De priesterzegen

‘Als zij mijn naam over het volk uitspreken, zal ik de Israëlieten zegenen.’
Numeri 6:27

Stel dat je een Israëliet bent en leeft in de tijd van de woestijnreis. Je wilt God ontmoeten, dus zoek je de tabernakel op. Je komt door een opengeslagen stuk van het blauw-,  rood- en purperkleurige gordijn de voorhof binnen. Daar zie je het heiligdom staan: een langwerpige tent, vijf meter hoog, overspannen met dikke kleden. Helaas mag jij daar nooit naar binnen gaan.

Maar ervoor staat een groot koperen altaar te blinken. Hier geef je je offerdier af aan een priester, die het keurt. Vervolgens snijdt hij het de keel door en giet het bloed over het altaar uit. Je weet dat dit bloed volstaat om van God vergeving voor je zonden te ontvangen. Je kijkt toe, terwijl de priester het dier op het altaar verbrandt.

Achter het altaar, voor de ingang van de tent, staat een wasvat, ook van koper. Daar wast de priester zich. Dat moeten de priesters ook doen voordat ze de heilige tent binnengaan. Je weet dat ze alleen in het eerste deel mogen komen, het heilige. Je hebt gehoord dat het tweede deel, het allerheiligste, is afgeschermd met een vuistdik blauw, rood en purper gordijn. Daarop staan twee goudkleurige engelen geborduurd, die de wacht houden. Want daarachter woont God.

Als de priester klaar is, komt hij voor je staan, zijn handen opgeheven. Naar dit moment heb je uitgekeken; je wordt er warm van. Want moet je nagaan: de priester verbindt Gods naam met jou. God zal er voor jou zijn!

Luister dus hoe de priester Gods zegen over je uitspreekt:

‘Moge de HEER u zegenen en u beschermen,
moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn,
moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven’
(Num. 6:24-26).

Tip – Bedenk dat deze zegen jouw dagelijkse realiteit is in Jezus.