De schedel op de schedelplaats

Ze brachten hem naar Golgota, wat in onze taal ‘schedelplaats’ betekent.

Marcus 15:22

In Jeruzalem ligt al heel lang ergens een schedel verborgen. Hij is daar door David heengebracht. Het is de schedel van Goliat, de reus uit Gat.

David nam het hoofd van de Filistijn mee om het naar Jeruzalem te brengen (1 Sam. 17:54).

Goliat was een reus vol geweld, zoals zijn voorgeslacht sinds Genesis dat was (Gen. 6:4). Met hun geweldenarij tartten ze God. Goliat hield de Israëlieten met zijn enorme verschijning en gevloek en getier in de ban. Maar David was niet gevoelig voor intimidatie en grootspraak. Hij had zijn geloofsoog geoefend en allang gezien dat God met die Filistijn zou afrekenen. Daarom betrad hij het strijdtoneel zonder angst.

De reus stelt zich op als een kampvechter. Zwaar bepantserd, met een speer om van afstand toe te stoten en een zwaard om het karwei af te maken. Dan ziet hij David in de verte met een stok op zich afkomen. Hij vervloekt dat joch. Maar David is onaantastbaar. Hij weet hoe geliefd hij is door God (dat betekent zijn naam ook). Hij is gezalfd tot koning en mag dus heersen. Een geloofsuitspraak is daarom genoeg om de reus te vellen.

‘Vandaag zal de HEER je aan mij uitleveren’ (1 Sam. 17:46).

David slingert zijn steen van afstand. Als de reus gevallen is, hakt hij zijn enorme hoofd af. Zijn schedel neemt hij mee naar Jeruzalem.

Jezus zal op de schedelplaats de overwinning behalen over elke macht die ons intimideert en vervloekt. Vervolgens schenkt Hij ons de overwinning. We weten hoe geliefd we zijn. En dat we gezalfd zijn. Zodat elke geloofsuitspraak doeltreft. Heersen is niets anders dan spreken.

Johannes 19:1-18 Matteüs 27:26-33 Marcus 15:15-22 Lucas 23:25-31