar het feest komt. Ze rukken takken van de bomen, zwaaien en roepen.

‘Hosanna! Hosanna! Daar heb je de koning van Israël!’ juichen ze. ‘Hosanna! Hij komt in de naam van de Heer!’ Want ze hopen dat Jezus de Messias is die God al zo lang geleden beloofd heeft.

Jezus weet wat Hem te doen staat. Onder aan de Olijfberg wijst Hij op een jonge ezel die nog nooit een last heeft gedragen.
‘Maak hem los, dan ga Ik erop zitten,’ zegt Hij tegen zijn leerlingen.
Zo rijdt Jezus omhoog naar de stad.

De mensen gooien hun mantels als een tapijt voor Hem op de grond. Ze blijven maar roepen en met palmtakken zwaaien.
Ook enkele Farizeeërs komen naar de optocht kijken. Ze ergeren zich groen en geel aan die koning op zijn ezel en al dat volk om Hem heen. ‘Wat kunnen we doen? De hele wereld loopt Hem achterna,’ zeggen ze tegen elkaar.

‘Zeg toch dat de mensen hun mond moeten houden!’ roepen ze naar Jezus.
‘Als de mensen zich stilhouden, zullen de stenen gaan schreeuwen,’ roept Jezus terug.
De menigte is niet te stoppen.
‘Hosanna! Hosanna!’ juichen de mensen. ‘Nu komt er redding, want hier komt de koning! Nu komt zijn koninkrijk!’

Er wandelen ook pelgrims vanuit de stad Hem tegemoet. Ze hebben gehoord dat Lazarus uit de dood is opgewekt. Ze wijzen naar Jezus en vertellen elkaar dat Hij van Israël weer een eigen koninkrijk zal maken. De discipelen staan verbaasd over zoveel enthousiasme. Zal het nu echt gaan gebeuren? Zal Jezus zijn koninkrijk vestigen?

Maar Jezus kijkt naar de stad en barst in tranen uit.
‘Ach, Jeruzalem, stad van de vrede, je hebt er geen idee van hoe je aan vrede kunt komen,’ snikt Hij als Hij vanaf de Olijfberg de stad overziet. ‘Had je dat maar begrepen. Maar nu zul je verwoest worden. Je vijanden zullen je omsingelen, al je kinderen zullen gedood worden en er zal geen steen van je op de andere blijven staan.’
En terwijl de menigte juicht, rijdt Jezus stil door de poort de stad binnen.

Stad van vrede
De profeet Zacharia had 500 jaar voor Christus al voorspeld dat er een koning op een ezelsveulen Jeruzalem binnen zou rijden. Hij zou vrede brengen voor alle volken. We weten dat Jeruzalem verwoest werd door de Romeinen, 70 jaar na Christus. Maar de belofte van vrede voor Jeruzalem en de volken bestaat nog steeds.

Matteüs 21 vers 1-9, Marcus 11 vers 1-10, Lucas 19 vers 29-44, Johannes 12 vers 12-19, Psalm 24 vers 7-10, Psalm 118 vers 19-29, Zacharia 9 vers 8-12, Psalm 122

 

3 Jezus veegt de tempel schoon

Jezus loopt het tempelplein op, dat zwart ziet van de mensen. Handelaren beleven toptijden met alle pelgrims die toestromen voor het Paasfeest.
Maar Jezus ziet er een dieptepunt in.
Hij gooit de kraampjes omver, zodat de koopwaar en het wisselgeld
alle kanten op rollen. Hij zet de hokken open, waardoor het slachtvee vrijkomt en de offerduiven wegvliegen. Hij duwt de handelaren het plein af en houdt de mensen tegen die met spullen sjouwen.
‘Weg met die handel!’ roept Hij. ‘Jullie kopen en verkopen maar. Denken jullie God daar een plezier mee te doen?’
Hij wijst naar de tempel.
‘De Schrift zegt dat het huis van mijn Vader een gebedshuis moet zijn. Hij is gul en wil jullie alles zomaar geven. Maar jullie maken er een rovershol van!’

