7. De sprong van Kiko de clown

Door Willem de Vink

Kiko kende maar één dak boven zijn hoofd: het dak van de circustent. Kiko was namelijk een clown, net zoals zijn vader dat was, zijn grootvader, zijn overgrootvader (en zijn over-overgrootvader trouwens ook). Ze waren allemaal clown geweest in het rondreizende circus Osado, dat alle landen van Europa bezocht.

Kiko leefde om de bezoekers van het circus te vermaken, en dat kon hij als de beste. Hij speelde dat hij kwaad was, blij, bedroefd, baldadig, verlegen – en misschien was hij dat ook allemaal wel, maar misschien ook niet. Want wie begreep hoe Kiko zich echt voelde? Van een clown weet je dat nooit zeker; die verstopt zijn gezicht achter een maskerade van make-up en een brede smile van lippenstift, zodat je maar moet raden wie hij echt is. Van Kiko wist je het ook niet. Jazeker: het publiek hield zielsveel van die gekke paljas met zijn buien, die de ene keer het vrolijkste liedje zong en even later tranen met tuiten huilde. Hij etaleerde zijn gevoelens voor iedereen die maar wilde komen kijken. Dat was reuzeleuk. Maar wat er diep vanbinnen in hem omging, was moeilijk te peilen. Je was er nooit zeker van wat hij werkelijk dacht en hoe hij zich echt voelde. En één ding wist absoluut niemand. Het mooiste gevoel dat Kiko had, hield hij stiekem voor zichzelf. Dat was zijn geheime liefde.

Kiko hield van het circusleven en hij hield van het publiek. Maar hij hield vooral van het circusacrobaatje Babet. Hij bewonderde haar. Sterker nog: hij was stapelgek op haar. Hij tintelde van top tot teen als hij in de buurt kwam van die kleine waterval met haar pientere ogen en soepele lijf. Maar niemand mocht dat weten.

Dagen, weken, maanden gingen voorbij zonder dat iemand wist wat Kiko voor Babet voelde. En Babet wist het ook niet. Kiko was verliefd, maar hij durfde niets te laten merken. Stel je voor!

Totdat hij op een dag middenin zijn show van de slurf van een olifant gleed en in een waterton belandde. Toen bedacht hij iets. Hij trok zijn schoenen uit (van die lange flapschoenen met gaten in de zolen) en begon zijn kousen af te stropen (van die rood-wit-gestreepte kousen, die wel drie meter lang waren, en nat nog langer), en toen hij die uitwrong – precies toen bedacht hij dat hij Babet gewoon moest laten weten wat hij van haar vond. Hij dacht: ‘Wat is er leuk aan dat ik Babet de allerliefste van de hele wereld vind, als zij daar niets van weet? Heb ik daar plezier van? Heeft zij daar plezier van? Nee. Dus moet ik het haar laten weten!’

Kiko trok zijn rode dophoedje aan het elastiek omhoog, zodat er water over zijn hoofd plenste en er een oranje visje zijn kraag in gleed.

‘We zouden vrienden moeten worden,’ dacht hij.

Hij nieste vijf, zes keer en snoot zijn neus in zijn kletsnatte linkersok.

‘Maar hoe doe je dat? Hoe laat je een meisje weten dat je haar aardig vindt?’

Hij haalde het visje uit zijn T-shirt en knabbelde erop alsof het een wortel was. Het publiek reageerde op de tribunes met lachen, gieren, brullen. Kiko keek met grote ogen rond, draaide de natte kousen om zijn nek en verliet met de flapschoenen bungelend aan zijn beide oren al niesend en buigend de circuspiste.

Achter de coulissen stapte hij op Babet af, die zich juist tussen de tijgertemmers, slangenmeisjes, worstelaars, jongleurs, torero’s, dansers en danseressen stond op te warmen voor haar nummer in de trapeze. Hij schudde een witte muis uit zijn mouw tevoorschijn en hield die aan de staart boven haar wipneusje.

Babet gaf een gil en zei: ‘Ga weg, misselijke vent!’

‘Sorry,’ zei Kiko. Hij zette zijn rode hoedje op het engelenhaar van het meisje. Er gleed een goudvis in de hals van haar tuniek.

‘Hou toch op, klierige clown!’ riep ze verontwaardigd. ‘Zo kan ik mijn act toch niet doen?’

