De plaatsruil van Juda met Benjamin

‘Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld.’
Genesis 44:32


Aan het moment dat Jozef zich bekendmaakt aan zijn broers gaat een bijzondere gebeurtenis vooraf. Juda, de vierde zoon van Jakob, stelt zich met zijn leven garant voor Benjamin.

Jakob had Benjamin thuisgehouden toen hij zijn zonen voor de eerste keer naar Egypte stuurde. Maar de onderkoning van Egypte wilde die jongen zien. Nu dreigt hij in Egypte gevangen gehouden te worden, omdat bij hem de koninklijke beker werd gevonden.

Dan stapt Juda naar voren. Hij offert zichzelf op om slaaf te worden in plaats van Benjamin.

‘Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen’ (Gen. 44:32).

Dat is het moment dat Jozef in huilen uitbarst en zich aan zijn broers bekendmaakt. Zijn hart is geraakt, omdat deze ruil op Gods hart ligt.

Want kijk maar eens vanuit het perspectief van Jezus naar deze gebeurtenis. Hier wordt in Juda iets zichtbaar van Jezus. Hij zal immers ruilen met ons (2 Kor. 5:21).

De zegen die vader Jakob later aan Juda zal geven verwijst dan ook naar Jezus.

‘In Juda’s handen zal de scepter blijven, tussen zijn voeten de heersersstaf, totdat hij komt die er recht op heeft, die alle volken zullen dienen. Aan een wijnstok bindt hij zijn ezel, aan een wingerd het jong van zijn ezelin, in wijn wast hij zijn gewaad, in druivenbloed zijn bovenkleed’ (Gen. 49:10-11).

Het is niet zomaar dat Jezus uit de stam van Juda wordt geboren (Mat. 1:1-2, Op. 5:5). Het is een stille verwijzing naar hoe Jezus van plaats heeft geruild met jou!