De handelaren schrikken en de godsdienstleiders zijn boos, maar de discipelen willen weten of Jezus deze tempel dan niet mooi vindt.
‘Kijk maar eens goed naar dit bouwwerk,’ antwoordt Jezus. ‘Alles zal tot de laatste steen afgebroken worden.’

De omstanders protesteren. Dat zal God toch niet toestaan?
‘Maar Ik zal de tempel weer binnen drie dagen opbouwen,’ zegt Jezus. Daar moeten de wetgeleerden en priesters om lachen.
‘Kom nou!’ schamperen ze. ‘Wij hebben zesenveertig jaar aan deze tempel gebouwd en U zult hem wel even in drie dagen herbouwen.’ Maar Jezus weet waarover Hij het heeft. Het tijdperk van de wet, de tempel en zijn rituelen loopt ten einde. Hij zal alles veranderen.

Jezus weet heel goed wie Hij is en waarom Hij gekomen is.
‘De Vader doet zijn werk door Mij,’ zegt Hij.
Dat heeft Hij allemaal teruggevonden in de Schrift – en zijn hemelse Vader heeft het bevestigd: Hij zal sterven om een heel nieuw begin te maken.

‘Stel je een graankorrel voor,’ zegt Hij. ‘Hoe draagt die vrucht? Alleen als hij in de aarde valt en sterft.’
Hij zucht diep.
‘Ik ben doodsbang voor de dingen die komen gaan,’ vervolgt Hij. ‘Maar Ik zal niet bidden dat de Vader Mij spaart. Nee, Ik bid: Vader, maak uw naam groot!’

Op hetzelfde moment komt er een stem uit de hemel.
‘Ik heb hem groot gemaakt en zal hem weer groot maken!’ klinkt het. De discipelen vangen die woorden op, maar de omstanders denken dat het een donderslag is.

Gods woning
God heeft altijd bij de mensen willen wonen. Hij wandelde met hen rond in het paradijs. Hij reisde in de tabernakel met zijn volk mee door de woestijn. Later woonde Hij in de tempel tussen zijn mensen in Jeruzalem. Maar Hij wilde nog dichterbij komen. Jezus maakt het mogelijk dat God nu met zijn Geest in mensen komt wonen.

Matteüs 21 vers 12-13, Marcus 11 vers 15-18, Lucas 19 vers 45-46, Johannes 2 vers 13-22, Handelingen 7 vers 44-50, 1 Kronieken 17 vers 7-15, 1 Korintiërs 6 vers 19, Johannes 12 vers 23-29

 

4 Hoeveel Jezus van zijn vrienden houdt

Het is de eerste dag van het Paasfeest. Jezus stuurt Petrus en Johannes naar de tempel om een lam te slachten voor de paasmaaltijd. Die maaltijd wordt in Israël al gevierd vanaf het moment dat Mozes het volk uit Egypte leidde. Jezus zal die maaltijd met zijn twaalf discipelen vieren in een bovenzaal in Jeruzalem.

‘Ik ben zo blij met jullie,’ zegt Jezus als Hij met zijn leerlingen aan tafel schuift.
‘Ik heb vurig verlangd om dit paasmaal met jullie te eten. Jullie moesten eens weten hoeveel vreugde Mij dit geeft. Straks word Ik uitgeleverd. Dan zal Ik veel lijden. Maar daarna! Daarna zullen we deze maaltijd altijd samen kunnen eten in Gods koninkrijk!’

Als ze allemaal zitten staat Jezus op, trekt zijn bovenkleren uit en knoopt een doek om zijn middel. Hij pakt de kruik en de schaal waarmee de voeten van de gasten van het huis worden gewassen. Zo lijkt Hij wel een slaaf.