‘S-sorry,’ zei Kiko weer, en omdat hij niets beters wist, reikte hij haar een natte sok aan. Maar het acrobaatje was al vertrokken naar de piste.

Teleurgesteld droop Kiko af. Babet moest niets van zijn aandacht hebben. Wat jammer, wat jammer, wat jammer!

Lange tijd durfde Kiko niet naar Babet te kijken. Hij durfde zelfs niet aan haar te dénken. Maar ’s nachts droomde hij over haar. En als hij haar overdag tegenkwam tussen de caravans of in de tenten van het circusbedrijf, straalde hij alle kleuren van de regenboog. Hij bleef verliefd.

Na een week of wat vatte Kiko toch weer moed om Babet te benaderen: deze keer met het beste plan dat hij maar kon bedenken. Hij zou niet met cadeau’s komen. Nee, hij zou haar heel stil in het geheim opzoeken, om het haar zonder pottenkijkers privé en onder vier ogen bekend te maken. Ja, hij zou het haar ronduit vertellen. Hij zou het zeggen met zijn eigen stem en mond. Zelf. Persoonlijk. Daar, boven in de trapeze, waar niemand anders het kon horen, zou hij zeggen… nou ja – DAT, dus.

Dus toen Babet hoog in de tent licht en lenig haar pirouette’s en salto’s opvoerde, beklom Kiko het wiebeltouwladdertje van de koorddansstellage. En terwijl Babet een solovoorstelling tussen de koorden weggaf met driedubbelgeslagen schroefdraaiingen en viervoudige salto’s, bereikte Kiko de nok van het circusdak.

De schijnwerpers volgden zijn bewegingen. Het publiek hield de adem in. Wat was die pias daarboven van plan?

Kiko bereikte het kleine schavot aan het einde van de ladder en klapte daar een zevenkleurige paraplu uit. Hij plaatste zijn rechterflapschoen op het slappe koord. Hij stapte er met zijn linkerflapschoen overheen, en hield zich in evenwicht door met de paraplu naar links en naar rechts te zwaaien. En kijk. Babet vloog met een reuzenzwaai zijn richting uit, terwijl ze zich met de holte van haar knieën aan het zweefrek vasthield. Daar kwam ze. Hij keek recht in haar lieftallige snoetje. Nu zou hij het zeggen! HET!

‘Ba-ba-bet…’ hakkelde Kiko. Babet slingerde van hem weg.

‘Babet, ik…’

Toen verloor hij zijn evenwicht.

Ver beneden hem riep het publiek als uit één mond: ‘Oeoeoeoeoe!’

Kiko kapseisde en viel, en terwijl hij als een opgejaagde fazant met zijn armen door de lucht maaide, dacht hij maar aan één ding.

‘Babet, zullen we vrienden zijn?’ murmelde hij voor zich uit.

‘Natuurlijk wil ik je vriend zijn,’ antwoordde het luchtacrobaatje. Daar was ze weer – haar gezicht heel dicht bij het zijne.

‘Ik laat je niet vallen,’ zei ze, en ze greep hem onder zijn oksels.

Toen drong het tot Kiko door dat hij in zijn val door haar werd opgevangen.

‘Babet, hou me vast!’ riep hij uit. ‘Dan hou ik jou vast!’

Zo tuimelden ze samen in het vangnet.

Het publiek klapte en stampte en fluitte en joelde en riep: ‘Bis! Bis! Bis!’

De circusdirecteur bulderde: ‘Wat ene klasse! Wat ene cooperación! Formidable!’

Maar Kiko en Babet hadden geen aandacht voor al die bijval. Ze bungelden een meter boven de grond in de touwen van de seguridade en bekeken de dansende vlammetjes in elkaars ogen.

‘Babet…’ fluisterde Kiko.

‘Kiko…’ fluisterde Babet.

‘Hoe is het mogelijk,’ zei Kiko. ‘Ik wist niet dat je zoveel om me gaf, Babet. Jij waagde je leven voor mij.’

‘Welnee, gekkerd,’ antwoordde Babet, ‘jij waagde je leven voor mij.’

Kiko haalde diep adem.

‘Vrienden worden?’ vroeg hij.

‘Vrienden zijn!’ zei zij.

En onder daverend applaus gaf de clown de koorddanseres voorzichtig een vlinderkusje.