Deel 1 Het begin

Rode draad …
1. God wil mensen
2. De mooiste plek
3. In de tuin
4. Man en vrouw
5. Het kwaad
6. De belofte van dat ene zaad
7. God kleedt de mensen
8. Broedermoord
9. Meer mensen

 

Rode draad …

God de Schepper wil mensen. Veel mensen, van wie Hij kan houden. Hij wil dat ze het goed zullen hebben en samen met Hem zullen zorgen voor alles wat Hij geschapen heeft. Maar hoe kan Hij bij alle mensen zijn, als de meeste mensen niet bij Hem willen zijn?

 

1 God wil mensen

In het begin, als er nog geen mensen zijn, geen dieren, planten, planeten en sterren, is het Woord er al. Het Woord van God.
God zegt: ‘Ik zal er zijn!’ Zo is Hij: Hij was er, Hij is er en Hij zal er zijn. Hij geeft zijn Woord, want Hij wil er zijn voor alle mensen die Hij zal maken. En Hij gebruikt zijn Woord en zijn adem om alles voor de mensen in orde te maken.

God maakt de hemel en de aarde.
De hemel zal de plaats zijn waar Hij zelf woont met zijn engelen. De aarde wordt de plek voor de mensen. De hemel en de aarde staan in verbinding met elkaar, want God is graag bij de mensen.
De aarde is nog woest en leeg, doods en duister. Dan blaast God zijn adem over de chaos. Die adem is zijn Geest, die alles in beweging zet en alles op z’n plaats brengt.

‘Licht zal er zijn!’ zegt God, want in de duisternis kunnen mensen niet leven. Daarom scheidt Hij het licht van het duister, op die eerste dag. En God ziet dat het licht goed is.
‘Lucht en water zullen er zijn!’ zegt God, want mensen hebben lucht en water nodig. Hij scheidt de lucht van het water op die tweede dag. ‘Land zal er zijn!’ zegt God. Want de mensen moeten daarop kunnen wandelen en wonen. Dus scheidt Hij het land van het water. God bekijkt het en vindt het goed.
‘Planten en bomen zullen er zijn, met zaad dat vrucht geeft!’ zegt God ook, want daar kunnen de mensen en dieren van eten. Er groeien bomen en planten op die derde dag, met vruchten vol zaden. En dat is goed.
‘Er zullen lichten aan de hemel komen, om dag en nacht van elkaar te scheiden!’ zegt God ook. Hij wil dat de mensen het ritme van de dagen, seizoenen en jaren zullen kennen. Dus verschijnen de zon, de maan en de sterren op die vierde dag. En ook dat is goed.
‘In het water zal het wemelen van de waterdieren en de lucht zal krioelen van de vogels!’ zegt God. ‘Jullie zullen het goed hebben en talrijk worden,’ zegt Hij, want Hij wil dat de mensen van al die dieren zullen genieten. En God vindt dat goed, op die vijfde dag.
‘Ook op de aarde moeten allerlei levende wezens komen: vee, kruipende beesten, wilde dieren!’ zegt God. Dat gebeurt op de zesde dag. God bekijkt het en vindt het allemaal goed.

Daarna zegt God: ‘Laten We nu mensen maken, die op Ons lijken! Ze zullen op de aarde passen en op de vissen en vogels, het vee en het wild en op alles wat op de bodem rondkruipt!’
God maakt mensen naar zijn evenbeeld. Hij maakt hen mannelijk en vrouwelijk, zodat ze samen op Hem zullen lijken. En God zegent hen: Hij zegt dat het hun heel goed zal gaan.
Hij zegt: ‘Jullie zullen kinderen krijgen en de hele aarde vullen. Jullie zullen zorgen voor de aarde en voor alles wat erop leeft. Jullie zullen er de baas over zijn en nooit gebrek aan iets hebben, want al het groen is voor jullie en voor de dieren.’

Daar heb je dus de mens, op die zesde dag. En als God op deze dag naar zijn werk kijkt, ziet Hij dat het allemaal goed is. Het is heel, heel goed. Daarom rust God op de zevende dag. Die rust is Hem heilig. Hij vindt het belangrijk om daar samen met de mensen van te genieten, omdat alles goed en klaar is.
Zo schept God met zijn woord en met zijn adem de hemel en de aarde.