‘Kom maar met je voeten,’ zegt Hij tegen Petrus.
‘Helemaal niet!’ sputtert Petrus tegen. ‘Ik laat mijn voeten niet door U wassen!’
‘Toch wel,’ zegt Jezus. ‘Anders is het uit tussen ons.’
‘Nou, was me dan maar helemaal!’ roept Petrus.
‘Dat is nu ook weer niet nodig,’ lacht Jezus, terwijl Hij bij Petrus neerknielt.
‘Jullie moeten weten dat jullie allemaal allang schoongewassen zijn door mijn woorden,’ vervolgt Hij. ‘Ik heb jullie vrijgesproken van het vuil dat jullie aankleeft door de zonde. Onthou dat jullie alleen maar je voeten hoeven te wassen om het vuil van alledag weg te spoelen. Ik bedoel dat Ik jullie elke dag mijn woord geef om jullie eraan te helpen herinneren dat Ik jullie gereinigd heb.’

De mannen steken een voor een hun voeten naar Jezus uit. Hij giet er water overheen, maakt ze met zijn handen schoon en droogt ze met de heupdoek af.

‘Snappen jullie wat Ik doe?’ vraagt Hij. ‘Een slaaf staat niet boven zijn meester. Jullie noemen Mij Heer en meester – en dat ben Ik ook. Als Ik nu als een slaaf jullie voeten was, moeten jullie dat ook doen bij elkaar. Jullie zullen gelukkig zijn als jullie elkaars fouten wegwassen door elkaar te vergeven.’

De discipelen kijken elkaar aan. Jezus vraagt nogal wat van hen. Elkaar altijd alles vergeven? Maar Jezus maakt hun die avond duidelijk dat alles anders zal worden. Ze zullen liefde van Hem ontvangen om te kunnen doen wat Hij zegt. Hij zal voortaan met zijn liefde door hen heen werken. ‘Jullie kennen het oude gebod, dat je elkaar lief moest hebben als jezelf,’ zegt Hij. ‘Maar Ik geef jullie een nieuw gebod. Jullie zullen elkaar liefhebben met de liefde die Ik jullie geef. Daardoor zal iedereen weten dat jullie Mij volgen.’

Liefde
Mensen zeggen vaak de belangrijkste dingen als ze weten dat ze gaan sterven. Wat heeft Jezus gezegd vlak voordat Hij stierf? Johannes heeft het gehoord en in zijn boek opgeschreven (Johannes 13-17). Jezus heeft het wel dertig keer over de liefde. Hij zal laten zien hoeveel God de Vader van zijn kinderen houdt.

Matteüs 26 vers 17-20, Marcus 14 vers 12-17, Lucas 22 vers 7-16, Johannes 13 vers 1-17, 34-35, 1 Johannes 4 vers 7-9

 

5 Jezus voorzegt het verraad

Jezus zit met zijn discipelen aan tafel. Hij weet dat nu het moment aangebroken is dat Hij alles af zal maken wat zijn Vader Hem wil laten doen.
‘Luister goed,’ zegt Hij ernstig. ‘Eén van jullie zal Mij verraden.’

De twaalf schrikken van die woorden. Ze ontkennen in alle toonaarden dat ze zoiets van plan zijn.
Petrus wil weten wie die verrader dan wel is. Hij stoot Johannes aan en wijst naar Jezus, die naast Johannes zit.
Johannes weet hoeveel Jezus van hem houdt. Hij buigt zich naar Hem toe. ‘Wie is het Heer?’ fluistert hij.

‘Degene aan wie Ik als eerste een stuk brood geef,’ zegt Jezus.
Hij doopt het stuk in de wijn en geeft het aan Judas Iskariot.
‘Ik toch niet Heer?’ vraagt Judas met een stalen gezicht. Hij wordt door Satan beheerst.
‘Toe maar Judas,’ antwoordt Jezus. ‘Wat je doen wilt, doe dat snel.’
Judas staat van tafel op. Hij moet het er vannacht maar op wagen, denkt hij, ook al wilden de leiders liever niet dat het in de drukte van het Paasfeest zal gebeuren.
En hij duikt de duistere wirwar van straten en steegjes in.

