Geloof in genade wordt beloond

Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor mij bent?
Ruth 2:10


In het bijbelboekje Ruth komen we Gods genade weer heel expliciet tegen, met Boaz als beeld van Jezus, onze bruidegom.

‘De HEER heeft zich tegen mij gekeerd,’ zegt Noömi als ze haar man en kinderen verliest en alleen in een vreemd land achterblijft (1:13). Ze denkt dat God boos op haar is. Veel mensen denken dat, maar is dat terecht?

‘Noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt,’ klaagt ze als ze weer in haar vaderland teruggekeerd is. ‘De HEER heeft mij met lege handen laten terugkomen’ (1:20-21).

Maar ze is met haar schoondochter Ruth teruggekomen. En Ruth is vol geloof in Gods genade. Ruth verwacht dan ook zegen. ‘Ik zou graag naar het land willen gaan om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat,’ zegt Ruth. Ze hoopt op iemand die haar genade schenkt, staat er letterlijk. Daar treft ze Boaz aan, die door Noömi over het hoofd was gezien, maar die als welgesteld familielid voor hen zal opkomen.

En het geluk valt Ruth toe. Heb je geloof in Gods genade, dan volgt er voorspoed. Boaz zegent haar, beschermt haar, adopteert haar als zijn vrouw. Ruth knielt; zegt: ‘Waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor mij bent?’ (2:10 – ‘dat u zo vol genade voor me bent’, staat er letterlijk).

Wat een paradox: ze wordt beloond omdat ze niks anders heeft gedaan dan bescherming te zoeken, in de hoop op genade. Dat vertrouwen wordt overvloedig beantwoord. ‘Ik dank u, heer,’ zegt ze, ‘want u hebt zich mijn lot aangetrokken en mij moed ingesproken, terwijl ik niet eens bij u in dienst ben’ (2:13).

Hier zie je weer hoe genade werkt als onverdiende gunst. Boaz geeft, zoals Jezus geeft. Ruth ontvangt, zoals wij mogen ontvangen. En via Ruth wordt Noömi daar ook mee verrast, want die deelt in de rijkdom die Ruth ten deel valt. Nu prijst Noömi Boaz, in plaats van zichzelf te beklagen (2:19). Dat doet de zegen van genade!