De zondebok

Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden.

1 Johannes 2:2

Het is Grote Verzoendag. Bij de ingang van de tabernakel worden twee bokken uit de offerdieren van het volk voor de hogepriester gebracht. De ene zal als offer aan God gewijd worden. De andere wordt de woestijn ingestuurd.

De hogepriester slacht de bok die voor God bestemd is. Hij loopt met een schaal vol bloed de tabernakel binnen. Er hangt een enorm gordijn tussen het heilige en allerheiligste, dat het hele jaar door niet aangeraakt mag worden. Maar nu duwt hij het opzij en betreedt hij de ruimte waar God woont. Daar sprenkelt hij bloed van het offerdier op het verzoendeksel van de ark.

Weer buiten legt hij zijn beide handen op de kop van de tweede bok. Hij spreekt de zonden van het volk uit en draagt die over op het beest. Daarna wordt de bok weggehaald en de woestijn ingejaagd. Die brengt zo de zonden van het volk naar een verlaten plek – ver, ver weg.

Daarna legt de hogepriester offers voor zichzelf en het volk op het brandofferaltaar. Zo onderhoudt hij de relatie tussen God, zichzelf en zijn volk (Lev. 16).

‘Want op die dag wordt voor jullie de verzoeningsrite voltrokken opdat jullie van al je zonden gereinigd worden en de HEER weer rein tegemoet kunnen treden’ (Lev. 16:30).

Met deze Grote Verzoendag had God een veel grotere verzoendag in gedachten: de dag dat Jezus zou aantreden als hogepriester. Want in zijn liefde voor mensen zou Hij veel, veel verder gaan.

Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden (1 Joh. 4:10).