Drie-eenheid
God is vol van relaties. Daarom is Hij zelf een drie-eenheid. Hij is één in wezen. Maar Hij treedt op als God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest. Mensen zijn getrouwd een twee-eenheid. Man en vrouw. Maar met God erbij zijn ze ook een drie-eenheid. God leert mensen hoe ze het beste met elkaar om kunnen gaan om zijn evenbeeld te zijn.

Genesis 1-2 vers 4, Psalm 104, Johannes 1 vers 1-5, Kolossenzen 1 vers 15-17, Hebreeën 11 vers 3

 

2 De mooiste plek

God loopt over van liefde. Hij schept uit verlangen. Hij wil een wereld vol met mensen die zijn kinderen zullen zijn. Hij denkt daarbij ook aan jou. Jij bent van het begin af aan al in zijn gedachten.
Maar Hij begint met één mens.

Als God die eerste mens maakt, pakt Hij stof van de grond en vormt dat liefdevol tot een persoon van vlees en bloed.
Kijk hem daar staan, die eerste mens. En hij blijft geen pop met hier en daar wat plukjes haar – nee, God blaast hem zijn levensadem in de neus. Zo wordt de mens een levend wezen met gevoel, een kloppend hart en longen die de lucht inzuigen.

Hij krijgt ook een stel hersens om mee te kunnen denken en een stem om zich te laten horen.
‘God, wat goed dat we samen kunnen zijn; U en ik samen!’ zegt hij.
Want dat is wel het meest bijzondere van de mens: dat hij met God kan praten en lachen en overleggen, en dat het plezier daarin nooit ophoudt. Ja, dat kun je het wonder van de schepping noemen: dat God en mensen met elkaar omgaan als de allerbeste vrienden.

En omdat God graag bij de mensen wil zijn, maakt Hij een plek waar Hij ongestoord met hen op kan trekken. Hij maakt een tuin, een liefelijk land, dat Eden heet.
Het is een veilige plaats, waar geen dood bestaat, geen ziekte, geen pijn.

Alles leeft en beweegt en heeft kleur en geur. Vier rivieren stromen door het landschap; op het water twinkelt licht als van miljoenen sterren. Er groeien ook tientallen soorten bomen, allemaal met hun eigen blad en vrucht. Het is er nooit te warm en nooit te koud en altijd vochtig, zodat alles goed kan groeien en bloeien.

Een ideale plek voor de mens! Die mag van al dat groen en al die vruchten genieten, net als van alle bloemen met al die verschillende geuren. En hij voelt zich de koning te rijk, die eerste tuinman.

Gods naam
God heeft veel titels. Bijvoorbeeld God, Almachtige, of Schepper. Als Hij de aarde maakt wordt Hij in de Bijbel God genoemd (in Genesis 1). Maar God heeft ook een naam. Eén naam. In onze Bijbel wordt Gods naam vertaald met HEER en geschreven in hoofdletters. Telkens als God met mensen omgaat wordt Hij zo genoemd. Zijn naam betekent ‘Ik zal er zijn!’ Hij wil zich namelijk met zijn naam aan mensen verbinden. Dat begint al in de tuin.

Genesis 2 vers 4-15, Psalm 139 vers 13-16, Efeziërs 1 vers 4

 

3 In de tuin

God heeft een echt paradijs voor de mens gemaakt.
Maar wel een paradijs met een geheim. Of met twee geheimen, eigenlijk. Want in het midden van het paradijs staan twee bijzondere bomen: de levensboom en de boom die je kennis geeft van goed en kwaad.
De vrucht van de levensboom geeft eeuwig leven. Als je daarvan eet, blijf je altijd en eeuwig dicht bij God leven om van zijn goedheid te kunnen genieten.
Maar de boom die je kennis geeft van goed en kwaad is gevaarlijk. Daar moeten de mensen van afblijven. God beslist wat goed en kwaad is. Hij wil niet dat de mensen zelf gaan wikken en wegen wat goed en kwaad is, want dan zullen ze elkaar gaan haten en verwerpen. Zo raak je los van God en ga je dood.

