10. De vrouw die Jezus in de ogen keek

Door Willem de Vink

Tumult in de tempel! Een groep donker geklede mannen met baarden dringt met veel geschreeuw, geduw en gebaren door de poort van het tempelplein naar binnen. ze hebben een vrouw tussen zich ingesloten die met hun wilde bewegingen wordt meegevoerd – tegen haar wil, zo lijkt het. Het is een ongewoon tafereel waar de bezoekers van opkijken. Wat moeten die mannen met de vrouw?

Bedrijvig is het altijd wel op het uitgestrekte plein dat het hoge tempelgebouw omringt. Wisselaars rinkelen op hun tafels met hun tempelgeld zodat bezoekers hun onreine Romeinse munten komen omruilen, handelaren prijzen van achter hun kramen hun offerdieren aan en werklui lopen in hun zweet te sjouwen met stenen en gereedschappen waarmee ze de stijgers beklimmen. Schoonmakers ruimen het drek van de dieren en de rommel die mensen laten slingeren op. Gezinnen die van heinde en ver zijn gekomen om zich te vergapen aan de bouwwerken en voorwerpen en de tempelrituelen te beleven verdringen zich in bonte kleuren bij de ingang van het binnenplein, waar de vaders en volwassen zonen via boogvormige trappen en een hoge poort vol gouden druiventrossen toegang krijgen om hun offers aan te bieden. Ze moeten hun en hun gezinnen voor bepaalde tijd weer een zuiver geweten bezorgen. Priesters in witte gewaden lopen af en aan om de offerdieren te slachten en op het hoge altaar te verbranden, waarna ze het bloed van hun handen en armen afwassen in het enorme koperen wasvat links van de ingang van het tempelgebouw, of ze verdwijnen achter de hoge poort in het heilige om daar de gewijde rituelen te verzorgen. Er hangt op het plein een permanente geur van verbrand vlees, dat bij windloze dagen in lage wolken stof blijft hangen, of als de bergwinden opsteken juist wordt opgeblazen tot in alle hoeken en gaten. Veel van de drukte speelt zich af in de blakerende zon, maar schaduw biedt het tempelplein ook: daarvoor moet je naar de randen toe, waar overdekte zuilengalerijen voor verkoeling zorgen. Je ziet er leerlingen rondom hun favoriete rabbi’s klitten, want er wordt ook onderwijs gegeven op het plein: in de nissen staan de boekrollen altijd klaar.

Hier is Jezus te vinden. Hij en zijn leerlingen hebben hun reis naar Jeruzalem enkele dagen geleden voltooid en zijn direct met de massa’s pelgrims door de stad naar het wit blinkende gebouw op de berg Moria opgeklommen. Daar zitten ze nu vanaf de vroege ochtend samen met een groep belangstellenden in de schaduw van de koninklijke zuilengalerij ongedwongen te luisteren naar hun Meester, zonder zich al te veel aan te trekken van het rumoer rondom hen – totdat dit stel opgewonden mannen hun richting op komt. De druktemakers blijken de religieuze leiders van de stad te zijn, die ook de bevoegdheid hebben om recht te spreken. Als zij zich voor de toehoorders dringen en zich rondom Jezus posteren blijkt dat ze al die heisa maken om de vrouw onder zijn aandacht te brengen. Ze duwen haar naar voren om haar tegenover Jezus te plaatsen.

‘Betrapt op overspel!’ zeggen ze met afkeurende blikken. ‘Op heterdaad betrapt! De wet van Mozes zegt dat ze gestenigd moet worden. U dan, wat zegt u?’

Met die vraag wordt ineens duidelijk wat die kerels komen doen. Ze stellen zich op als aanklagers van een vrouw, ze leggen ook meteen de strafeis neer en stellen Jezus als rechter aan die het vonnis moet vellen. De discipelen houden hun adem in: dit is een directe aanval op hun meester. Jezus’ reputatie dat Hij opkomt voor mensen die vastzitten in schuld en schaamte is vanuit Galilea voor Hem uitgegaan, zijn vergevingsgezindheid is ook de religieuze leiders in Jeruzalem ter ore gekomen. De wetshandhavers vinden Jezus’ ideeën echter maar niks, omdat het hun gezag ondermijnt, dus proberen ze Hem nu Hij in Jeruzalem is te pakken op zijn woorden. Met de vrouw als breekijzer zal Hij zich moeten uitspreken. Maar dat stelt Hem voor een duivels dilemma, denken zijn leerlingen. Als Hij zegt dat ze haar moeten laten gaan omdat vergeving belangrijker is dan het oordeel, legitimeert Hij de zonde en kan iedereen maar doen wat Hij wil. Zegt Hij echter dat de wet uitgevoerd moet worden, dan velt Hij een oordeel, en dat is nu juist iets waar hij zich zo tegen verzet.