‘Straks zullen jullie Mij niet meer kunnen volgen,’ zegt Jezus.
‘Heus wel!’ antwoordt Petrus. ‘Ik zal U blijven volgen hoor, waar U ook heen gaat. Ik zal mijn leven voor U geven.’
‘Je vergist je, Petrus,’ zegt Jezus. ‘Je zult Mij tot drie keer toe verloochenen, voordat morgenochtend vroeg de haan twee keer heeft gekraaid.’
De discipelen staan perplex. Nu begint Jezus er alweer over dat ze Hem zullen verraden. Wordt het dan allemaal zo erg?

‘Jullie moeten niet bang zijn dat Ik wegga,’ zegt Jezus om hen gerust te stellen.
‘Ik ga naar het huis van mijn Vader om voor jullie allemaal een plaats klaar te maken,’ vervolgt Hij. ‘Dan kom Ik terug en neem Ik jullie mee, zodat jullie voor altijd zullen zijn waar Ik ben. Ik ben de weg om daar te komen.’
‘Heer, we weten niet eens waar U heen gaat. Hoe weten we dan de weg?’ vraagt Tomas.
‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven,’ antwoordt Jezus. ‘Niemand kan bij de Vader komen, behalve door Mij.’

‘Laat ons dan eens kennismaken met de Vader,’ zegt Filippus.
‘Jullie kennen Hem al,’ antwoordt Jezus. ‘Want als je Mij ziet, zie je de Vader.’
De sfeer aan tafel is inmiddels behoorlijk bedrukt.
‘Zitten jullie erover in dat Ik jullie zal verlaten?’ vraagt Jezus. ‘Wees maar niet bang. Ik zal jullie niet als weeskinderen achterlaten. Ik kom bij jullie terug met mijn Geest. Die zal niemand van jullie ooit nog verlaten. Hij zal voor altijd bij jullie blijven.’

De heilige Geest blijft
Voordat Jezus kwam kon de heilige Geest niet vrijuit bij mensen zijn. De zonde maakte dat onmogelijk. Het is een wonder dat Gods Geest nu in alle mensen komt wonen die in Jezus geloven. En dat Hij kan blijven. Jezus heeft dat wonder mogelijk gemaakt, door de zonde weg te nemen.

Matteüs 26 vers 21-25, 31-35, Marcus 14 vers 18-21, 27-31, Lucas 22 vers 18-23, 31-34, Johannes 13 vers 18-38, 14 vers 1-20

 

6 Brood en wijn in de bovenzaal

Jezus heeft iets bijzonders voor zijn discipelen in gedachten, daar in de bovenzaal.
Tijdens de paasmaaltijd herdenkt iedereen in Israël hoe God het volk uit Egypte bevrijdde. In die laatste nacht aten de Israëlieten een geslacht lam, ongezuurd brood en bittere kruiden. Het bloed van het lam smeerden ze op de randen van hun deuren, zodat de doodsengel aan hen voorbijging. Daarna konden ze Egypte verlaten. Ze waren niet langer een slavenvolk.

Jezus stelt op deze avond een nieuwe maaltijd in, zonder bittere kruiden. Hij neemt een brood en spreekt de zegen uit.

‘Neem het brood – mijn lichaam,’ zegt Hij. ‘Weet dat jullie één zijn met mijn lichaam. Denk daaraan, telkens opnieuw als jullie samenkomen om te eten.’
Daarna heft Hij de beker met wijn op en dankt God.

‘Neem de wijn – mijn bloed. Laat de beker rondgaan als teken van het nieuwe verbond. Telkens als je drinkt mag je zeker weten dat al je zonden vergeven zijn.’
Zo stelt Hij deze genademaaltijd in voor iedereen die in Hem gelooft.