Wie is er goed, wie is er beter, wie is er de beste? En wie is er slecht? Nee, zo moet je niet denken, want zo wil God niet over mensen denken. Hij houdt van iedereen. Hij wil dat de mensen Hem zullen vertrouwen en van zijn liefde zullen genieten.
Daarom zegt Hij tegen de eerste mens: ‘Je mag van alle bomen hier eten, maar niet van de boom die je kennis geeft van goed en kwaad – want dan zul je sterven.’

Dat zegt Hij, en de eerste mens knikt en neemt het ter harte.
Daarna brengt God alle dieren de tuin in, de een na de ander. Hij kijkt hoe de mens die beesten namen geeft. Zoals de mens de dieren noemt, zo zullen ze heten.
Wat een feest, zo’n tuin vol vrolijke, vrije dieren. En wat een plezier heeft de mens erin om ze te bekijken en te benoemen.
Zo krijg je de mus, de mees en de ooievaar; de wielewaal, de karekiet en de dodo; het schaap, de kameel en de koe; de panter, het stokstaartje en de mol; de krokodil, de leviatan en de tyrannosaurus; de atalanta, het beekjuffertje en de boktor; de makreel, de sidderrog en de prik – en nog veel en veel meer dieren, allemaal met hun eigen unieke kleuren, hun eigen geluiden en gedrag. En elk met een eigen naam dus.
En kijk ze plezier hebben met elkaar, al die dieren. Het is een gezellige beestenboel van mannetjes en vrouwtjes, die allemaal bij elkaar horen en steeds meer jongen krijgen. Het wemelt in de tuin van de groepjes en families.

Maar de mens zelf heeft niemand naast zich. Hij heeft geen gelijke om in de ogen te kijken of om mee te praten. Niemand om voor te zorgen of om mee te spelen, niemand om mee te knuffelen of om hand in hand mee door de tuin te wandelen.
‘Mooi hoor, al die dieren samen,’ zegt hij. ‘Maar ik dan?’ De eerste mens is in z’n eentje behoorlijk alleen.

Cultuur
De mens krijgt de zorg over Gods schepping. Hij mag namens God de aarde bewerken en bewaren. Hij verzorgt, bebouwt en versiert zijn omgeving en ontdekt daarmee wat hij allemaal kan. Hij brengt de natuur tot ontwikkeling. Tegelijkertijd komt hij zelf tot ontplooiing. Samen noemen we dat ‘cultuur’. God ziet dat graag gebeuren. Hij wil dat het goed gaat met zijn schepping. En Hij wil dat de mensen het naar hun zin hebben in hun eigen cultuur.

Genesis 2 vers 16-20, Psalm 8

 

4 Man en vrouw

Als God naar de allereerste mens kijkt, denkt Hij: het is toch nog niet goed. Nee, het is niet goed dat mijn mens alleen is, want zo lijkt hij toch nog niet helemaal op Mij. Ik zal iemand maken die hem aanvult, zodat ze samen gelukkig kunnen zijn. Ja, dat zal Ik doen.
En God brengt de mens in slaap; want als de mens rust, kan Hij werken. God haalt een rib uit de zij van de mens tevoorschijn, dicht bij zijn hart, om daar een nieuwe mens uit te vormen.
God maakt een vrouw. Hij stelt haar voorzichtig voor aan de man. Die staat ervan te kijken, zo mooi vindt hij haar. Hij is gelijk weg van zijn wederhelft.
‘Ze is het helemaal!’ roept hij opgetogen. ‘Wauw, mijn vrouw!’
Hij danst om haar heen en klapt en lacht. Nu is hij niet meer alleen.
Hij is zo blij, dat hij het uitzingt van vreugde.

‘Dat is ze nou!
Dat is ze nou!
Eindelijk iemand van wie ik hou
Ik ben een man, zij is een vrouw
Mijn lief uit mij, die blijf ik trouw
Dat is ze nou!’

Zo komen ze bij elkaar, man en vrouw. Ze kijken en praten en strelen en lachen, en als ze daar genoeg van hebben, kruipen ze stil en tevreden tegen elkaar aan. Want genoeg van elkaar krijgen ze nooit. Ze zijn best verschillend, maar ze vullen elkaar perfect aan. Ze horen bij elkaar zoals de nek bij het hoofd hoort, inademen bij uitademen, of links bij rechts.

