Genade moraliseert niet, maar zegent

Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees.
2 Korintiërs 5:16 (NBG ’51)


Lees je de geschiedenis van de aartsvaders, dan valt één ding op. Nergens bestraft God hen. Nergens leert Hij hen een lesje. Nergens wordt er gemoraliseerd.

Er wordt in de Bijbel op een andere manier naar die mannen gekeken dan wij zouden doen. Omdat de God van Abraham, Isaak en Jakob anders naar hen kijkt.

Jakob is wereldberoemd geworden als moederskindje, streber en bedrieger. Maar hoewel zijn naam ‘hielenlichter’ betekent, zie je nergens dat God hem daarop aanpakt. Hij straft hem niet, vermaant hem niet, houdt hem geen regels voor. Hij eist geen bekering, boetedoening of zelfkastijding, geen wilsdaad om te veranderen. Niks van dat alles.

Als God Jakob aanspreekt, is dat vanuit zijn eigen beloften, niet omdat Jakob zo veelbelovend is. Als Hij hem zegent, is dat vanuit zijn overvloedige genade, en niet omdat Jakob dat verdiend heeft. Als God trouw is, is dat omdat God trouw is aan zichzelf, niet omdat Jakob zijn liefde weet op te wekken.

Wij herkennen in Jakob zoveel menselijks, dat we hem graag op onze menselijke weegschaal leggen. Daarna toveren we allerlei psychologische verklaringen tevoorschijn om hem te beoordelen. Vervolgens bedenken we een populaire levensles om te laten zien hoe het goed met hem kan komen (en met ons).

Maar het is allang goed tussen God en Jakob (en tussen God en ons).

‘Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen. Ikzelf sta je terzijde’ (Gen. 28:14-15).