‘Stel je een wijnstok voor,’ vervolgt Jezus. ‘De takken zijn met de wijnstok verbonden, zodat er druiven aan kunnen groeien. Takken waar geen druiven aan hangen worden weggeknipt en verbrand. Snappen jullie wat Ik daarmee bedoel?’

En Hij legt uit: ‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de takken. Zo zijn we verbonden met elkaar, jullie in Mij en Ik in jullie. Ik heb jullie uitgekozen om veel vrucht te dragen. Als de Vader die vruchten ziet, is Hij geweldig blij. Jullie mogen Hem alles vragen, want Hij wil niets liever dan dat jullie veel, veel vrucht zullen dragen.’

Dan begint Jezus te bidden.
‘Vader, nu is de tijd gekomen voor uw glorie,’ bidt Hij. ‘U heeft Mij de macht gegeven om aan iedereen eeuwig leven te geven. De mensen die U en Mij kennen zullen zo leven. Heilige Vader, bewaar hen dus, ook al staan ze in een bedorven wereld. Ik heb hun de betekenis van uw naam bekendgemaakt: dat U er zult zijn. U zult er zijn als hun Vader. U houdt net zoveel van hen als U van Mij houdt, Vader. Ik bid dan ook dat ze één zullen zijn met U, met Mij en met elkaar. Als Ik in hen ben, zal uw liefde in hen zijn – en dat zal de wereld merken.’

Brood en wijn
Jezus geeft ons een bijzonder middel om aan Hem te denken. Het eten en drinken van brood en wijn. Dat wordt wel ‘de maaltijd van de Heer’, ‘het avondmaal’, of ‘de eucharistie’ genoemd. Het brood is als Jezus’ lichaam, de wijn is als zijn bloed. Zoals het brood en de wijn door jouw lichaam stromen, zo stroomt Jezus’ leven door jou heen. Je wordt er blij en sterk van als je daaraan denkt.

Matteüs 26 vers 26-30, Marcus 14 vers 22-26, Lucas 22 vers 17-20, 1 Korintiërs 10 vers 16-17, 11 vers 23-26, Exodus 12 vers 1-14, Johannes 15 vers 1-17, 17 vers 1-26

 

7 Het gebed van Jezus

Jezus heeft een lang gesprek met zijn discipelen gehad. Dat sluit Hij af met een gebed. Het is een intiem gebed: je hoort hoe vertrouwelijk Jezus met zijn Vader omgaat. Maar Hij wil ook dat we zullen meeluisteren, zodat we vol zullen zijn van zijn blijdschap. Want het is een gebed dat gloeit van vreugde, ondanks de moeilijke uren die zullen volgen. Jezus is blij met alles wat Hij voor ons zal volbrengen.

Jezus bidt eerst voor zichzelf. Dat Hij verhoogd en verheerlijkt zal worden door zijn Vader. Dan bidt Hij voor zijn discipelen. Dat ze niet van deze wereld zullen zijn, maar er wel middenin zullen leven. En Hij bidt voor de gemeente van alle tijden. Dat die één zal zijn, zonder veroordeling, vol van zijn glorie, zodat de wereld zal weten wie Hij is.

Jezus’ gebed wordt wel het ‘hogepriesterlijk gebed’ genoemd. Omdat Hij als een hogepriester bidt en pleit en zijn leven inzet voor de mensen die God Hem heeft gegeven. Hij heiligt zich voor hen, zodat ook zij heilig zullen zijn. Hij bedoelt: apart gezet en geliefd door zijn Vader.

Jezus’ gebed kun je ook het ‘gebed van de bruidegom voor zijn bruid’ noemen. Omdat Jezus zichzelf één verklaart met de mensen die de Vader Hem heeft gegeven. Hij geeft hun zijn Vaders woord, waarin ze bewaard zullen blijven.

Voor al Jezus’ gebeden geldt dat ze verhoord zijn toen Hij stierf aan het kruis. Ook dit gebed zal door de Vader van harte beantwoord worden. Jezus weet dat en is daar intens blij mee. Dat is de vreugde die je tegemoet komt in dit gebed.

