Deel 3 Job

1. Jobs lijden
2. Jobs klachten
3. Gods antwoord

 

1 Jobs lijden

In de hemel is het druk. Satan en zijn trawanten zijn op werkbezoek bij God. Telkens als Satan voor Gods troon verschijnt, wijst hij God erop hoe slecht de mensen het ervan afbrengen. Geen van allen doen ze wat God wil. Allemaal gaan ze hun eigen gang. Zo geven ze Satan alle gelegenheid om hen bij God aan te klagen.

‘Maar kijk dan eens naar Job,’ zegt God. ‘Er is niemand zo goed als hij, in heel het Oosten niet.’
‘Ja, maar kijk dan ook eens hoe U hem voortrekt,’ antwoordt Satan.
‘Hij heeft alles wat zijn hartje begeert. Een vrouw, zeven zonen, drie dochters, tientallen knechten, veel belangrijke mensen te vriend, en ook nog eens de grootste veestapel. Die man leeft als een vorst. Logisch dat hij zin heeft om naar U te luisteren. Maar als ik het hem moeilijk maak zal hij wel anders piepen.’
‘Als je maar van zijn leven afblijft,’ antwoordt God.

Job is verreweg de rijkste man van het Oosten. Waar zou hij zich dus zorgen over moeten maken? Maar elke ochtend brengt hij offers aan God. Hij hoopt daarmee dat God niet boos zal worden op zijn kinderen. Die nemen het namelijk niet zo nauw met een deugdzaam leven. Ze feesten er nachten achter elkaar op los. Job is bang dat ze geen rekening met God zullen houden. Vandaar die offers.

Op een dag komt er een knecht Jobs landgoed op gerend.
‘Uw trekdieren zijn gestolen door Sabeeërs!’ roept de man buiten adem. ‘Ze hebben uw boeren gedood en alle dieren meegenomen.’
Hij is nog niet uitgesproken of een tweede knecht dient zich aan.
‘Uw veestapel is door de bliksem getroffen!’ roept hij. ‘Uw herders zijn in de brand omgekomen.’
Een derde stormt binnen.
‘Uw kooplui zijn beroofd en omgebracht door de Chaldeeën!’
Een vierde maakt zijn opwachting, wit van schrik.
‘Uw zonen en dochters hadden een partijtje. Maar het gebouw stortte in en iedereen werd verpletterd.’
Jobs adem stokt in zijn keel. Hij scheurt zijn kleren, scheert zijn hoofd kaal en bedekt zich met as.
‘De Heer gaf me van alles en nu neemt Hij ook weer alles van me af. Laat ik Hem blijven prijzen,’ zegt hij.

Maar dan wordt Job ziek. Hij komt onder de zweren te zitten, van boven tot onder. Zijn huid ettert en stinkt zo erg dat hij niet meer thuis kan blijven wonen. Hij trekt zich terug op een vuilnisberg. Daar verbijt hij zijn pijn en zit hij zich de hele dag met potscherven te krabben.
Zijn vrouw zegt dat hij maar eens flink tekeer moet gaan tegen God. ‘Helemaal niet,’ antwoordt Job. ‘Als God goede dingen doet aanvaard ik dat graag, maar als Hij slechte dingen doet moet ik dat net zo goed accepteren.’
Zo probeert hij ook op de afvalhoop een onberispelijke man te blijven.

Lijden
Waarom lijden zo veel mensen? Job denkt dat God dat zo wil. Hij heeft er geen idee van wat zich in de hemel afspeelt. Hij weet (nog) niet dat God juist voor alle mensen wil instaan om hen te troosten, te helpen en te genezen.Er is niemand die dat zo sterk duidelijk heeft gemaakt als Jezus.

Job 1 en 2, Zacharia 3 vers 1-5, Jesaja 53 vers 4-5

 

2 Jobs klachten

In heel het Oosten wordt gesproken over welke rampen Job zijn overkomen en hoe hij te lijden heeft. Drie vrienden besluiten hem op te zoeken om hem te troosten. Elifaz, Bildad en Sofar zien hem daar zitten in de stank van al het vuil, onherkenbaar met al die open gekrabde zweren. Stil gaan ze bij hem zitten.

