Je kunt goed zijn, maar toch vruchteloos blijven

‘Omwille van mijzelf en omwille van mijn dienaar David zal ik deze stad beschermen.’
2 Koningen 20:6b


Hizkia is een held. Hij veegt het land schoon van alle afgoden en herstelt de tempel. ‘Hizkia stelde zijn vertrouwen in de HEER, de God van Israël. Nooit, noch voor noch na zijn tijd, is hij geëvenaard, door geen van de koningen van Juda’ (2 Kon. 18:5-6).

Hizkia hield zich aan de geboden, staat er (2 Kon. 18:6b). Daar waren zijn onderdanen van onder de indruk, maar God niet.

Als Hizkia dreigt te sterven, doet hij een beroep op zijn eigen goedheid om in leven te mogen blijven. ‘Ik heb steeds gedaan wat goed is in uw ogen’ (2 Kon. 20:2). Maar God gaat daar niet op in. Jazeker, Hizkia krijgt vijftien jaar erbij. Maar niet als beloning voor zijn goede gedrag. God geeft Hizkia extra tijd om zijn volk te dienen vanwege zijn soevereine genade, die Hij al aan David beloofde. ‘Omwille van mijzelf en omwille van mijn dienaar David,’ zegt God (2 Kon. 20:6).

Maar ook na zijn herstel blijft Hizkia Gods zegen afmeten aan zijn eigen prestaties. Zo bluft hij tegenover zijn collega’s over zijn rijkdom alsof hij die zelf verdiende (2 Kon. 20:12-19).

Het draait bij Hizkia allemaal om hemzelf. Daarom kan Gods genade de kinderen van Hizkia niet bereiken. Zijn zoon Manasse tergt de HEER voortdurend (2 Kon. 21: 6b). En uiteindelijk worden Hizkia’s nakomelingen in ballingschap weggevoerd.

Je kunt je keurig houden aan de wet. Maar dat is geen garantie voor een vruchtbaar leven. Daar heb je Gods genade voor nodig.