Geen bitter kruid meer

Rooster het vlees en eet het nog diezelfde nacht, met ongedesemd brood en bittere kruiden.
Exodus 12:8


Jezus veranderde het pesachmaal dat bij de uittocht uit Egypte werd ingesteld in de maaltijd die wij het heilig avondmaal of de eucharistie noemen (Luc. 22:14-20).

Het pesachmaal zoals de Israëlieten het vierden bestond uit drie ingrediënten: het geroosterde lam, dat helemaal opgegeten moest worden, het ongezuurde brood (er mocht geen restje gist meer in huis zijn) en de bittere kruiden.

Jezus was zelf het lam dat voor ons werd geslacht. Hij stelde de wijn in als teken van zijn bloed, dat dient voor de vergeving van onze zonden. Jezus noemde zichzelf ook het brood dat leven geeft. Hij is zonder zonde, zoals de matse uit het pesachmaal zonder zuurdesem is. Hij deelt zijn eigen uitzonderlijke kwaliteit met ons als Hij het brood tot teken van zijn lichaam maakt.

Maar het derde ingrediënt komt bij Jezus’ instelling van het avondmaal niet meer voor: het bittere kruid.

Bitter kruid staat voor het gif van de zonde. Vrouwen die van overspel verdacht werden moesten bitter vloekbrengend water drinken (Num. 5:19). In de psalmen lezen we dat God zondaars de beker met bittere wijn tot de droesem liet leegdrinken (Ps. 75:9). Maar Jezus nam die bitterheid weg. Hij heeft zelf deze beker leeggedronken, zodat wij die bittere kruiden niet meer op ons bord of in onze beker krijgen.

In het pesachmaal zat een voortdurende herinnering aan de bitterheid van de zonde. In het avondmaal is daar geen plaats meer voor.

Telkens als we het brood eten en de wijn drinken, beleven we dat de zonde geen invloed meer heeft, maar Gods zegen des te meer.