‘Alles waar ik bang voor was is gebeurd,’ begint Job zijn jammerklacht.
‘Ik wou maar dat ik nooit geboren was. Waarom ben ik niet gestikt voordat ik op de wereld werd geschopt? Waarom zou ik nog verder leven als God me zo wil kwellen?’

‘Kun je het verdragen als ik je antwoord geef?’ vraagt Elifaz. ‘Heb je al bedacht waarom jou dit overkomt? Jij weet toch ook wel dat God goede mensen zegent en slechte mensen in het kwaad stort?’
‘Denk je echt dat we Gods goedheid moeten verdienen?’ antwoordt Job. ‘Nou, ik kan je wel vertellen dat ik dit lijden absoluut niet verdiend heb! Wat zijn jullie voor vrienden dat jullie mij beschuldigen. Jullie zouden mij moeten troosten!’

‘Het is niet eerlijk,’ moppert hij verder. ‘Ik heb pijn, ik ben het zat. En ik heb ook geen zin meer om aan U te denken,’ roept hij naar God. ‘U bent mij altijd aan het wegen om te zien of ik goed ben of niet. Kijk niet zo naar me. Laat me met rust.’

‘Je zou God om vergeving moeten smeken,’ reageert Bildad. ‘Denk je niet dat Hij je een lesje wil leren?’
‘Belachelijk!’ roept Job. ‘Wat kun je van lijden leren? Alleen maar dat God iedereen met rampen treft. Kijk naar mij. Als ik me aan zou kleden, zouden mijn kleren van mij walgen. Ik wou dat ik mezelf in mijn graf kon opsluiten. In het dodenrijk is alles tenminste voorbij.’
‘Zo mag je niet over God spreken,’ zegt Sofar. ‘Het ligt gewoon aan jezelf.’ ‘Ik ben onschuldig,’ antwoordt Job. ‘Als er in de hemel iemand voor mij zou getuigen, zou het er anders voor mij uitzien. Maar als God niet voor mij instaat, wie dan wel? Ik weet ook wel dat Hij ons op het laatst zal verlossen. Dan zal Hij de hemel schoonblazen en met zijn hand de kronkelende slang doorboren. Maar nu hangt er een dikke wolk voor zijn troon. Ik heb God om hulp geroepen, maar Hij heeft niks teruggezegd. Ik heb geen enkele hoop.’

‘Mag ik ook wat zeggen?’ Elihu stapt naar voren. Hij is een jongeman met een voorname achtergrond. Hij heeft al die tijd naar Job en de drie vrienden geluisterd.
‘Jullie doen of jullie het allemaal zo goed weten, maar het is Gods Geest die inzicht geeft,’ zegt hij. ‘Die Geest heeft mij gemaakt, hoewel ik net als jullie uit de aarde ben gevormd. Dus luister goed naar wat ik zeg. God zal nooit, maar dan ook nooit kwaad doen. En nog iets. Niemand staat in zijn recht tegenover God. Iedereen schiet tekort, ook jij, Job. Wat jij nodig hebt is een hemelse voorspraak. Iemand die voor je opkomt. Zo’n pleitbezorger zou van je onschuld kunnen getuigen. Omdat ook jij tekortschiet, heb je een bemiddelaar nodig die zelf losgeld voor jou betaalt, zodat jij vrijuit kan gaan.’

Iedereen zwijgt als Elihu dit zegt, Job ook.
‘Dankzij die bemiddelaar krijg je weer gezond vlees op je botten,’ benadrukt Elihu. ‘Dan ga je God danken en roep je het van vreugde uit dat Hij het je niet aanrekent dat je gezondigd hebt, omdat Hij je gered heeft. En let maar op, dan zal Hij je als een koning op de troon zetten.’

De voorspraak
Gods plan is gericht op één man die kan instaan voor iedereen. Iemand die in de hemel en op aarde bemiddelt tussen God en mensen. Een voorspraak, pleitbezorger, advocaat. Telkens weer lees je daarover in de Bijbel, ook hier. Dat is Jezus geworden. Hij gaf zijn leven als het losgeld, lezen we verderop in de Bijbel.