De vrouw staat daar midden tussen haar aanklagers uit te hijgen van de wilde weg naar Jezus toe, de plaats van haar gerecht. Je vraagt je als toeschouwer af wat zich in haar leven heeft afgespeeld dat ze als getrouwde vrouw met een andere man naar bed is geweest en wie haar heeft betrapt en te pakken genomen. Zelfs al kijk je haar op de rug, je ziet hoe ze wanhopig worstelt met haar gevoelens van schuld en schaamte en wanhopig verzet.
Hoe is het zo ver met haar kunnen komen, denk je als je haar verschijning in je opneemt. Wat had ze met haar overspel voor zichzelf willen bereiken? Hunkerde ze misschien naar aandacht, en kwam er een man in haar leven die haar dat kon geven, die tijd in haar stak, zich met volle toewijding op haar concentreerde en haar adoreerde, zodat ze als was werd in zijn handen en bij hem kon smelten? Met de gedachte aan zo’n man die in haar behoeften voorziet doemt ook de gedachte aan haar eigen man op. Als ze die aandacht en bevestiging nodig had en dat bij iemand buiten haar huwelijk om moest halen, wat zegt dat dan over haar huwelijkspartner? Kon haar echtgenoot niet bieden wat ze verlangde? Was hij niet in staat om haar tegen te houden? En hij dan, wat zou er in hem omgaan als hij al weet van de ontrouw van zijn vrouw? Maar misschien weet hij er alles van en staat hij daar in de kring van aanklagers, verontwaardigd over haar ontrouw, vol boosheid waarmee hij zijn eigen tekorten rechtvaardigt. Was hij wellicht degene die haar betrapte en alarm sloeg, omdat hij jaloers was en wraak wilde nemen? Is dit schouwspel misschien een vertoning van gelegitimeerd huwelijksgeweld? Het is natuurlijk ook goed mogelijk dat deze vrouw in haar huwelijk alles had gekregen wat haar hartje begeerde, maar toch een andere man haar bed in wilde krijgen. Waarom? Uit verveling misschien, zoals de vrouw van Potifar Jozef probeerde te verleiden? Of werd ze overrompeld door een vreemde en had ze geen weerstand geboden? Was ze zo betrapt? Trouwens, over zo’n buitenechtelijke relatie gesproken: je betrapt toch altijd twee mensen op overspel? Waar is dan de man gebleven die haar nam hoewel ze hem niet toebehoorde? Moet hij volgens de wet van Mozes ook niet aangeklaagd en gestenigd worden, of houden mannen in een mannenmaatschappij zulke mannen de hand boven het hoofd, omdat ze weten hoe mannen zijn?

Maar wat maakt het uit wat er gebeurd is, er moet op dit moment een oordeel worden geveld, er moet een slachtoffer vallen, want de praatjes moeten de wereld uit geholpen worden, de orde moet worden hersteld. Nee, niet alleen die van de huwelijkstrouw, maar ook die van een man die genade verdacht maakt door voortdurend te hameren op vergeving. Recht moet geschieden! Dus zie je de aanklagers in gedachten al veranderen in rechters executeurs. Ze zullen zich verzamelen bij de plaats van terechtstelling, het dal van Hinnom buiten de zuidelijke stadspoort, het Gehenna, de hel. Je ziet het al voor je hoe ze zichzelf straks zullen transformeren tot beulen en hoe ze daar op die plek allemaal met een steen in de hand zullen klaarstaan om deze vrouw naar beneden te smijten en te bekogelen met stenen tot ze dood blijft liggen. Om Jezus in het ongelijk te stellen.

‘U, wat zegt u?’ vragen ze opnieuw aan Jezus, terwijl iedereen zijn adem inhoudt.

