Giovanni Bellini –  Pietà

Hoe heb ik me ingeleefd?

Giovanni Bellini was een van die begenadigde schilders uit de vroege renaissance die de schilderkunst losmaakte uit de verstarde beeldtaal van de gotiek en er leven en gevoel in bracht. Hij kwam uit een schildersfamilie en had in Venetië een atelier met leerlingen die later zelf bewondering zouden oogsten, zoals Titiaan en Giorgione.

Bellini schilderde met veel zorg portretten en mensfiguren, vaak met ingehouden bewegingen en een verstilde uitdrukking op het gezicht. Zijn achtergronden gaf hij bijzondere aandacht door fantasierijke landschappen te schilderen. De Venetiaan vervaardigde in zijn tere stijl een opvallend grote hoeveelheid voorstellingen van madonna met kind. Ook schilderde hij meerdere pièta’s, waarop hij opnieuw Maria schilderde, maar nu met haar dode zoon. Natuurlijk zijn er meer beroemde kunstenaars geweest die een pièta vervaardigde. Botticelli deed het, Michelangelo, El Greco en Delacroix (zijn pièta werd door Vincent van Gogh gekopieerd). Maar waarschijnlijk niemand schilderde er zo veel en ook zo ingetogen en liefdevol als Bellini.

Piëta’s geven het verdriet weer over de gestorven Jezus, die meestal in de armen van zijn moeder ligt. Op dit schilderij zien we zijn dode lichaam in een verbazingwekkende houding, rechtop gehouden door Maria en Jezus’ jonge discipel Johannes. Maria ondersteunt Jezus met haar lichaam en omklemt zijn geschonden hand, terwijl Johannes zijn Meester in evenwicht houdt. Als Jezus niet lijkbleek was geschilderd, zou je denken dat Hij ondanks de diepe wonden in zijn handen en borst nog leefde.

Onze blik wordt getrokken naar de gezichten van Maria en Jezus. We zijn getuige van een uiterst intiem moment. Maria drukt haar wang tegen het levenloze gezicht van haar Zoon, dat naar haar toe valt. Ze kan Hem elk moment op zijn koude lippen kussen. Johannes kan het niet aanzien en wendt zich naar adem happend van het tweetal af. Het lijkt alsof hij al besloten heeft om het lijk los te laten. We herkennen zijn tweestrijd: blijven we kijken, of wenden ook wij onze blik af?

We verplaatsen onze aandacht naar de randen van het schilderij. Het licht van de voorstelling is gedempt, een asgrauwe lucht versterkt de bedrukte sfeer. De langgerekte lijnen van de wolken corresponderen met de horizontale randen van de marmeren graftombes waar de figuren tussen staan. Nu wordt Jezus nog rechtop gehouden, maar we weten dat Hij straks net zo horizontaal uitgestrekt zal worden, als Hij in een graf wordt opgeborgen.

Met dit inzicht kijken we nog eens naar de dode. Nu glijdt onze blik van zijn gezicht langs zijn schouder naar de arm die niet ondersteunt wordt. Volgen we die arm naar beneden, dan stokt onze blik op het punt waar de hand het marmer raakt. Het lijkt of de dode Jezus ons een aanwijzing wil geven om nog verder naar beneden te kijken. Nu ontwaren we op de voorkant van de tombe  een plaatje met een tekst (die alleen wij kunnen zien). Het is verbazingwekkend wat er in het Latijn op gegraveerd staat. Vertaald staat er: ‘Wanneer deze lijdende ogen u tot tranen bewegen, dan huilt Bellini’s schilderij zelf’.

Hier reageert een schilderij op de kijker. Wie heeft zoiets eerder meegemaakt? Doorgaans is het andersom en reageren wij als kijkers op een schilderij. Maar hier gaat een geschilderde voorstelling huilen als ik ervan moet huilen, lees ik. Dus kijk ik opnieuw. Beroert het me tot tranen wat ik zie? Dan heb ik gezien hoe dit schilderij huilt.

Bellini doet met deze voorstelling een bijzondere onthulling. Als we tot ons laten doordringen wat we zien, verandert voor onze ogen wat we zien. Dat is wat inleven doet. Als ik mij openstel, zal de ander zich openstellen. Als ik mijn gevoelens toon, zal de ander zijn gevoelens tonen. Als ik durf kwetsbaar te zijn, zal de ander kwetsbaar durven zijn. Als ik me aan de ander geef, zal de ander zich aan mij geven. Dat is waar een pièta om vraagt, en dit schilderij in het bijzonder.

Giovanni Bellini (1430-1516): Pietà, rond 1468, tempera op paneel, 86 x 107 cm,
Pinacoteca di Brera, Milaan.

Doorlezen: Marcus 15:46-47; Jesaja 53:9; 1 Korintiërs 15:3-4; Romeinen 6:8-15; Kolossenzen 3:1-3; Galaten 2:19-20.

Willem de Vink