God kijkt naar die twee tortelduifjes en heeft er plezier in. Zo lijken ze helemaal op Hem, met die liefde, die warmte, die kameraadschap. Ja, Hij wil een wereld vol met zulke mensen. Dus kijkt Hij vooruit. Het is goed dat mannen en vrouwen hun vader en moeder zullen verlaten en zullen trouwen, denkt Hij. Zo zal het goed gaan, zo zullen er steeds meer gezinnen komen en steeds meer kinderen, vaders, moeders, opa’s, oma’s. Het zal een wereld zijn vol mensen in wie Hij zichzelf kan herkennen. Daarom is het mooi als een man en een vrouw van elkaar houden en samen trouwen.
En zo gaat dat met die eerste twee. Ze houden van elkaar en zijn zo gelukkig als veulens in de wei. Ze dollen door de tuin, zwemmen in de rivier, picknicken in de schaduw van de bomen. Ze spelen met de dieren, snoepen van de vruchten, knipogen in de zon.

Ze schamen zich niet, ook al lopen ze ’s ochtends bloot door het vochtige gras en zijn ze in de avondschemering nog net zo naakt. Ze hebben niets te verbergen voor elkaar, want ze zijn zich van geen kwaad bewust. Maar het kwaad is niet ver weg. Het loopt als een roofdier loerend rond, met gulzige ogen.

Uit een rib?
Waarom schiep God de vrouw uit de rib van de man? Niet uit zijn hoofd, want dan zou de vrouw denken dat ze boven haar man staat. En niet uit zijn voeten, want dan zou de man denken dat hij boven zijn vrouw staat. Maar juist uit zijn rib, zodat ze altijd dicht bij zijn hart zou blijven.

Genesis 2 vers 21-25, Matteüs 19 vers 4-7, Efeziërs 5 vers 21-33

 

5 Het kwaad

Satan, een engel die de mensen zou moeten dienen, is jaloers op hen. Daarom verzint hij een list. Hij kruipt in de huid van een slang. Hij dringt de tuin binnen en benadert de vrouw.
‘Zeg, is het waar dat God gezegd heeft dat je van geen enkele boom mag eten?’ vraagt hij.

‘Nee hoor, we mogen van alle bomen eten,’ antwoordt de vrouw. ‘Van alle vruchten mogen we proeven, behalve van de vruchten van die ene boom die in het midden van de tuin staat. Als we die eten of zelfs maar aanraken, zullen we sterven.’
‘Helemaal niet,’ zegt de slang. ‘Jullie zullen dan goed en kwaad kennen en net als God zijn.’ En weg is hij.

De vrouw bekijkt de boom. Is God echt zo benepen dat ze daar niet van mogen eten? Stel je voor dat die vruchten haar wijsheid geven. En dat ze voortaan op eigen houtje kan bepalen wat goed en kwaad is.
Ze grijpt een vrucht en eet. En ze geeft ervan aan haar man, die erbij staat en ook eet.

Dan kijken ze elkaar aan. En ze weten het: ze hebben iets verkeerd gedaan. Er is iets drastisch veranderd. Het plezier is weg, het ontspannen leven verdwenen.
Er drukt een last op hen, alsof de lucht is veranderd in beton. Ze voelen zich rot en geven elkaar de schuld.

‘Jij begon,’ zegt Adam.
‘Maar jij stond erbij,’ antwoordt Eva.
‘Jij had niet moeten luisteren naar die slang.’
‘En jij had hem niet moeten toelaten in onze tuin.’
‘Je hoorde toch dat hij loog?’
‘Maar je had me moeten waarschuwen.’
‘Je bent echt wel dom om naar zo’n onderkruipsel te luisteren!’
‘En jij bent laf! Waarom kwam je niet voor me op? Ben jij nou een man?’ ‘Jij doet niks goed.’
‘En jij bent even slecht.’

Goed en kwaad, wat is goed, wat kwaad? Wie is er goed, wie beter, wie de beste? En wie is er slecht? Daar heb je het al: zodra mensen zo gaan denken, gaat het mis.
Die twee zeggen lelijke dingen tegen elkaar. Ze zijn zo verschillend, zo raar, zo naakt.