Jezus komt niet van zijn plaats; Hij negeert de aanklacht van de leiders, maar ook de misdaad waarvan de vrouw beschuldigd wordt. Hij laat zich niet uit zijn tent lokken, begint geen kruisverhoor, gaat niet in haar verleden wroeten, zoekt niet naar verzachtende omstandigheden en stelt geen diagnose. Hij vraagt de vrouw ook niet om haar zonden op te biechten, zoekt geen spijt en eist geen boetedoening. Hij kijkt zelfs niet op, maar schrijft met zijn vinger in het zand dat het stenen plein overdekt. Er heerst een gespannen stilte, iedereen doet er het zwijgen toe, zenuwachtig, in afwachting van zijn antwoord.  – totdat Hij ten slotte toch nog reageert.

‘Laat wie zonder zonde is de eerste steen werpen’, zegt Hij dan.

Het blijft stil; die vreemde woorden moeten tot iedereen doordringen. Zonder zonde, eerste steen, wat, wie? Dan begint er iets te veranderen rondom Jezus en de vrouw in de cirkel van wetsbetrachters. Je ziet de mannen uit hun getergde houding komen, hun trots brokkelt af als beschuit in handen van een kind en wijkt voor verbazing, die echter in luttele seconden omslaat in vertwijfeling, totdat al snel irritatie de overhand krijgt. In een fractie van een seconde is de stemming onder de groep mannen op het plein totaal omgeslagen. ‘Laat wie zonder zonden is de eerste steen werpen’, resoneert het in hun gedachten. Wie zonder zonden is? Onthutst vragen ze zich af hoe het mogelijk is dat ze van het ene op het andere moment zomaar van aanklagers in medeschuldigen zijn veranderd. Het is alsof een of andere goochemerd door een enkel stom schroefje los te draaien een hele ingewikkeld opgetuigde en machtig opererende machinerie die een heel systeem draaiend hield zomaar uit elkaar laat vallen. Jezus heeft met een enkele zin hun heilige wet buiten werking gesteld. Wat sinds Mozes de norm was wordt hier zomaar omgekeerd. Wat de mannen tot een confrontatie met Jezus wilden maken is geworden tot een confrontatie met henzelf. Wie heeft er nooit de vrouw van een ander begeerd? Wie heeft nooit zin gehad om zich met een vreemde vrouw in te laten, al was het maar in gedachten, om zijn eigen lusten te bevredigen? Het is dan ook alsof de een na de ander zijn gebalde vuist moet openen en zijn steen uit zijn witte knokkels op de grond moet laten ploffen.

Hoe kan Jezus dit onderwerp zo anders benaderen dan iedereen zou verwachten? Al eerder heeft Hij iets gezegd over overspel. Hij zei dat de wet dat verbiedt, maar dat iedereen die zelfs maar een vrouw bekijkt om haar te begeren in zijn hart eigenlijk al overspel heeft gepleegd. Iedere man heeft wel eens een vrouw in gedachten uitgekleed om haar te nemen; hoe zou je de ander dan daarop kunnen veroordelen? Hier op het tempelplein staat een vrouw die door deze mannen misbruikt dreigt te worden als zondebok door haar de schuld te geven van openlijk overspel, een zonde echter waaraan zij zichzelf in al hun verborgen overspeligheid net zo schuldig maken en wat hun geweten dan ook voortdurend kwelt, maar waaruit ze nu hoopten te ontsnappen zodra die vrouw was opgeofferd, was het niet door haar te stenigen, dan toch door een veroordeling uit de mond van Jezus te dwingen. Want zo werkt een zondebok: elke straf die een ander ondergaat, elk geweld dat hem of haar treft, elke schuld die je kan afwentelen op een ander schenkt je de opluchting dat het met jou gelukkig niet zo erg gesteld is en dat jij de dans kunt ontspringen – totdat iemand die leugen ontmaskert, en dat doet Jezus hier. Hij stelt de leugen van de zondebok in het openbaar aan de kaak.
De mannen in de kring staan met een mond vol tanden; ze hebben Jezus niet kunnen verleiden tot een uitspraak die de vrouw veroordeelt of rechtvaardigt, dus hebben ze niets meer te zeggen. Ze druipen een voor een af: van de oudste tot de jongste, omdat de oudste de meeste ervaring met zijn eigen zonden heeft en door zijn levenslange studie van de wet het sterkst ontwikkelde zondebesef bezit en daarom zijn schuldgevoel het zwaarst voelt drukken.

