Alleen de Geest maakt levend

Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
2 Korintiërs 3:6

Mozes klimt opnieuw de berg Sinaï op. God schrijft met zijn vinger de tien geboden op twee stenen platen (Ex. 31:18). Als Mozes die mee naar beneden neemt, heeft het volk intussen een gouden kalf gemaakt. De mensen vieren hun eigen kracht, hun trots en zelfrechtvaardiging. Mozes is boos en gooit de wet stuk. Daarna moet hij zelf nieuwe platen uit steen hakken om ze aan het volk te geven (Ex. 32, 34:1-4).

Je ziet in deze geschiedenis een paar kenmerken van de wet. Ten eerste blijft God op afstand: omdat het in de wet om de zonde draait, wordt hij door engelen doorgegeven.

Waarom dan toch de wet? De wet is later ingevoerd om ons bewust te maken van de zonde, in de tijd dat de nakomeling aan wie de belofte was gedaan nog komen moest. Ze werd door engelen aan een bemiddelaar gegeven (Gal. 3:19).

Ten tweede heeft de wet een tijdelijk karakter: hij wordt door Mozes direct al stukgegooid. Wat God zelf met zijn vinger geschreven heeft, zal Hij dan ook zelf weer uitwissen.

Hij heeft het document (letterlijk: handschrift) met voorschriften waarin wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen (Kol. 2:14).

Ten derde leidt de wet tot veroordeling: zodra die bij het volk wordt gebracht worden er drieduizend mensen gedood. Maar aan de dodelijke werking van de wet komt een einde.

Hij heeft ons geschikt gemaakt om het nieuwe verbond te dienen: niet het verbond van een geschreven wet, maar dat van zijn Geest. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend (2 Kor. 3:6).

Op de pinksterdag zie je dan ook dat drieduizend mensen nieuw leven ontvangen, dankzij de heilige Geest (Hand. 2:41).