Het zweet breekt hun uit. Wat moeten ze doen om hun schuld te vergeten? Wat om hun schaamte te verbergen?
Ze trekken vijgenbladeren van de bomen en rijgen die tot schorten om hun middel. Een mooi trucje om uit de problemen te komen.
Maar het helpt niet. Ze houden een rotgevoel. Wie heeft hun vrede geroofd? Wie hun plezier weggenomen? Wat is er met hen aan de hand? Ze voelen zich vernederd en verworpen. Vol schuld, schaamte, veroordeling.
Het kwaad lijkt wel als zand dat kraakt in hun hersenpan. Je raakt het niet kwijt, hoe goed je ook je best doet. Het is goed mis.

Engelen
Engelen zijn anders dan mensen. Mensen kunnen groeien, leren, veranderen. Maar engelen zijn kant en klaar geschapen. Toen er een aantal van hun plaats bij God vielen, kon het daarom niet meer goed met hen komen. Ook Satan is zo’n engel. Hij is door en door slecht. Hij is er alleen maar op uit om mensen te verleiden en te vernietigen. Hij wil namelijk niet dat ze op God zullen lijken. Maar engelen staan wel onder God. Daarom lezen we in de Bijbel ook hoe Satan met zijn handlangers verslagen wordt.

Genesis 3 vers 1-7, Johannes 8 vers 44

 

6 De belofte van dat ene zaad

Als de dag op z’n einde loopt, horen de man en de vrouw daar in die tuin Gods stem in de avondbries. Hij is op zoek naar hen. Ze kruipen weg tussen de bomen.
‘Mens, waar ben je?’ roept God. Hij roept de man, die voor de tuin moet zorgen.
‘Ik hoorde uw stem in de verte, maar ik was bang, omdat ik naakt ben,’ roept de man terug. ‘Daarom heb ik me verstopt.’
‘Wie heeft je dan verteld dat je naakt bent?’ vraagt God. ‘Heb je soms gegeten van de boom die Ik verboden had?’
‘Zij heeft me zo’n vrucht gegeven – die vrouw daar, die U mij gegeven hebt,’ antwoordt de man, ‘en toen heb ik ervan gegeten.’
‘Waarom heb je dat gedaan?’ vraagt God aan de vrouw.
‘De slang heeft me misleid – en toen heb ik gegeten,’ zegt de vrouw.

De slang heeft zich verstopt, maar hij kan niet ontsnappen aan Gods stem.
God zegt: ‘Vervloekt ben je, omdat je dit gedaan hebt. Je zult op je buik kruipen en stof eten, de rest van je leven. Ik zorg ervoor dat er vijandschap zal zijn tussen jou en deze vrouw, tussen jouw nakomelingen en die van haar. Eerst zul jij het zaad van de vrouw, het nageslacht, in zijn hiel bijten, maar dan zal één van haar nakomelingen, één zaadje, jouw kop vermorzelen.’

Tegen de vrouw zegt God: ‘Omdat je goed en kwaad wilt kennen, zul je ook pijn kennen. Je zult pijn hebben als je kinderen krijgt. En dat is nog niet alles. Je zult ook niet meer de gelijke van je man zijn. Je zult naar hem verlangen, maar hij zal de baas over je spelen.’

En tegen de man zegt God: ‘Je hebt niet naar Mij geluisterd, maar naar je vrouw. Nu weet je wat goed en kwaad is. Je hebt niet goed gezorgd voor de tuin, daarom zullen er doorns en distels in groeien. Toch moet je van deze vervloekte aardbodem leven. Je zult zwoegen en zweten als je erop werkt, je leven lang. Op het laatst zul je sterven. Je was stof, je bent stof en je zult terugkeren tot stof.’

Dat zegt God tegen Adam, de man die Hij uit het rode stof van de aarde maakte als zijn allereerste zoon.

Man en vrouw staan te trillen op hun benen, daar in die tuin.
Het was zo mooi, maar nu lijkt alles bedorven. Vijandschap, pijn, ongelijkheid, zweet, vervloeking, stof en ook nog de dood daarbovenop. Die ellende komt allemaal omdat ze naar de slang luisterden. Ze hebben Satan macht gegeven over hun gebied. Doordat ze nu los van God staan is er zonde in de wereld gekomen. Zonde is namelijk dat je los bent van God. En zondigen is alles wat je doet, los van God.