Jezus blijft voorovergebogen zitten om met zijn blik zijn tekenende vinger te volgen, totdat alle aanklagers vertrokken zijn. Dan richt Hij zich op naar de vrouw.

‘Waar zijn ze?’ vraagt hij haar, terwijl Hij haar ogen zoekt. ‘Heeft niemand je veroordeeld?’ ‘Niemand, Heer,’ antwoordt ze; haar aanklagers zijn immers allemaal verdwenen.

Maar wat ze op dit moment misschien nog niet doorheeft, is dat ze zojuist met die twee woorden de belangrijkste uitspraak in haar leven heeft gedaan. Want met de vraag van Jezus of niemand haar heeft veroordeeld, legt Hij haar haar vrijspraak in de mond. Terwijl ze Hem voor het eerst in de ogen kijkt zegt ze waaraan ze haar redding heeft te danken: er is geen veroordeling. Dat zal haar hele leven veranderen. Niemand heeft haar veroordeeld, niemand zal haar nog veroordelen, ze hoeft zelfs zichzelf niet te veroordelen. Met de woorden ‘Niemand Heer’, geeft ze uitdrukking aan de vervulling van haar diepste wens: ze mag weten dat ze er mag zijn, ervan doordrongen zijn dat ze gewild is, ze mag geloven in de liefde die zegt hoe kostbaar ze is. Ze zal niet worden veroordeeld.

‘Niemand Heer’, zegt ze dus. De omstanders hebben het gehoord: deze vrouw spreekt Jezus aan als Heer. Op het moment van de waarheid was er iemand die haar had kunnen veroordelen om wat ze had gedaan omdat Hij zelf nooit had gedaan waarvan zij werd beschuldigd, maar Hij heeft dat niet willen doen. Hij had een steen kunnen oppakken en naar haar kunnen gooien, omdat Hij zelf zonder zonde was. Maar Hij heeft gezwegen en zich niet verroerd. ‘Heeft niemand je veroordeeld?’ ‘Niemand Heer – ook U niet.’ In de ruimte die Jezus voor de vrouw heeft gecreëerd zie je haar angst dan ook wegebben en overgaan in opluchting. Voor het eerst durft ze om zich heen te kijken. Haar vrijspraak is een publieke gebeurtenis met veel getuigen: de openlijke afgang die voor haar dreigde is in één klap omgezet in een openbare rehabilitatie.

Zo krijgt deze geschiedenis een bijzondere wending, die iedereen die er getuige van is wel moet raken. Ze kunnen het niet laten om naar de vrouw te blijven kijken, omdat het is alsof ze in een spiegel kijken. Heb je haar gezien, dan weet je dat in Jezus’ aanwezigheid elke aanklacht het zwijgen wordt opgelegd; er bestaat geen veroordeling meer. Heb je Jezus gehoord en heb je uitgesproken wat Hij je op de lippen legde, dan glijdt alle bittere schuld, alle kille schaamte en alle wurgende angst voor veroordeling van je af.

‘Heeft niemand je veroordeeld?’
‘Niemand, Heer.’

Wat een opluchting. Wat een liefde. Wat een gezag. Wat een opluchting voor de vrouw. In die vraag en dat antwoord ligt heel de vervulling van haar bestaan. Ze hoeft dan ook geen compensatie meer te zoeken voor alles wat ze dacht te missen. Er is niets nog nodig dat ervoor moet zorgen dat ze goed in haar vel zit. Ze voelt zich gesterkt, want Jezus heeft haar het besef aangereikt hoe waardevol ze is, hoe gewild en geliefd zelfs. Als Hij vervolgens zegt dat ze dan ook niet meer in haar oude fout moet vervallen, gelooft ze dat ze dat kan.

‘Ga naar huis en zondig vanaf nu niet meer’, zegt Hij.

En terwijl ze vertrekt, weet ze dat ze in een nieuw leven is gestapt. Want er is geen greintje angst meer dat ze misschien alsnog aangeklaagd en veroordeeld zal kunnen worden als ze misschien weer eens een miskleun maakt. Het komt zelfs niet in haar op dat Hij haar dan alsnog zou kunnen opzoeken om haar te stenigen. Onmogelijk! Geen veroordeling, dat heeft Jezus gezegd. Hij! Ze heeft Hem in de ogen gekeken.