Job 3, 4 vers 1-4, Job 7, 8 vers 1-7, Job 10, Job 16, Job 19 vers 23-29, Job 20 vers 27-29, Job 26 vers 13, Job 32-34, 1 Timoteüs 2 vers 5-6

 

3 Gods antwoord

Elihu is nog maar nauwelijks uitgesproken of het begint te stormen en te onweren. In dat onweer spreekt God zelf.
‘Job, verstop je niet langer voor Mij,’ zegt Hij die er altijd zal zijn. ‘Stop je oren niet dicht voor de dingen die Ik besloten heb. Geloof je Mij soms niet? Wat weet jij ervan wat Ik kan? Waar was je toen Ik de aarde schiep, terwijl de engelen juichten? En waar toen Ik de zee haar grenzen oplegde, het dodenrijk van poorten voorzag? Kun jij de sterrenstelsels uit hun baan stoten? Kun jij de storm en bliksem richten? Kijk hoe de leeuw voor haar jongen zorgt. En de raaf, wie voorziet haar jongen van voedsel? Of de hinde? Wie laat de ezel vrij rondrennen? Wie de wilde stier? Daar heb je de struisvogel die haar eieren zomaar op de grond achterlaat. Het paard dat wild tekeer gaat. De valk die zuidwaarts trekt. Kun jij de gier de weg wijzen tussen de rotsen? Wil jij Mij soms iets leren? Probeer je Mij schuldig te verklaren en zelf vrijuit te gaan? Echt, geen enkele aardbeving houdt stand tegenover Mij.’

‘Ik heb niets meer te zeggen,’ zegt Job en hij legt zijn hand op zijn mond. ‘Je kunt niet op eigen kracht winnen, Job,’ gaat God verder. ‘Je kunt het monster niet verslaan, dat beestenbeest waar iedereen voor siddert. Kijk eens naar de spieren op zijn buik, die staart als een boomstam. Hij lijkt wel van brons met zijn dubbel gepantserde huid. Is hij een nijlpaard, een krokodil? Kun jij hem aan een touw meenemen voor je dochters? Kijk zijn bek, die rijen tanden. Hij spuugt vlammen tevoorschijn en uit zijn neusgaten spuit rook.’
‘Wie was ik,’ antwoordt Job, ‘dat ik geen rekening wilde houden met uw plannen? Ik weet nu dat niets voor U onmogelijk is. Eerst dacht ik van alles over U en zei ik zomaar wat, maar nu heb ik gezien wie U echt bent. Daarom buig ik mij voor U, hier op deze vuilnisbelt.’

God is blij dat Job van gedachten is veranderd en nu vertrouwt op zijn genade. Maar Elifaz, Bildad en Sofar hebben verkeerd over Hem gesproken. Ze denken maar dat het van henzelf afhangt of God goed wil doen of niet. Daarom zegt God tegen hen dat zij Hem offers moeten brengen. Job hoeft geen offers te brengen, omdat hij gelooft dat God zelf voor hem opkomt. Wel draagt God Job op om voor zijn vrienden te bidden en zo een voorspraak voor hen te zijn.

God brengt een verandering in de situatie van Job. Na negen maanden lijden is hij helemaal genezen. Uit alle windstreken komen er vrienden bij hem op bezoek om hem te feliciteren. Hij wordt bedolven onder de geschenken. God maakt hem dubbel zo rijk als hij was en zegent hem nog veel meer dan vroeger.

Job krijgt opnieuw zeven zonen en drie dochters. Die dochters noemt hij Duifje, Kaneelbloesem en Poedersuiker. Ze groeien op tot de mooiste vrouwen van het Oosten. Als Job oud geworden is verrast hij zijn kinderen met zijn erfenis. Zijn dochters geeft hij net zo veel als zijn zonen, wat in die tijd heel ongebruikelijk is. Job ziet zijn achter- achterkleinkinderen nog. Hij sterft oud en verzadigd van het leven.

Het Beest
In de Bijbel wordt Satan wel beschreven als een draak, een slang of een mysterieus beest dat soms Leviatan wordt genoemd. Totdat Jezus kwam kon hij bij God in de hemel mensen aanklagen. Maar omdat Jezus de schuld en ook het lijden van alle mensen op zich nam, heeft Satan niks meer in te brengen. Hij werd uit de hemel gesmeten.

Job 38-42, Jakobus 5 vers 11, Psalm 74, Jesaja 27 vers 1, Lucas 10 vers 18, Openbaring 12 vers 7-9