Het jubeljaar is ons genadejaar

‘De Geest van de Heer rust op mij (…) om Gods genadejaar uit te roepen.’
Lucas 4:18-19

Als God voorziet en het succes niet meer van onszelf afhangt, kunnen we rustig loslaten. De mensen met wie we samenwerken, de natuur die we beheren en alles om ons heen kunnen we nu de tijd geven. God had indertijd in het programma van het beloofde land dan ook al periodes ingebouwd waarin alles zich kon herstellen van een periode hard werken. Niet alleen de zevende dag was zo’n herstelmoment, maar ook het zevende jaar.

‘Wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat ik je zal geven, moet het land rust krijgen, een sabbatsrust gewijd aan de HEER. Zes jaar achtereen mogen jullie je land inzaaien, je wijngaard snoeien en de oogst binnenhalen. Maar het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar dat aan de HEER gewijd is’ (Lev. 25:1-4).

En na zeven maal zeven jaar volgt er telkens een speciaal jaar waarin alles en iedereen nog grondiger hersteld wordt.

‘Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren’ (Lev. 25:10).

In dat bijzondere jaar zal de ramshoorn klinken: het overwinningssignaal dat verwijst naar de overwinning die Gods lam Jezus zal behalen (Lev. 25:8-9).

Jezus betrekt het jubeljaar dan ook op zichzelf. In zijn eerste openbare optreden zegt Hij dat de profetie met zijn komst in vervulling is gegaan.

‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan’ (Luc. 4:21)
.

Het jubeljaar is voor ons dankzij Jezus een eeuwigdurend genadejaar geworden, waarin we bevrijd zijn uit de macht van de zonde om voortaan te kunnen genieten van al Gods voorzieningen (Luc. 4:18-22).