Delen wordt vermenigvuldigen

Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen.

Johannes 6:11

Jezus vaart met zijn discipelen naar de noordkant van het meer van Galilea. Hij wil voorbij het vissersdorp Betsaïda een rustige plek vinden. Maar langs de oever wordt Hij gevolgd door massa’s mensen. Dus is Hij de hele dag weer bezig met preken en genezen.

Tegen de avond overziet Hij de menigte. Hij is bewogen met hen: ze hebben nog niets gegeten. ‘Waar kunnen we brood kopen voor iedereen?’ vraagt Hij aan Filippus, die uit deze streek komt. Jezus weet wat Hij gaat doen, maar Filippus ziet alleen maar onmogelijkheden. ‘We hebben geen geld genoeg,’ zegt Filippus, ‘zelfs niet met een jaarsalaris in kas.’ Andreas schuift een jongen naar voren. ‘Het is niks voor zo’n hele menigte, maar deze knul heeft vijf pitabroodjes en twee sardientjes.’

De ene discipel ziet het tekort, de andere de grootte van het probleem, maar Jezus ziet Gods voorziening. Hij pakt de broden en visjes aan. Hij zegt dat de mensen in het voorjaarsgroene gras moeten gaan zitten, netjes in groepen van vijftig en honderd. De discipelen tellen vijfduizend mannen; de vrouwen en kinderen zitten apart. Dan dankt Jezus voor Gods genade. Vervolgens breekt Hij de broden en vissen, die zich in zijn handen blijven vermenigvuldigen, zodat er meer dan genoeg is voor iedereen.

De mensen eten zich vol en zijn verzadigd. Van de overvloed die Jezus uitdeelt, blijft extra veel over: twaalf manden. Want zo werkt genade: die levert altijd overvloed op.

Johannes noemt deze gebeurtenis niet voor niets weer een wonderteken (Joh. 6:14). Delen wordt in Jezus’ handen vermenigvuldigen.

Johannes 6:1-15 Matteüs 14:13-21 Marcus 6:30-44 Lucas 9:10-17