Genieten van God

Proef, en geniet de goedheid van de HEER, gelukkig de mens die bij hem schuilt.
Psalm 34:9


Twee mannen zitten in de binnenste kerker van een Romeins fort. Kleren van het lijf gescheurd, verwond door stokslagen, voeten in het blok. Het zijn Paulus en z’n reismakker Silas.

Ze hebben zojuist in Filippi, in het noorden van Griekenland, over Jezus gesproken en mensen gedoopt. Dat kwam hen duur te staan.

Zitten ze in de put? Nee, wat hen betreft hoort dat erbij, die tegenstand. Paulus zal later zeggen: ‘Ik hecht niet de minste waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de opdracht uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: getuigen van het evangelie van Gods genade’ (Han. 20:24).

Die twee doen wat ze zeggen. Ze zijn niet gefocust op zichzelf, maar op God en zijn genade. Hij is hun grootste vreugde. Zelfs in deze ellendige omstandigheden proeven ze de goedheid van de Heer en genieten ze van Hem. Daarom zingen ze er ook luid op los. Dat het rond middernacht is maakt in dat donkere hol toch niet uit.

Dan trilt een aardschok de deuren en boeien los. Een mooie bijkomstigheid (Han. 16:20-26). Of is dat normaal als je intens geniet van Gods goedheid?