29. De deurmat

Door Willem de Vink

De deurmat lag al sinds mensenheugenis onderaan de opgang van het statige herenhuis. Hij had er geen enkele moeite mee dat bezoekers hun voeten op hem veegden. Nee, hij vond het juist een eer om dat geschuif en gestamp op te vangen, want met die nederige taak leverde hij een wezenlijke bijdrage aan de goede reputatie van het pand. De bewoners waren het daar hartgrondig mee eens: de mat had een uitnodigend karakter en versterkte een gastvrij onthaal en dat maakte hem echt nodig. Zelf gaf hem het besef hoezeer hij nodig was ook veel voldoening. Hij wist heel goed wat hij waard was. Kijk maar eens hoe de gasten zich bij aankomst inhielden, zodra ze hem zagen liggen. Bezoekers van ver weg of van dichtbij, jong en oud, en zelfs de rijkste en waardigste onder hen, iedereen hield de pas in, stapte eerbiedig bovenop zijn ruige rug en schoof met zijn of haar voeten bedachtzaam heen en weer, zonder de bedoeling om vooruit te komen. Elk van hen nam een ogenblik de tijd voor hem, allemaal wreven ze zorgvuldig hun schoenzolen over zijn borstelige oppervlak, om zich met dit ritueel te doordringen van het feit dat ze welkom waren. Want dat was de taak van de mat: voordat de gasten de drempel over zouden stappen, hen ervan bewustmaken wat een voorrecht het was om in dit huis aanwezig te mogen zijn. Het was deze ingehouden start van een ontmoeting  van de gasten met de huisgenoten die de mat de grootste vreugde gaf.
Maar plotseling werd hij zomaar door de huiseigenaar opgepakt en met een achteloos gebaar weggesmeten. Er kwam een grindpad tot aan de opgang, dus was de mat overbodig geworden. Hij werd daarom van het ene moment op het andere als grof vuil langs de kant van de weg gedumpt. En au, wat deed hem dat pijn – niet vanbuiten, maar vanbinnen. Hij was een en al verwarring. Eerst dacht hij dat het een vergissing was dat hij niet meer nodig was: hij verwachtte elk moment weer teruggelegd te worden. Toen dat niet gebeurde, werd hij boos: hoe konden de huiseigenaren hem zomaar afdanken en vergeten? Had hij jarenlang geen belangrijk werk gedaan? Waren ze niet blij met hem? Hij was al die tijd de entree geweest van alles waar het huis voor stond: hij was het teken van gastvrijheid geweest. En was hij daar bovenop ook geen bron van ervaring? Hij kende nota bene alle gasten. Maar toen het stil bleef en niemand hem kwam halen, werd hij verdrietig, want hij was in de ogen van de bewoners dus blijkbaar echt alleen maar een voetveeg geweest. En zo bleef hij moe en teleurgesteld langs de kant van de weg liggen.

Gelukkig werd de mat na een tijdje opgemerkt door een andere huiseigenaar. Die pakte hem op en legde hem voor zijn eigen huisdeur, zodat de mat weer kon floreren in zijn kracht. Bezoekers konden ook op deze plek een moment de pas inhouden om hun voeten te vegen, zodat ze zich beter zouden voelen als ze dit huis betraden. De mat was opnieuw nuttig en op zijn plaats en daarom heel tevreden, al voelde hij soms ook nog wel de pijn van zijn vorige ervaring. Die nare herinnering  woog echter niet op tegen het plezierige feit dat hij voor de mensen die binnenkwamen ook nu weer een teken van gastvrijheid mocht zijn. En zo genoot hij ervan dat hij toch weer nodig was.
Helaas werd hij niet zo lang daarna opnieuw afgedankt. Er kwam een rooster op de plek waar hij had gelegen, zodat hij overbodig geworden was. De mat werd zonder waarschuwing vooraf weggesmeten. Dat deed hem weer pijn – niet vanbuiten, maar wel vanbinnen.

Na een tijd eenzaam en in de vergetelheid doorgebracht te hebben, werd de mat eindelijk toch weer opgepakt en op een nieuwe plek gelegd, waar hij opnieuw de trots van het huis kon vergroten en bezoekers een goed gevoel kon bezorgen. Hij was dus toch weer nodig en zodoende helemaal op zijn plaats. Wanneer iemand zijn voeten op hem zette, kwam de pijn van zijn vorige ervaringen nog wel eens naar boven, maar na het vegen en stampen wist hij dat hij ervoor gemaakt was om de gasten te dienen en een plezier te doen, zodat hij toch kon genieten van zijn taak. Wat is er mooier dan in je bestemming leven, dacht hij. Niets gaat boven mensen een plezier doen.
Totdat hij voor de derde keer werd afgedankt en weer langs de kant van de weg kwam te liggen. Met nog meer pijn, vanbinnen.

Van buiten was de mat inmiddels een dun en versleten geval geworden. Niet dat hij er minder mooi op geworden was, integendeel, hij was door de jaren heen zachter geworden en glansde als nooit tevoren. Maar hij was zo fragiel dat hij zomaar kon opwaaien. Dat ontdekte een groepje kinderen, dat achter hem aan begon te rennen toen de wind onder zijn randen kwam, zodat hij als een vlinder opvloog. Ze grepen hem bij zijn opwaaiende boorden vast, sprongen bovenop hem en vlogen met hem mee.
Kijk hoe ze in sierlijke vlucht door de lucht vlogen, de kinderen en de mat. Ze genoten samen van de ijle lucht waarin ze vlogen, de snelheid en de wind en het uitzicht in het heldere licht tussen hemel en aarde. Je kon goed zien dat de mat er plezier in had. De kinderen waren het mooiste publiek dat hij ooit had gehad.
‘Wat gaaf is dit!’ riepen ze in koor. ‘Wat een mat! Wat een wonderding!’ Nooit eerder had de mat zoiets over zich horen uitroepen. Het bezorgde hem koude rillingen, waar de kinderen op reageerden met gegil, zodat hij nog eens extra bibberde en een duikvlucht nam.
De kinderen bleven op de mat zitten zolang hij vloog en hij droeg hen naar de plek waar zijn kleine gasten het meeste plezier zouden beleven. Niet naar een huis met een voordeur die zomaar dicht kan slaan en met een eigenaar die je gebruikt tot hij je overbodig vindt, maar naar een land waar kinderen altijd alles beleven wat ze maar kunnen bedenken. Hier bedenken de kinderen vaak dat ze veilig en vrolijk willen vliegen en dus blijft de mat hier zijn diensten bewijzen. Hij is zijn pijn vergeten, want hij gaat helemaal op in het plezier dat hij de kinderen bezorgt. Daar wordt hij nooit moe van, want hier is hij gewild, geliefd en nodig.