Hoe moet het nu verder met hen gaan, als God op afstand blijft?
Toch leeft er nog een beetje hoop in hun harten. Hebben ze het goed gehoord: zal één menselijk zaadje de kop van de slang vermorzelen? Eén kind van hen? Eén zoon?

De belofte van dat ene zaad
De mensen luisteren naar Satan. Daarom krijgt hij invloed en brengt hij al het slechte in de wereld. Maar God belooft één mens, één zaad, één nakomeling van Adam en Eva, die niet naar Satan zal luisteren. Hij zal Satan verslaan en voor alle mensen instaan. Alle mensen hebben gezondigd. En alle mensen hebben Gods genade nodig. Jezus zal die brengen.

Genesis 3, Psalm 90, Jesaja 7 vers 14, Matteüs 1 vers 20-23, Romeinen 5 vers 12-19, 16 vers 20

 

7 God kleedt de mensen

God wilde graag met de mensen optrekken. Hij zou hen maken tot zonen en dochters, die zouden genieten van zijn vaderliefde en die zijn liefde zouden doorgeven aan hun kinderen.
Maar de mensen wilden het anders.
Nu moet Hij zich terugtrekken. Hij moet de mensen overlaten aan de invloed van het kwaad, aan de zonde en de dood.

En kijk wat dat uitwerkt. De mensen komen tegenover elkaar te staan. Ze gaan elkaar bekijken met ogen van goed en kwaad. Ze krijgen ruzie en zijn nooit tevreden. Niets is meer zoals het was.
Achter de schermen heeft Satan nu macht in de wereld. Hij heeft die macht gekregen toen de mensen naar hem luisterden. Dat komt hem mooi uit, want hij is hun vijand. Hij wil niet dat mensen Gods lievelingen zullen zijn. Daarom zal hij ervoor zorgen dat de mensen blijven tobben en nooit zeker zullen zijn over wat goed is en wat fout. Hij zal hen ook zover brengen dat ze gemakkelijk voor het kwade zullen kiezen, omdat dat nu in hun natuur is gaan zitten. Of mensen iets fout doen of niet, hij zal hen voortdurend op hun zonde wijzen, zodat ze zich schuldig zullen voelen en zich zullen schamen. Daarmee zorgt hij ervoor dat ze zich nog kwader zullen maken. Ook zal hij hun angst bezorgen. Hij zal hen bang maken voor veroordeling, bang voor God. En hij zal ervoor zorgen dat ze allemaal zullen sterven. Satan brengt de dood in de wereld, en dat is wel het ergste.

Maar God vergeet zijn mensen niet. Hij zal er toch voor hen zijn, al zal dat niet zo gemakkelijk gaan als Hij het van begin af aan wilde. Maar Hij blijft trouw. En Hij zal met een oplossing komen waar iedereen van zal staan te kijken. Een groot geheim!

God laat ook de eerste mensen niet in de steek. Hij had een geslacht
lam beschikbaar voor als het mis zou gaan. Hij heeft de vacht van dat dier voor hen klaarliggen. Daarvan maakt Hij kleren die Hij hun beiden aantrekt. Zo bedekt Hij hun schaamte en voelen ze zich minder schuldig. De man en zijn vrouw worden getroost met die kleren van God.
‘We hebben het verprutst,’ zegt de een.
‘Maar God blijft goed voor ons,’ zegt de ander.
Ze bekijken elkaar. De kleding van God staat hun goed. Het is erg wat ze hebben gedaan, maar door Gods toedoen leeft er toch nog een sprankje hoop in hen.

God blijft voor zijn mensen zorgen, maar ze zullen wel moeten verhuizen. God wil niet dat de mensen van de levensboom kunnen blijven eten, want die geeft eeuwig leven. Stel je voor dat ze voor altijd en eeuwig onder de vloek van de zonde zullen blijven en dat daar nooit een einde aan komt. Nee, ze moeten maar een korte tijd op aarde zijn, een beperkte tijd in dit moeilijke leven.
Daarom stuurt God de mensen uit Eden weg. Hij neemt de tuin mee naar een onzichtbare plaats, waar engelen de wacht houden en een vlammend zwaard voor de ingang heen en weer zwiept en zwenkt. Daar wordt het paradijs bewaard. Voorlopig.

