De slang kan de vrouw niet meer bedreigen

Maar de aarde schoot haar te hulp.
Openbaring 12:16

Het bijbelboek Openbaring is één en al openbaring van Jezus. In cirkels komt de profetie steeds weer terug op zijn volmaakt volbrachte werk. Zo ook in hoofdstuk 12. De eerste verzen tonen in beelden hoe God van begin af aan zijn Zoon geboren wilde laten worden uit zijn volk Israël en hoe Satan dat probeerde te dwarsbomen.

De draak ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar kind te baren, om het te verslinden zodra het geboren was (Op. 12:4).

Maar Satan kreeg geen kans: Jezus nam plaats in de hemel op Gods troon.

Maar toen ze het kind gebaard had – een zoon, die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden –, werd het dadelijk weggevoerd naar God en zijn troon (Op. 12:5).

Satan heeft sindsdien geen toegang meer tot de hemel. Hij kan Gods kinderen niet langer aanklagen: God kent hun zonden niet meer, nu ze met Jezus gestorven zijn en opgestaan.

Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: ‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn Messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij God aanklaagde, is ten val gebracht’ (Op. 12:10).

Satan probeert ons als bruid van Jezus nog steeds angst aan te jagen. Maar de veroordeling waarmee hij dreigt kan ons niet meer bereiken, omdat die verzwolgen is in het graf van Jezus.

Toen spuwde de slang een stroom water als een rivier achter de vrouw aan om haar daarin mee te sleuren. Maar de aarde schoot haar te hulp: de aarde sperde haar mond open en dronk de rivier op die de draak had uitgespuwd (Op. 12:15-16).