‘Vader, nu is de tijd gekomen, toon nu de grootheid van uw Zoon, dan zal de Zoon uw grootheid tonen,’ hoor je Jezus bidden. Wat is Jezus’ grootheid? Dat Hij dieper zal gaan dan welk ander mens ooit is gegaan. Om iedereen hoger op te tillen. Wat is Gods grootheid? Dat Hij dat heeft gewild en daarvoor zijn Zoon heeft afgestaan. Het is de grootheid van die liefde.
Jezus bidt dat jij en ik zullen delen in de liefde die zijn Vader voor Hem heeft. Dat gebed is perfect verhoord.

Grootheid
Grootheid is in Jezus’ gebed een belangrijk woord. Hij noemt het wel acht keer. Jezus gebruikt voor grootheid het Griekse woord ‘doxa’. Dat kun je ook vertalen met glans, glorie, luister, heerlijkheid, waardigheid, eer, aanzien. Het Hebreeuwse woord is ‘kavod’, wat ook nog gewichtigheid betekent. Dat woord wordt voor God zelf gebruikt, voor Jezus, maar ook voor alle mensen met wie Jezus zijn grootheid wil delen.

Johannes 17

 

8 Worsteling in Getsemane

Jezus en zijn discipelen sluiten de maaltijd af met een lied. Ze verlaten de bovenzaal en vertrekken richting de Olijfberg, waar ze wel vaker de nacht doorbrengen.

Ze laten het nachtelijke feestgedruis van de stad achter zich. Ze dalen in het melkwitte maanlicht af naar Getsemane, de olijventuin onder aan de Olijfberg. Het is een koude nacht. In het dal ruikt het naar vochtig hout en wilde kruiden.

‘Blijven jullie hier wachten, dan ga ik verderop bidden,’ zegt Jezus.
‘Petrus, Johannes, Jakobus, komen jullie met me mee?’ vraagt Hij aan zijn boezemvrienden. ‘Blijf wakker alsjeblieft, want Ik voel me verdrietig en bang.’

De leerlingen staan verbaasd als ze Jezus zien verdwijnen tussen de grillige silhouetten van de olijfbomen. Zo klein en kwetsbaar kennen ze Hem niet. Jezus werpt zich in het donker op de grond.
Altijd heeft Hij het vertrouwen gehad dat zijn leven in handen van zijn Vader was. Nu zal Hij overgeleverd worden in handen van de mensen. Zo staat het in de Schrift. Maar wil Hij dat wel?
‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan!’ bidt Hij – en Hij zweet bloed van angst.

‘Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt,’ zegt Hij.

Jezus is lijkbleek. Een engel komt de tuin in om Hem te versterken.
Na zijn worsteling zoekt Jezus in het donker zijn discipelen op, maar die slapen. Hij port hen wakker.
‘Kunnen jullie nog niet eens een uurtje wakker blijven voor Mij?’ vraagt Hij. ‘Bidden jullie dan maar voor jezelf dat jullie stand zullen houden nu het moeilijk wordt.’
En weer trekt Jezus zich terug om te bidden, languit op de grond.
‘Mijn Vader, als deze beker niet aan Mij voorbij kan gaan, laat dan uw wil gebeuren,’ bidt Hij.

Als Hij teruggaat naar zijn discipelen slapen ze weer. Ze schamen zich, maar het lijkt wel of hun ogen dichtgeplakt zitten.
Dan bidt Jezus voor de derde keer. Hij schreeuwt het uit.
‘Vader, Ik ben gekomen om uw wil te doen. Goed, Ik zal het doen!’

Als Hij helemaal tot rust gekomen is, zoekt Hij opnieuw zijn discipelen op. ‘Nu kunnen jullie slapen,’ zegt Hij.
Jezus bedoelt dat mensen kunnen rusten als God werkt. En God zal werken, de komende uren!