Het vlammende zwaard
Een vlammend zwaard verspert de ingang van Gods tuin. Niemand kan dat paradijs nog binnengaan en genieten van de boom die eeuwig leven geeft. Maar zo zal het niet altijd blijven. De profeet Zacharia ziet hoe dat zwaard een man treft. Die man wordt de herder genoemd met wie God een afspraak heeft gemaakt. Hij zal ervoor zorgen dat het paradijs weer opengaat.

Genesis 3 vers 21-24, Zacharia 13 vers 7-9, Lucas 23 vers 43, Openbaring 2 vers 7, 22 vers 1-5, 14

 

8 Broedermoord

Adam noemt zijn vrouw Eva. Die naam betekent ‘moeder van alle levenden’. Want hij hoopt dat God toch door zal gaan met zijn plan om een Vader van veel kinderen te zijn.
Als Adam en Eva een zoon krijgen, zijn ze opgelucht. Toch een zoon! ‘Ik heb een echte man gekregen,’ zegt Eva, ‘met de hulp van God, die er nog steeds voor ons is!’
Hun eerste zoon is een stevige knul, die ze Kaïn noemen.
Daarna wordt zijn broertje geboren, een spichtig jochie, Abel.
Kaïn is een echte doordouwer, die hard werkt op het land. Hij zet het boerenbedrijf van zijn vader voort.
Abel is een jongen die zich naast Kaïn wat overbodig voelt. Hij doet nietswaardig werk als schaapherder. Maar als hij met zijn kudde over de velden dwaalt, denkt hij aan God en zoekt hij naar de fluistering van Gods adem. God zal er zijn – daar heeft Abel vertrouwen in.

Kaïn brengt God een offer van alles waarvoor hij hard heeft gewerkt op het land. Hij is daar trots op en voelt zich er goed bij. Wie is er goed, wie beter, wie de beste? En wie is er slecht? God moet hem vast wel goed vinden als hij zo zijn best doet. Maar God is niet onder de indruk van dat gezwoeg. Het brengt Kaïn niets dichter bij Hem.
Abel brengt God zijn eerstgeboren lam. Het is een offer waarmee Abel zijn vertrouwen in God laat zien. Dat doet God plezier. Abel is zwak, maar hij zoekt Gods liefde en zorg. Daarom geeft God Abel aandacht.

Kaïn leeft in een donderwolk. Waarom staat dat broertje van hem in de gunst bij God, terwijl hij juist zo zijn best doet?
Kaïn is boos op God en kan Abel wel schieten. Hij kijkt hem niet meer aan. God zegt tegen Kaïn: ‘Waarom kijk je zo donker? Als je goed doet, kun je iedereen recht in de ogen kijken. Maar als je kwaad doet, ligt de zonde op de loer om je in zijn greep te krijgen. De zonde is net als een hond die vastligt aan de deur,’ gaat God verder tegen Kaïn. ‘Als je hem maar lang genoeg blijft voeden, zal hij zich op het laatst losrukken om jou op te eten. Maar jij kunt de baas over hem zijn. Je zou je naar je broer toe moeten keren.’

Kaïn luistert niet. Hij blijft boos en vol haat. Hij lokt zijn broer naar een stille plek op het veld. Daar slaat hij in blinde woede op die zwakkeling in. Hij slaat en slaat en slaat, totdat Abel in zijn eigen bloed blijft liggen.

Dan zoekt God Kaïn op.
‘Waar is je broer, waar is Abel?’ vraagt Hij.
‘Hoe moet ik dat weten,’ moppert Kaïn. ‘Ben ik soms de waakhond van die herder?’
‘Wat heb je gedaan?’ vraagt God. ‘Ik hoor het bloed van je broer uit de aarde naar Mij schreeuwen. Vervloekt ben je,’ zegt Hij, ‘net als het zaad van de slang. Ik keer Me van je af. De aarde zal je niet langer welkom heten met zijn groente en graan. Je zult een zwerver worden, nergens thuis, ver bij Mij vandaan.’
‘Nee!’ roept Kaïn. ‘Als U mij verjaagt, ben ik een prooi voor iedereen die me wil doden.’
‘Dat niet,’ zegt God. Hij geeft Kaïn een teken dat hij toch bij Hem hoort en dat Hij hem zal beschermen.

