Aan tafel bij de koning

‘Wees niet bang, ik verzeker je dat ik je goed zal behandelen.’
2 Samuël 9:7a


Wanneer in bijbeltijden een nieuwe koning de troon besteeg, werd de familie van de oude genadeloos uitgeroeid. Tenzij zo’n koning genade schonk.

Koning Saul komt om op het slachtveld, samen met zijn zoon. Maar er is nog een kleinzoon, Mefiboset. Die raakt verminkt als zijn verzorgster vlucht voor de nieuwe koning David (2 Sam. 4:4). Ze kan niet geloven dat David genade zal schenken.

Maar David is anders. Hij  laat Mefiboset zoeken, die inmiddels volwassen is. Als David hem vindt stelt hij hem gerust. ‘Wees niet bang, ik verzeker je dat ik je goed zal behandelen.’ Hij geeft hem al het land van zijn grootvader terug en zegt: ‘Voortaan ben je aan mijn tafel te gast.’

Mefiboset wordt opgenomen aan het hof van de koning. Hij bivakkeert daar tussen de koningszonen en wordt behandeld als een van hen. Ook al is hij kreupel en van een andere afkomst, hij hoort er helemaal bij. En daar maakt hij dankbaar gebruik van.

Hier spreekt Gods hart door het optreden van David heen. Zelfs bij zo’n vechtjas kan de genade de boventoon voeren.

Mefiboset zegt: ‘Wie ben ik heer, dat u zich bekommert om een dode hond als ik?’ Tja, God verandert veroordeelde, onreine wezens in koningskinderen en Hij zorgt ervoor dat ze tot in lengte van dagen aan zijn tafel mogen eten (2 Sam. 9:1-13, Ps. 23:5 en 6).