Jezus is de deur

‘Ik ben de deur voor de schapen.’

Johannes 10:7

Een schaapskooi was in de tijd van Jezus vaak niet meer dan een hekwerk. Daarbinnen bracht de herder zijn schapen in veiligheid. Maar zo’n hekwerk had geen deur. De herder was zelf de deur. De schapen konden niet binnenkomen of vertrekken zonder hem. Hij liet de schapen door de opening binnen en zat daar ’s nachts op wacht. De volgende dag liet hij ze door de opening weer naar buiten om ze voor te gaan naar groene plaatsen.

Jezus noemt zichzelf de goede herder. Hij hoedt en voedt de schapen zo dat ze een goed leven hebben. Hij noemt zichzelf ook de deur. Omdat je alleen via Hem een leven binnenstapt vol veiligheid en zekerheid. En omdat je ook uitsluitend via Hem goed voedsel ontvangt waardoor je sterk in het leven staat.

‘Ik ben de deur: wanneer iemand door mij binnenkomt, zal hij gered worden; hij zal in- en uitlopen en hij zal weidegrond vinden’ (Joh. 10:9).

Welke schapen komen de schaapskooi binnen en maken deel uit van Jezus’ kudde? De schapen die Hij hier aanspreekt zijn de Joden die naar Hem willen luisteren. Maar Hij wijst hun erop dat Hij ook nog schapen heeft die uit een andere schaapskooi komen. Dat zijn mensen uit de andere volken. Ook zij zullen de stem van de goede herder herkennen en naar Hem luisteren. Ze zullen door dezelfde deur de schaapskooi binnengaan.

‘Dan zal er één kudde zijn, met één herder’ (Joh. 10:16).

Johannes 10