God is trouw
Niet iedereen zondigt expres. Je kunt ook per ongeluk verkeerde dingen doen. Maar eigenlijk maakt dat niet uit. Je wordt namelijk niet zondig doordat je veel zonden doet. Het is juist andersom. Je doet zonden omdat je al zondig bent. Want de zonde zit in onze menselijke natuur. Daarom zou God iedereen moeten afkeuren. Maar toch is Hij er met hart en ziel op uit om bij de mensen te kunnen zijn.

Genesis 3 vers 20, 4 vers 1-16 , Hebreeën 11 vers 4, 1 Johannes 3 vers 11-13

 

9 Meer mensen

Kaïn zwerft rond en ziet hoe bedreigend de wereld is geworden. De dieren zijn niet meer vriendelijk voor elkaar. De grond is weerbarstig. En de natuur is gevaarlijk. Hij vertrouwt niet op God, maar bouwt een stad, om zichzelf te beschermen.
Je hoort de schepping zuchten en kraken, kreunen en steunen. Ze verlangt naar andere tijden, naar andere mensen, echte kinderen van God.
Langzaam maar zeker komen er steeds meer mensen bij. Een enkeling wandelt met God. Henoch bijvoorbeeld, die door God wordt opgenomen in de hemel. Maar de meeste mensen houden geen rekening met God. Kaïn is niet de enige die geweld gebruikt, zijn kinderen doen net zo. Ze slaan er om het minste of geringste op los.

Adam en Eva herinneren zich het paradijs. De moeite en pijn die ze nu om zich heen zien is heel wat anders. Ze houden hun hart vast. Zal God met hen door willen gaan, ondanks alle ellende die de mensen zich op de hals halen? Of zal Hij er een punt achter zetten? Had God niet gezegd: ‘Je was stof, je bent stof, en je zult weer terugkeren tot stof’? Dat betekent dat de dood altijd de laatste vijand zal zijn. Maar Hij heeft ook gezegd dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zal vermorzelen. Dan wordt alles toch nog anders. Wie zal dat zaad van de vrouw dan wel zijn?

Na een poos krijgt Eva een kleinzoon. Het is Enos, het kind van haar derde zoon Set, die ze in plaats van Abel heeft gekregen.
Toch weer een zoon: dat geeft hoop.
Nu Enos geboren is, weten ze dat God met hen verder zal gaan. Hij zal zijn eigen naam eer aan doen.

‘Hij zal er zijn!’ roepen ze.

Steeds meer mensen bevolken de aarde.
Maar niet alleen mensen. De aarde krijgt een invasie van slechte engelen. Ze staan onder leiding van Satan, die niet wil dat de mensen bij God zullen horen. Hij rebelleert tegen Gods plan om mensen tot Gods evenbeeld te maken. Hij wil ze de baas zijn en zo voorkomen dat die ene zoon waar God het over had ooit zijn kop zal vermorzelen.
De slechte engelen vermengen zich daarom met de mensen en kiezen de mooiste vrouwen uit. Daar komen rare kinderen van: geweldenaars, reuzen en giganten, die beroemd worden om hun slechte daden.

Op het laatst is iedereen op aarde even slecht.
Tussen al die mensen leeft Metuselach, de zoon van Henoch. Zijn naam betekent dat God met een oordeel zal komen als hij gestorven is. Maar God stelt het oordeel zo veel mogelijk uit, want Metuselach wordt veruit de oudste man die ooit op aarde leefde. Hij wordt 969 jaar oud.

Genade is groter
Er zitten verschillende kanten aan de zonde. Ten eerste is zonde je doel missen. Dan lijkt alles verloren. Maar God wil ons redden. Zonde is ook onrecht doen. Dan is er schuld en ellende. Maar God wil vergeving schenken en herstel brengen. E zonde is de regels overtreden. Dan volgen straf en oordeel. Maar God zal op een dag zelf de straf en de veroordeling op zich nemen. Dan zal blijken dat zijn genade groter is dan alle zonde!

Genesis 4 vers 17-26, 5 vers 21-24, 6 vers 1-4, Romeinen 8 vers 19-23