‘Maar nu kunnen jullie beter opstaan,’ waarschuwt Hij. ‘Want kijk: daar komen de mensen al aan wie Ik uitgeleverd zal worden!’

Zweet
Het zweet van angst en moeite is in de wereld gekomen door de zonde. Het is een vloek (Genesis 3 vers 19). Jezus is in alles aan ons gelijk geworden. Hij nam de vloek van ons over. Ook onze angst en moeite heeft Hij op zich genomen. Daarvoor in de plaats geeft Hij ons rust. Je mag altijd in alle rust op Jezus vertrouwen.

Matteüs 26 vers 36-46, Marcus 14 vers 32-42, Lucas 22 vers 39-46, Johannes 18 vers 1, Psalm 75 vers 9, Psalm 40 vers 7-9, Psalm 86

 

9 Arrestatie in het donker

De discipelen zijn nog niet goed en wel wakker, of ze worden opgeschrikt door gestamp en gekletter. Ze zien lichten flikkeren tussen de bomen van de olijventuin.
Op hetzelfde moment stapt Judas Iskariot uit de duisternis naar voren. ‘Dag rabbi!’ zegt hij en hij pakt Jezus beet en kust Hem.
‘Mijn vriend – moet je Mij verraden met een kus?’ vraagt Jezus.

De discipelen hebben er geen idee van wat Judas uitspookt. Ze denken dat hij in de stad een boodschap heeft gedaan. Maar wat betekenen al die mensen die op hen afkomen?
Ze worden ingesloten door een bende Romeinse soldaten, tempelwachters, Farizeeërs en priesters met fakkels, zwaarden, stokken en speren.

‘Wie zoeken jullie?’ vraagt Jezus.
‘Jezus van Nazaret,’ zeggen ze.
‘Ik ben het!’ antwoordt Jezus.
Die woorden werken als een mokerslag. De mannen deinzen achteruit en vallen over elkaar heen.

‘Elke dag was Ik bij jullie in de tempel,’ gaat Jezus verder. ‘Komen jullie Mij nu als een rover met zwaarden en knuppels arresteren? Jullie moesten eens weten dat dit allemaal in de Schrift opgetekend staat.’
De mannen krabbelen weer overeind, helemaal in de war.

‘Ik ben het die jullie zoeken,’ zegt Jezus nog eens, ‘laat de anderen die bij Mij zijn daarom gaan.’
Maar Petrus trekt zijn zwaard om Jezus te verdedigen. Hij slaat iemand het rechteroor af. Het is Malchus, een slaaf van de hogepriester.

‘Laat dat!’ zegt Jezus. ‘Doe je zwaard weg! Weet je niet dat wie het zwaard gebruikt door het zwaard zal omkomen?’
De discipelen staken hun verweer. Jezus pakt de oorschelp en zet hem terug.

‘Denken jullie dat Ik mijn Vader niet om een heel leger engelen zou kunnen vragen?’ zegt Hij. ‘Maar Ik moet de vloekbeker leegdrinken die mijn Vader Mij gegeven heeft.’

Dan grijpen de soldaten Jezus en binden zijn handen vast.
De discipelen vluchten alle kanten op. Eén van hen wordt gegrepen, maar hij rukt zich los, laat de soldaten met zijn mantel in handen achter en zet het op een lopen. Zo blijft Jezus helemaal alleen met zijn vijanden achter.

Vrijwillig
Jezus laat zichzelf vrijwillig gevangennemen, hoewel Hij niets fout heeft gedaan. Hij wil dat, omdat God dat zo met Hem wil. Het is zijn levenstaak om met alle mensen te ruilen. God wil dat Hij de straf krijgt voor alles wat wij eigenlijk verdienen, zodat wij alle zegen kunnen krijgen die we eigenlijk niet verdienen.

Matteüs 26 vers 47-56, Marcus 14 vers 43-52, Lucas 22 vers 47-53, Johannes 18 vers 1-12, Psalm 55